|
|
|
Gnostische Mythe over het ontstaan van de Wereld zoals overgeleverd door
Hippolytus, Weerleggingen VI, 19, 5.
In den beginne vatte de hoogste God, de Vader, de gedachte op, engelen
en aartsengelen te scheppen. Deze `Eerste Gedachte' maakte zich met een
sprong van hem los, zij daalde af naar lagere regionen en bracht daar
engelen en machten voort. Tertullianus verklaart dat zij hierbij vooruitliep
op de bedoeling van de Vader; kennelijk ging zij eigengereid te werk en
was zij in zekere zin ongehoorzaam.'
Deze engelen en machten schiepen vervolgens de wereld. Zij konden het
echter niet hebben dat zij van iemand anders afstamden. Uit afgunst jegens
de `Eerste Gedachte' die hen had voortgebracht namen zij haar gevangen
en sloten zij haar op in een menselijk lichaam. Zij was gedoemd om eeuw
in eeuw uit van het ene vrouwenlichaam naar her andere te verhuizen. Deze
`Eerste Gedachte' reincarneerde bij voorbeeld in Helena, de vrouw die
de aanleiding was voor de trojaanse oorlog. (Helena was de vrouw van de
koning van Sparta, maar zij was ontvoerd door Paris, de zoon van de koning
van Troje. Aangezien de Trojanen niet bereid waren, Helena terug te geven,
verklaarden de Grieken aan Troje de oorlog.) Toen de dichter Stesichorus
haar had gelasterd (waarschijnlijk had hij beweerd dat zij vrijwillig
met Paris was meegegaan), werd hij voor straf blind, maar toen hij zijn
laster herriep, werd hij weer ziende.
In al haar reïncarnaties werd de `Eerste Gedachte' van de Vader vernederd
en gesmaad. Tenslotte leefde zij als een hoer in een bordeel in Tyrus.
Zij was het `verloren schaap' uit het evangelie. Onderwijl hadden deze
engelen en machten, die de wereld bestuurden, geen enkel benul van het
bestaan van de hoogste God, de Vader.
Toen is de hoogste God zelf gekomen om zijn `Eerste Gedachte' uit haar
boeien te bevrijden. Hij daalde neer, maar hij wilde niet alleen haar
verlossen. Omdat de engelen de wereld slecht bestuurden, hadden alle mensen
onder hen te lijden, en daarom kwam de hoogste God ook om aan de mensen
in het algemeen verlossing aan te bieden en hun toestand te verbeteren.
Voor hen bestond die verlossing in de kennis van hem zelf, de hoogste
God.'
Om ongemerkt naar de wereld af te dalen maakte hij zijn gedaante aan die
van de engelen, krachten en machten gelijk. (Ter verklaring: zo kon hij
de hogere sferen en regionen waarover zij, de macht hadden ongehinderd
passeren.') Op de aarde aangekomen, maakte hij zich aan de mensen gelijk
en verscheen hij dus als een mens, hoewel hij geen mens was. Het leek
erop dat hij in Judea had geleden, maar in werkelijkheid had hij niet
geleden.
De volgelingen van Simon - `Simonianen' noemt Irenaeus hen - beschouwden
Simon de Tovenaar als de manifestatie van de hoogste God, die aan de mensheid
de ware kennis had geopenbaard. Toch meenden zij niet dat de waarheid
alleen bij Simon te vinden was. Zij geloofden dat de hoogste God aan de
Joden was verschenen als de Zoon, aan de Samaritanen als de Vader, en
dat hij tot de andere volken was gekomen als de heilige Geest. Volgens
hen maakte het hem, de Vader die alles te boven gaat, niet uit hoe de
mensen hem noemden. Van de oudtestamentische; profeten beweerden de Simonianen
echter, dat die niet geïnspireerd waren geweest door de hoogste God,
maar door de engelen die de wereld hadden geschapen. Deze engelen hadden
met allerlei willekeurige geboden de mensheid tot slavernij gevoerd. Simon
zou echter heben beloofd, deze wereld te vernietigen en zijn volgelingen
te bevrijdenuit de macht van de engelen. (Ontleend aan: Riemer Roukema,
Gosis en geloof in het vroege Christendom. Een inleiding tot de gnostiek,
Meinenma, 2e druk 2004)
|
|
|