LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
De vroegste Griekse denker verbonden met metempsychose is Pherecydes; maar Pythagoras (naar men zegt zijn leerling) is de eerste bekende filosofische uitdrager ervan. Pythagoras bedacht noch importeerde deze leer uit Egypt, maar bracht Orfische leer uit Noord-Oost Hellas naar Magna Graecia en stichtte verenigingen om deze leer te verbreiden. De invloed van de metempsychose in het Westen is vooral te danken aan
het gebruik dat Plato ervan maakt. In de eschatologische mythe die aan
het eind van de Republiek staat vertelt hij het verhaal hoe Er, de zoon
van Armenius, wonderbaarlijk weer tot leven kwam op de twaalfde day na
zijn dood en de geheimen van de andere wereld vertelde. Na zijn dood,
zei hij, ging hij met anderen naar een plaats van Oordeel en zag zielen
terugkeren uit de hemel en uit het Vagevuur, en hij ging met hen naar
een plaats waar ze nieuwe levens kozen, menselijk en dierlijk. Hij zag
de ziel van Orfeus veranderen in een zwaan, Thamyras in een nachtegaal,
muzikale vogels veranderen in mensen, de ziel van Atalanta de eer van
een atleet kiezen. Mensen veranderden in wilde en tamme dieren en dieren
in dieren. Na hun keuze dronken de zielen uit de doodsrivier en schoten
ze weg als sterren naar hun geboorte. In de latere Griekse literatuur verschijnt de leer van de zielsverhuizing van tijd tot tijd; deze wordt genoemd in een fragment van de Menander (de geïnspireerde Vrouw) en belachelijk gemaakt door Lucianus (Gallus 18 seq.). In de Romeinse literatuur wordt deze leer al bij Ennius gevonden, die in zijn Calabrische huis vertrouwd geweest moet zijn met de Griekse leer die doorgegeven zal zijn uit de steden van Magna Graecia. In een verloren gegane passage in zijn Annalen, een Romeinse geschiedenis in versvorm, vertelde Ennius hoe hij Homerus in een droom gezien had, deze had hem verzekerd dat dezelfde ziel die beide dichters animeerde ooit een pauw toebehoord had. Persius lacht in een van zijn satires (vi. 9) om Ennius om deze passage: deze wordt ook aangehaald door Lucretius (i. 124) en door Horatius (Epist. II. i. 52). Virgilius werkt met het idee in zijn beschrijving van de Onderworld in het zesde boek van de Aeneis (vv. 724 sqq.). Het idee komt in de oudheid voor tot de laatste klassieke denkers, Plotinus en de andere Neoplatonisten.
|
|