NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis




West Gallery Music   Engelse (niet elitaire) kerk en kapel muziek uit de 18e en vroeg 19e eeuw

West Gallery Music verwijst meestal naar 18e en 19e eeuwse Engelse muziek, elders op de Britse eilanden deden zich verwante ontwikkelingen voor, evenals in andere Engelstalige gebieden, bijvoorbeeld in Noord Amerika.

Contents

 

Wat is 'west gallery music'?

De uitdrukking 'west gallery music' wordt tegenwoordig meestal gebruikt om 18e en 19e eeuwse plattelands kerkmuziek te omschrijven. Musici uit die tijd omschreven dit als 'psalmodie' ondanks het feit dat het begrip zelfs anthems, muziek bij vaste liturgische teksten, gezangen, chants en psalmen omvatte.

De gemeentezang van de Engelse Kerk bestond na de reformatie uit berijmde psalmen, eerst in de Oude Versie van Sternhold en Hopkins (1562) en later in de Nieuwe Versie van Tate en Brady (1696). Hierbij hoorden enige berijmingen van de kantieken zoals het Te Deum, het Jubilate, het Magnificat en Nunc Dimittis en een paar gezangen. Anglicanen werden geacht zich te beperken tot de tekst van de Bijbel (het woord van God) en het was niet officieel toegestaan om gezangen te zingen (mensenwoorden) tot 1820, toen dit toegestaan werd door het Consistory Court van York.

Pas kort geleden is er aandacht gekomen voor de erfenis aan kerkmuziek buiten de cultuurcentra. Nicholas Temperley (die al lang in de VS woont) was een van de eersten die aandacht gaf aan dit repertoire.

'Traditionele' melodieën werden vaak niet opgeschreven maar in het geheugen bewaard (door amateurs), terwijl 'kunst' muziek doorgaans schriftelijke werd vastgelegd en uitgevoerd werd door professionele musici. West gallery muziek omvat elementen uit beide genres en wordt ook wel omschreven als 'autochtoon'. De uitvoerenden waren meest amateurs die de muziek op het gehoor leerden, er waren ook beroepsmusici bij betrokken (bijvoorbeeld rondreizende muziekleraren). Veel van de muziek werd ook gepubliceerd.

De oorsprong van de uitdrukking 'west gallery music'

De eerst bekende gedrukte verwijzing naar 'west gallery music' is in het eerste hoofdstuk van Thomas Hardy's A Laodicean (1881): George Somerset, zittend op een hekje op de heuvel boven ee Baptistische kapel, hoort de gemeente de melodie zingen genaamd 'New Sabbath' die hij zich herinnerde van toen hij nog klein was:

Where the 'New Sabbath' had kept itself all these years -- why that sound and hearty melody had disappeared from all the cathedrals, parish churches, minsters and chapels-of-ease that he had been acquainted with during his apprenticeship to life, and until his ways had become irregular and uncongregational -- he could not, at first, say. But then he recollected that the tune appertained to the old west-gallery period of church-music, anterior to the great choral reformation and the rule of Monk -- that old time when the repetition of a word, or half-line of a verse, was not considered a disgrace to an ecclesiastical choir.

Volgens Nicholas Temperley's Hymn Tune Index (Oxford, 1998) is de componist van 'New Sabbath' onbekend. De melodie werd voor het eerst gepubliceerd in 1788, toen Domine Stephen Addington, een de voorganger van een Onafhankelijke Gemeente het opnam in de 8e druk van 'A Collection of Hymns for Publick Worship' en de melodie werd later opgenomen in vele Engelse en Amerikaanse gezangbundels. De melodie heeft een vloeiende 3/4 melodie, typisch voor veel meer nonconformistische melodieën in die tijd. Maar de beschrijving van Hardy ten spijt, is er geen sprake van woordherhaling als er, zoals bedoeld, een Long Metre tekst op gezongen wordt (4 regels van 8 lettergrepen)..

Hardy's nostalgische verhalen van platelandmusici, in het bijzonder in Under the Greenwood Tree (1872), hebben wellicht latere schrijvers beïnvloed: in de 20e eeuw werd aan 'west gallery' vaak het bijvoeglijk naamwoord 'oud' toegevoegd. Het was een ganbare term voor rustieke kerkmuziek geworden. Zie, bijvoorbeeld, Canon K. H. MacDermott, The Old Church Gallery Minstrels (1948), en C. W. Pearce, 'English Sacred Folk Song of the West Gallery Period c.1695-1820', Proceedings of the [Royal] Musical Association (1921).

