NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis




Oorsprong van het woord Carol

Het woord ` Carol ' heeft te maken met dansen, dansen in een kring: het gaat waarschijnlijk terug op het Oud Franse `caroler' en het Latijnse ` CHORAULA ', en het Griekse ' CHORAULES ', een fluit-speler voor koordans, en uiteindelijk naar 'cirolaos' een kring dans en de oorsprong van het Attische toneel. Door het gregoriaans te vervangen door volksmuziek rond dans begon de carol de moderne muziek.

 

Historie van de Carol.
Het is een oud volksgebruik, dat in afgelegen gebieden in de tweede helft van de twintigste eeuw ook nog gevonden werd, om bij het zingen te dansen. Augustinus duidt dat positief en haalt daarbij het voorbeeld van David aan, die voor de ark danste, maar de kerk beschouwde over het algemeen het dansen meestal als negatief en zinnelijk. Het duurde tot de .veertiende eeuw dat het minder negatief bekeken werd. Het was zelfs zo respectabel geworden dat Dante, in het 24e canto van het Paradijs de heiligen dansend en zingend ten tonele voert.
De Carol als genre komt daarom pas in de late middeleeuwen naar voren, in de vijftiende eeuw. Populaire zangers (zoals troubadours etc.) waren er altijd wel geweest en minstrelen zongen ook met Kerst, getuige het vroeg dertiende eeuwse Anglo-Normandische wassail zong (wassail=wees heil, gezondheid, de term betreft een soort punch die bij feesten gezongen werd, een wassail song is dus eigenlijk een drankliedje): ` Seignors ore entendez a nus '. Pas in de veertiende eeuw ontwikkelde Engelse poezie zich van het homiletische vers, de metrische kroniek, en de melancholieke treurdicht van de vorige twee honderd jaar tot de metrische romance (verhaalvorm). In de veertiende eeuw kwam de nadruk minder op de adel en meer op de burgerij en het volk te liggen (de dichter Chaucer toonde de nieuwe mogelijkheden); en religieuze literatuur in de volkstaalernacular kwam tot bloei, inclusief gezangen. Pas tijdens het leven van Chaucer zijn er tekenen dat de carol opkomt als iets anders dan een gedicht of een sequens zoals 'Angelus ad virginem ' (52) Dit gezang kan alleen behandeld worden als carol vanwege de betoverende melodie melodie. Chaucer's roundel uit c. 1382 (OBC No. 128) moet speciaal gearrangeerd worden om als Carol gezongen te kunnen worden. Voor 1400 kennen we geen 'echte' Carols.
Net als de mirakel/mysterie spelen is de Carol een teken van de emancipatie van de derde klasse en het loskomen van de repressie van volkse uitingsvormen rond feestdagen door kerk en overheden. Er zijn legio voorbeelden dat de kerkelijke overheden vormen van dramatische expressie negatief duidden en tegengingen. Toch vond de behoefte aan expressie o.a. een weg via antifonen, sequensen, en tropen, en daarin wordt een van de bronnen van de mysterie/mirakelspelen gezien (naast de gezongen lezingen die gedramatiseerd werden). Paus Innocentius III verbood 'ludi theatrales' in de kerk, een verbod dat herhaald werd door Gregorius IX. Franciscus stond aan de andere kant, hij bevorderde volkse zang en gaf ruimte