|
|
|
Het beeld van oorsprong en doel van de mens in de dialogen van
Plato
Plato ging uit van een onzichtbare hogere wereld van `vormen' ofwel `ideeen',
die in de zichtbare lagere wereld hun uitwerking vonden. Met deze `ideeen'
komt het `model' overeen waarvan de Schepper uitging voor het scheppen
van de zichtbare wereld. Deze Schepper noemt Plato ook wel `Verstand'
(nous).
Het wordt niet duidelijk of de ideeen even oud en eeuwig zijn als de Schepper,
of dat zij uit de Schepper zelf voortkomen.
Uit de taakverdeling die er is bij de schepping van de mens blijkt dat
deze een samengesteld wezen is. De mens heeft een onsterfelijke ziel,
afkomstig van de Schepper en vanuit de sterrenhemel uitgezaaid. De jonge
goden maakten zijn lichaam uit de vergankelijke elementen vuur, aarde,
water en lucht. Bij dit lichaam horen ook een sterfelijke ziel vol hartstochten
en een derde, begerige ziel.
Het doel van de mens op aarde is volgens Plato, dat hij zich de hoge afkomst
van zijn ziel herinnert en daarbij passend deugdzaam leert leven. Wie
op aarde deugdzaam leeft, zal na de dood van het lichaam de oorspronkelijke
`vormen' ofwel `ideeen' van de deugden in de hemel leren kennen. Hij zal
daar een gelukzalig leven leiden in het gezelschap van de goden. In deze
terugkeer naar omhoog ligt dus het doel van de mens. Daarentegen is de
ziel die niet de juiste kennis van de hogere wereld van de deugden opdoet,
gedoemd om her aardse leven over te doen. Zij moet dus reïncarneren.
(Reïncarnatie is dus een negatief gegeven, het niet beantwoorden
aan de levensbedoeling houdt in dat de ziel de aardse ellende (nog) niet
kan ontstijgen.)
|
|
|