Omschrijving van 'west gallery music'

West Gallery Music bloeide dedurende de 18e en vroege 19e eeuw. Het repertoire start bij berijmde psalmen maar waaiert daarvan uit.

Sommigen beperken WGM tot Anglicaanse plattelandsmuziek maar dat beperkt het genre teveel omdat dezelfde muziek zowel op het platteland als in steden werd uitgevoerd en zowel in anglicaamse kringen als in non-conformistische kringen.

Puristen leggen een grens bij het gebruik van een totsinstrument als begeleiding, hoewel er publicaties zijn die ook een becijferde bas omvatten of zelfs een uitgeschreven begeleiding voor toetseninstrument, naast instrumentele begeleiding.

Een goede omschrijving lijkt:

de geestelijke muziek van provinciale parochiekerken en nonconformistische kapellen die uitgevoerd werd (en vaak speciaal geschreven was voor) amateurs.

Deze omschrijving omvat niet professionele kathedrale koren, zelfs als ze west gallery music uitvoeren. De omschrijving omvat wel 'kunstmuziek' uitgevoerd door een dorpskoor. Dorpskoren hadden vaak stukken van beroemde professionele musici als Purcell of Handel op het repertoire, naast nu vaak vergeten lokale componisten.

Evolutie van 'west gallery music'

De grenzen van WGM zijn niet erg strak te trekken, noch qua tijd, noch qua inhoud. Vergelijkbare muzikale ontwikkelingen dezen zich in verschillende streken in verschillende perioden voor. Het ene dorp hield misschien nog lang vast aan de oude manier van psalmzingen waarbij de parish clerk per regel voorzong, terwijl het volgende dorp de nieuwe versie van de psalmen gebruikte en zich afvroeg welk begeleidingsintrument men zou aanschaffen.

In The Old Church Minstrels, dateert Canon Macdermott de 'west gallery' periode van ongeveer 1660 tot 1860, Nicholas Temperley geeft in zijn grote studie, The Music of the English Parish Church (Cambridge, 1979) 1685 tot 1830 als de hoofdperiode van de plattelandspsalmodie, terwijl de WGMA website de periode gelijktrekt met de Georgian period, d.w.z. 1714-1830. Als we kijken naar de traditie van het carols zingen in Sheffield pubs, dan blijkt het repertoire tot in de 21e eeuw te bestaan.

Wat werd er gezongen? Eenvoudig gezegd ontstond west gallery muziek uit eenvoudige homofone 16e- en 17e-eeuwse psalmzettingen, en ontwikkelde zicht tot een steeds ingewikkelder en wonderlijke stijl en was teruggekeerd tot stevige recht toe recht aan melodieën toen in 1861 de bundel Hymns Ancient and Modern ingevoerd werd in vele parochiekerken. De stijl kwam later tot bloei en bleef langer bestaan in non-conformistische kapellen waar gezangen soms gezongen werden op populaire seculiere melodieën om de gemeente tot deelname te stimuleren. Ook vandaag de dag zingen nonconformisten vaak enthousiaster dan Anglicanen en zijn hun melodieën vloeiender.

Aan het einde van de 17e eeuw was de enige muziek in de meeste provinciale parochiekerken vaak eenvoudige unisono psalmzang, onbegeleid en zeer langzaam gezongen. Beschaving was ver te zoeken, kerken hadden soms een hondenvanger in dienst om de verstoring van de dienst door honden te bestrijden en mannen legden hun hoeden wel op het altaar. Om de situatie te hervormen werden koren gesticht die de eenvoudige melodieën leerden om de gemeentezang te verbeteren. De koren gingen een eigen leven leiden en kregen een eigen repertoire, inclusief zangstukken (anthems). Psalmmelodieën voor koren werden ook steeds versierder naarmate de eeuw vorderde tot rond 1745 de meest karakteristieke muzikale vorm voor het west gallery genre naar voren kwam, de 'fuging tune'. Hierdoor werd deelname van de gemeente moeilijk zo niet onmogelijk gemaakt.

In de tweede helft van de 18e eeuw ging het toenemende gebruik van begeleidende instrumenten bij de complexere muziek samen met tal van nieuwe composities en zelfs kathedrale organisten zoals John Alcock en John Broderip richtten zich op gallery koren, waarschijnlijk ook omdat ermee te verdienen viel.