aan vormgeving van verbeelding in de Kerstkribbe. Dit wordt wel gezien als de start van een nieuwe manier van omgaan met muziek en dramatisering in de kerk in de dertiende eeuw. Rond de kerstkribbe werd het kerstverhaal voortaan her en der uitgespeeld. Maar vanwege het verbod gingen de uitgebreidere dramatische vormen een eigen leven leiden in wagenspelen etc. Eerst gebeurde dit in Frankrijk en Duitsland, in Engeland pas vanaf ca. 1300: de Gilden ontfermden zich over de mysterie spelen en brachten deze tot bloei, veelal in een complete cyclus (van Schapping tot wederkomst): de York en Towneley Plays dateren van 1340 tot 1350, de Chester Plays zijn c. 1400, en de Coventry Plays van 1400 tot 1450 ; deze vorm van toneel bereikte zijn hoogtepunt in de 15e eeuw. Hierbij hoorde natuurlijk het schrijven van religieuze liederen in de volkstaal, zoals in de Coventry Carol (22), en ook het gaandeweg vervangen van het kerkelijke muzikale idioom door het muzikale idioom van het volkslied en de danswijs. Zo ontstonden de voorwaarden voor het nieuwe genre, de Carol.
Men was langzamerhand gewend de bijbelverhalen levendig voor zich te zien, de dramatisering van Gabriel's bezoek aan Maria, het bezoek van de herders aan de kribbe ('And farewell, Joseph, with thy round cap ') en van de Wijzen uit het Oosten, of de wandaden van Koning Herodus, 'that moody king ' is evident in veel oude Carols, net als in beelden en schilderijen uit deze tijd. Sommige Carols, zoals de twee waarvan de melodieën bewaard zijn in the Coventry Carol (OBC 22) en het Duitse `Joseph lieber' (OBC 7r), werden zeker geschreven voor een kerstspel. Gregoriaans werd langzaamaan vervangen, de vijftiende eeuw zag veel muzikale ontwikkeling, zowel harmonisch als contrapuntisch. 'What tidings bringest Thou, Messenger' (OBC 40) is uit de school van de leidinggevende componist John Dunstable (overleed in 1453). De vijtiende eeuw was ook een bloeitijd voor de ballade in Engeland. De ballade werd vaak mondeling doorgegeven en kende een lange (volkse) populariteit. Het genre is waarschijnlijk ontstaan in het dramatiserend zingen door een groep mensen met een zangleider, de leider zong het verhaal, de groep het refrein.: 'Ballade ' betekent, net als 'Carol' danslied.
De balladevorm is de vorm die veel Engelse traditionele carols hebben, bijvoorbeeld: ` The Carnal and the Crane ' (OBC 53-5) en 'The Cherry Tree Carol' (OBC 66). Maar er zijn ook carols zoals ` I sing of a maiden ' (OBC 183) of met een heel ander ritme zoals 'Adam lay ybounden ', (OBC 180). Deze vorm, met een refrein, is eigenlijk de pure carol en deze vorm zien we veel meer in de jaren tussen 1430 en 1460, bijvoorbeeld: ' When Christ was born of Mary free ' (OBC 178), `This endris night' (OBC 39), 'Welcome Yule' (OBC 174).
Een andere vorm van de Carol is macaronisch, d.w.z. met Latijnse versregels, veelal uit bekende gezangen uit de Getijden, afgewisseld met frasen in de volkstaal, zoals in 'Make we joy' (OBC 23) en het bekende 'In dulei jubilo' (OBC 86) (beide hebben hun oorspronkelijke melodie gehouden).

De dichter moeten gezocht worden onder geestelijken, maar er waren ook andere klassen waarin dichters en componisten gevonden werde, zoals de rondreizende studenten (scholares vagantes, net zozeer thuis in de kroeg, op bezoek bij de adel, op de markt, in het klooster). Zij maakten zowel wereldlijke als geestelijke liederen en zongen ze (vaak ongepast, zoals in OBC No. 36) met zowel geestelijke als wereldlijke melodieën.
De Carol die opkwam in de 15e eeuw kwam waarschijnlijk tegemoet aan de behoefte aan minder gestrenge gezangen dan de Latijnse Getijdengezangen met levendiger melodieën dan de gregoriaanse.

De vroegste carols komen uit manuscripten uit de 15e eeuw en uit de verzameling die Richard Hill, de kruideniersleerling (36, note), maakte aan het begin van de 16e eeuw. De vroegste overgeleverde gedrukte verzameling ( met o.a.een van de Boar's Head Carols (OBC No. 19) en `a caroll of huntynge') werd uitgegeven in 1521 door Wynkyn de Worde, Caxton's leerling (Caxton voerde de drukkunst in Engeland in). Een latere overgeleverde verzameling werd gedrukt door
Richard Kele, c. 1550. Het meest gebruikelijke metrum van deze vroege carols is enkel gerijmd jambisch tercet, acht lettergrepen per regel, met een refrein (zoalss in `Tyrley, Tyrlow', OBC 169), dat lijkt op de vorm van de meeste oude Latijnse hymnes en als het refrein ook acht lettergrepen (4 regels vaan 8 lettergrepen) heeft (zoals in 'In Bethlehem that fair city', OBC 120, en 'Out of your sleep', OBC 177), dan benadert het die vorm nog meer. Deze coupletvorm bleef in gebruik, bijvoorbeeld in het 17e eeuwse `The first Nowell ' (OBC27), met toevoeging van een refrein en wat extra lettergrepen hier en daar. Maar de latere traditionele carols gebruiken meestal de gewone ballade vorm (regels met 8,6,8,6 lettergrepen) ook wel bekend als Common Measure ( zie bijvoorbeeld 'The Holy Well', OBC OBC 56, en 'The moon shines bright ', OBC 46), en soms een verdubbeling van de vorm ( D.C.M.) (bijv. 'The first good joy ', OBC 70) en andere coupletvormen. Het gebruikelijke jambische metrum van de oude carols, en het zelden voorkomen van vrouwelijk eind van de regel vormen de oorzaak waarom Engelse teksten die hun melodie verloren hebben maar zelden op buitenlandse melodieën gezongen kunnen worden; daarom moet voor buitenlandse melodieën vaak een nieuwe tekst gemaakt worden.

De carol bleef bloeien tot en met de zestiende eeuw, tot het opkomende puritanisme en de burgeroorlog in de 17e eeuw het geen ruimte meer gaf. In 1644 moesten de Engelsen Kerst vieren als een vastendag omdat het toevallig viel op laatste woensdag van de maand, die een wettelijk voorgeschreven vastendag was geworden. In 1647 schafte het Puriteinse Parlement Kerst en de andere feesten zelfs helemaal af.
Toen de Monarchie in 1660 hersteld werd (the Restoration) herstelde de Carol zich niet. Er werden wel nieuwe carols geschreven in de volgende anderhalve eeuw, maar dat waren niet meer dan eet-liederen over 'pork and pudding'. Bijna de enige bijdrage aan het genre van de Carol werd geleverd door Nahum Tate's ` While shepherds watched ' in het Supplement van c. 1698 bij de New Version van de psalmen, en `Hark ! the herald angels ' (naar Charles Wesley's origineel uit 1739) in het Supplement van 1782.
Onderhand bleven de oude carols onder het volk in gebruik, ze werden mondeling overgeleverd of op zangbladen uitgegeven. De Carol werd beschouwd als een overblijfsel uit een voorbije tijd dat door eenvoudige zielen in stand gehouden werd. Goldsmith zegt in 1766 dat de parochianen van The Vicar of Wakefield 'kept up the Christmas carol '. In het Gentleman's Magazine schreef iemand in Mei 1811 dat in het district North Riding in Yorkshire hij met Kerst om ongeveer zes uur 's ochtends werd gewekt 'by a sweet singing under my window'. Hij keer en zag zes jonge vrouwen en vier mannen die carols zongen. De Americaan Washington Irving was in 1820 met Kerst in Yorkshire verrast dat hij mooie muziek hoorde afkomstig van rustieke lieden : ' I had scarcely got into bed', schrijft hij in zijn Sketch Book, 'when a strain of music seemed to break forth in the air just below the window. I listened, and found it proceeded from a band, which I concluded to be the waits from some neighbouring village. They went round the house playing under the windows'; he listened with 'hushed delight', en schrijft half verontschuldigend dat `even the sound of the waits, rude as may be their minstrelsy, breaks upon the midwatches of a winter night with the effect of perfect harmony '.