Muzikale invloeden

Musikale invloeden kunnen herleid worden tot de middeleeuwen: het idee een melodie te componeren, et een bas en daarna de andere stemmen aan toe te voegen, is in wezen hetzelfde als het toevoegen van een fauxbourdon aan een Gregoriaanse melodie. In zulke lineaire composities is de harmonie toegevoegd aan de beweging van de melodie, met open kwinten en onverwachte dissonanten maar met een sterke melodische lijn.

Een andere vroege invloed was de 'verse anthem'van de Engelse barok, waarin uitbundige solos meer gematigde koorgedeelten afwisselden. Anthems van componisten verbonden aan de Chapel Royal, zoals Blow, Clarke en Purcell, werden al snel verspreid in de vorm van boeken en gecopieerde manuscripten en hun karakteristieke gepunteerde dansritmes werden nagevolgd door veel 'gallery' componisten zoals William Knapp, Uriah Davenport en Joseph Key.

Handel's invloed was nog sterker, in het bijzonder op latere nonconformistische componisten in het Noorden, zoals James Leach en John Fawcett, die langere stukken schreven met instrumentele begeleiding voor vierdagen in kapel en zondagschool.

Uitvoeringspraktijk

De uitvoering van west gallery muziek hing sterk af van wat er aan stemmen en instrumenten aanwezig was in een kerk of kapel. In het minimale geval zongen de gemeenten unisono onversierde berijmde psalmmelodieën; in het maximale geval zong een koor complexe anthems, begeleid door een verscheidenheid aan instrumenten.

De vroegste en grootste koren of 'societies of singers' zoals ze vaak werden genoemd ontstonden in het noordwesten van Engeland, rond Manchester, en omvatte vrouwen zowel als mannen. Elders waren kleinere mannenkoren gebruikelijker en het meer voorkomen van mannenstemmen is duidelijk in de muziek, in het bijzonder in de muziek die gecomponeerd werd gedurende de 18e eeuw, waar de melodie gewoonlijk in de tenoor ligt.

In kerken in grotere steden werd de zang vaak geleid door een koor van weeskinderen begeleid door een orgel maar het is de vraag of de muziek die hierbij hoorde deel is van de west gallery traditie. Kleinere provinciale parochiekerken, in stad en dorp, konden minder snel beschikken over een orgel en de meeste koren zongen eerst onbegeleid, totdat allerlei instrumenten aan het einde van de 18e eeuw ingezet werden ter begeleiding. Nonconformists waren minder snel met het toepassen van instrumentale begeleiding en sommige, bijvoorbeeld de 'Particular Baptists', geven nog steeds de voorkeur aan onbegeleid zingen.

Veel Anglikaanse kerken gebruikten een fagot of een cello aan om de bas te ondersteunen en voegden later hogere instrumenten die beschikbaar waren toe, zoals hobo's, clarinetten, fluiten en violen. Tenor instrumenten, zoals altviolen, werden weinig gebruikt. De instruments speelden de sopraanpartij op de juiste hoogte, maar de alt en tenoor een octaaf hoger dan gezongen.

Toen het gebruik van instrumenten meer gemeengoed werd voegden componisten als Joseph Key, Thomas Tremain en Thomas Clark aparte instrumentale delen toe met 'symphonies', instrumentale interludes van een paar maten.

Het einde van de 'west gallery traditie'

Het einde van west gallery muziek rond de helft van de 19e eeuw heeft te maken met veranderingen in maatschappij en kerk. Nonconformisme bloeide in de snel-groeiende steden van de Industriele Revolutie, waar kapellen gebouwd konden worden als ze nodig waren, terwijl de bouw van een parochiekerk een Act of Parliament vereiste.

Naarmate de invloed van de Oxford Beweging groter werd, werd landelijke kerkmuziek conventioneler en 'correcter: çhurch bands werden vervangen door orgels (als er geen organist was een orgel met een trommel waarop de melodieën vastgelegd werden om mechanisch afgespeeld te worden) of harmoniums, en gallery (mannen) koren werden in het koor van de kerk opgesteld onder het toeziend oog van de geestelijkheid.

De oude kerk- en kapelmuziek raakte in de vergetelheid, niet zozeer omdat deze van slechte kwaliteit was maar omdat de stijl niet meer paste bij de religieuze idealen van de tijd. Aan het einde van de 20e eeuw gebeurde het omgekeerde in gemeenten van de Évangelicals': Het enkel zingen van 19e en 20e eeuwse gezangen begeleid door orgel werd vervangen door een mengelmoes van klassieke gezangen en worship songs geinspireerd door de populaire muziek, begeleid door een gemengde groep instrumentalisten. Na een revival van west gallery music is wellicht een revival van de 19e en 20e eeuwse hymn aan de beurt.