De vergeten rijkdom werd niet teruggehaald door de pioniers van de Romantische Beweging, en zelfs niet door Charles Dickens. In zijn tijd schreef William Hone, de auteur van The Every Day Book, dat carol-singing binnenkort geheel uitgestorven zou zijn. In dezelfde tijd (1822) publiceerde Davies Gilbert de eerste moderne verzameling van traditionele carols. In 1823 was al een tweede druk nodig. Maar hij sprak in zijn verzameling over de Carol als iets uit het verleden: deze voorbeelden uit Corwall werde, zei hij, gezongen 'in Churches on Christmas Day, and in private houses on Christmas Eve, throughout the West of England up to the latter part of the late century '. De volgende verzamelaar, William Sandys, in zijn Christmas Carols Ancient and Modern, 1833, was niet optimistischer over het gebruik, het zingen van Carols, schreef hij, kwam nog voor 'in de Nooordelijke graafschappen en een deel van the Midland ' ; maar het gebruik leek meer en meer verwaarloosd te worden.
Een boek dat in 1831 gepubliceerd werd bestond in zijn geheel uit gezangen en niet uit Carols. Een ander boek uit 1848 heette wel 'Christmas Carols A Sacred Gift' maar is een boek met gedichten over Kerst. Carol was slechts 'iets voor Kerst' gaan betekenen.

De zangbladen (broadsheets) bleven de traditie doorgeven onder het gewone volk. W. H. Husk, in zijn Songs of the Nativity, 1868, schreef echter dat de carols nog wel gezongen werden maar dat de zangbladen lieten zien dat de drukkers, in het bijzonder in London, 'find the taste of their customers rather incline towards hymns, mostly those in use amongst dissenting congregations, than to the genuine Christmas carol '. Dit gold ook voor de verzameling 'The Christmas Box' die in 1825 door de Religious Tract Society uitgegeven werd, die verscheidene `new carols' bevat die in feite 'hymns' zijn, of gekuiste Carols.
Ondanks het beschavingsoffensief van de 'betere' klassen om de Carol te hervormen of uit te bannen bleef de folkcarol bestaan.
Sinds de regering van George III waren er mensen die uit interesse voor het verleden dit onderzochten en de resultaten ervan publiceerden. Bekend zijn Bishop Percy (wiens Reliques of Ancient English Poetry al in 1765 werd gepubliceerd), Joseph Ritson (zijn Ancient Songs was gedateerd 1790), Rev. John Brand (stier 1806), Sir Walter Scott (stierf 1832), en William Hone (stierf 1842). In 1836 publiceerde Thomas Wright vijftiende eeuwse Songs and Carols (uit het Sloane MS. 2593), hij publiceerde meer in 1847, en nog meer Carols in 1856. Anderen volgden, ook instellingen zoals 'the Percy Society' en 'the Early English Text Society'. Musici raakten geïnteresseerd : in 1855-9 publiceerde William Chappell zijn twee delen oude muziek, maar hij negeerde het levende volkslied. E.R. Rimbault begon met 'a Little Book of Carols' in 1846 en publiceerde belangrijke verzamelingen in 1863 en 1865.
Terwijl aan de ene kant de Carol uitstierf, werd aan de andere kant de traditie vastgelegd.

Buitenlandse Carols werden wel vertaald en gepubliceerd, en dreigden op hun beurt weer de kwijnende traditie te vervangen. Rev. J. M. Neale en Rev. T. Helmore vertaalden en publiceerden uit het Zweedse Piae Cantiones, met prachtige zestiende eeuwse melodieën (zie OBC 141 v.): Carols for Christmas-tide, twelve carols (1853). Het volgende jaar publiceerden ze 'Twelve Carols for Easter-tide' (Carols zijn niet beperkt tot Kerst!)

Rev. J. E. Vaux schreef in Church Folk Lore, 1894 dat Neale en Helmore bijdroegen aan het niet langer gebruiken van de geliefde oude Carols, zodat die waarschijnlijk binnenkort vergeten zullen zijn; en hij noemt 'A Virgin unspotted ' dat te Grasmere rond 1860 niet meer gezongen werd, maar kort tevoren weer in gebruik was genomen. Aangespprd door het voorbeeld van Neale en Helmore publiceerde Edmund Sedding in 1860 'nine Antient Christmas Carols' met nog zeven meer in 1863, zowel Engelse als Nederlandse en andere buitenlandse Carols (bijv. OBC 153).

In 1871 werden 42 Christmas Carols New and Old gepubliceerd door Rev. H. R. Bramley, Fellow of Magdalen College, Oxford, en Dr. John Stainer, toen organist van dat college. De invloed van dit boek was enorm. Deze verzameling gaf 13 traditionele carols, met muziek en leidde tot algemeen gebruik ervan. De nieuwe Carols die erin gegeven werden waren minder geslaagd. De vijftien of zestien oude carol melodieën en twee afkomstig van Neale en Helmore (zo werd OBC no. 136 populair) openden een nieuwe weg voor de Carol. Het vervolg bevatte zeventig Carols, 27 traditionele en 43 eigentijdse.

Rev. Richard R. Chope, Carols For Use In Church

The Cowley Carol Book

Cambrige Book of Carols

Hierna werden veel nieuwe carols geschreven en gepubliceerd en ook enige verzamelingen traditionele Carols Het zingen van Carols werd weer populair. Maar veel dat gepubliceerd werd was van povere kwaliteit.
Het was pas in de laatste tien jaar van de 19e eeuw dat volksmuziek systematisch werd verzameld. De Folk-Song Society werd pas gesticht in 1898 ; en Cecil Sharp, in zijn English Folk-Songs: Some Conclusions (1907), zegt dat `Twintig jaar geleden was het nog maar bij heel weinig mensen bekend dat er in dit land volksliederen bestaan', en het woord 'folk-Song ' schijnt pas na 1880 gevormd te zijn naar (analogie van het duitse woord `Volkslied').

In het Oxford Book of Carols zijn de Carols als volgt gerangschikt

1. Tradritionele Carols met hun bijbehorende melodieën
2. Traditionele Carol melodieën met andere traditionele of oude teksten
3. De woorden zijn niet traditioneel, de melodieën wel.
4. De melodieën zijn modern, de teksten traditioneel of oud
5. Compleet nieuwe Carols

.
Zie voor veel materiaal over Christmas Carols: The Hymns and Carols of Christmas

Voor directe links naar het belangrijkste materiaal op The Hymns and Carols of Christmas, klik hier

Nederlandse kerstliedjes 1

Nederlandse/Vlaamse Kerstliederen

A1 Stille Nacht
A2 'n Kind Geboren Te Bethlehem
A3 De Herdertjes Lagen Bij Nachte
A4 Herders Hij Is Geboren
A5 O Denneboom
A6 Komt Kinderen, Nadert
A7 Er Is 'n Kendetje Geboren Op Aard
A8 Ons Is Geboren Een Kindekijn
A9 Daar Gingen Drie Herders
A10 Wij Komen Tezamen
B1 Nu Zijt Wellekome
B2 Hoort Hoe D'Engelen Juichend Zingen
B3 Er Is Een Rijs Ontsprongen
B4 Klein, Klein Jezuken
B5 Wiegenlied Der Herders
B6 Ik Groet U Maged Schone
B7 Te Bethlehem Geboren
B8 In 't Stedetje Van Nazareth
B9 Maria Die Zoude Naar Bethlehem Gaan
B10 Ere Zij God