NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis




119 gezangen in gebruik bij De Gereformeerde Kerken in Nederland (1961/62)


<H 1>
Ik geloof in God den Vader, den Almachtige,
Schepper des hemels en der aarde.
En in Jezus Christus, zijnen eniggeboren Zoon, onzen Here,
Die ontvangen is van den Heil'ge Geest,
geboren uit de maagd Maria,
Die geleden heeft onder Pontius Pilatus,
is gekruisigd, gestorven en begraven,
nedergedaald ter helle,
ten derden dage wederom opgestaan van de doden,
opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods,
des Almachtigen Vaders,
vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
Ik geloof in de Heiligen Geest;
ik geloof één heilige, algemene Christelijke kerk,
de gemeenschap der heiligen, de vergeving der zonden,
wederopstanding des vleses en een eeuwig leven. Amen

<H 2>
Ere zij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest,
als in den beginne, nu en immer en van eeuwigheid tot eeuwigheid, Amen.

<H 3>
Och, of wij Uw geboon volbrachten!
Gena, o hoogste Majesteit!
Gun door 't geloof in Christus krachten,
om die te doen uit dankbaarheid.

<H 4>
1 Mijn ziel verheft Gods eer;
mijn geest mag blij den Heer,
mijn Zaligmaker noemen,
Die, in haar lage staat,
Zijn dienstmaagd niet versmaadt,
maar van Zijn gunst doet roemen

2 Om wat God heeft gedaan
zal elk geslacht voortaan
alom mij zalig spreken;
o groot geheimenis
dat mij geschonken is.
Zijn almacht is gebleken.

3 Hoe heilig is Zijn naam!
Laat volk bij volk te zaam
barmhartigheid verwachten;
nu Hij de zaligheid,
voor wie Hem vreest, bereidt,
door al de nageslachten.

4 Des Heren kracht is groot;
zijn arm verstrooit, verstoot
die hoog zijn in hun ogen.
Hun tronen zijn niet meer,
maar gunstrijk wil de Heer
eenvoudigen verhogen.

5 De Heer vervult met goed
uit 's hemels overvloed
der hongerigen monden.
Hij ziet geen rijken aan,
maar heeft met al hun waan
hen ledig weggezonden.

6 Hij trok zich Isrel aan,
Hij laat niet hulploos staan
die Abrams troost verwachten.
Groot en in eeuwigheid
is Gods barmhartigheid
voor duizenden geslachten!

<H 5>
1. Lof zij den God van Israël,
Den HEER, die aan Zijn erfvolk dacht,
En, door Zijn liefderijk bestel,
Verlossing heeft teweeg gebracht;
Een hoorn des heils heeft opgerecht;
't Geen Davids huis was toegezegd,
Dat wil Hij ons nu schenken;
Gelijk Gods trouw, van 's aardrijks ochtendstond,
Door der profeten wijzen mond,
Zich hiertoe aan de vaderen verbond.

2. God had hun, tot hun troost, gemeld,
Hoe Zijn genâ ons redden zou
Van onzer haat'ren wreed geweld;
Nu blijkt Zijn onverwrikb're trouw;
Nu toont Hij Zijn barmhartigheid,
Van ouds den vaad'ren toegezeid;
En dat Hij wil gedenken
Aan 't heilverbond, aan dien gestaafden eed,
Dien Hij weleer aan Abram deed,
Aan Zijn verbond, dat van geen wank'len weet.

3. Hij speld' ons, dat wij t' allen tijd',
Wanneer die blijde heildag rees,
Van 's vijands dienstbaar juk bevrijd,
Hem dienen zouden zonder vrees,
Naar 't heilig recht, in ware deugd.
O dierbaar kind, o stof van vreugd,
Geschenk van 't Alvermogen!
Elk noem' U Gods profeet, en geev' U eer;
Gij treedt voor 't aanschijn van den HEER,
En baant Zijn weg door leven en door leer.

4. Dus wordt des HEEREN volk geleid,
Door 't licht, dat nu ontstoken is,
Tot kennis van de zaligheid,
In hunne schuldvergiffenis;
Die nooit in schoner glans verscheen,
Dan nu, door Gods barmhartigheên,
Die, met ons lot bewogen,
Om ons van zond' en ongeval t' ontslaan,
Een ster in Jakob op doet gaan,
De zon des heils doet aan de klimmen staan.

5. Voor elk, die in het duister dwaalt,
Verstrekt deez' zon een helder licht,
Dat hem in schâuw des doods bestraalt,
Op 't vredepad zijn voeten richt.


<H 6>
1. Zo laat Gij, HEER, Uw knecht,
Naar 't woord, hem toegezegd,
Thans henengaan in vrede;
Nu hij Uw zaligheid,
Zo lang door hem verbeid,
Gezien heeft, op zijn bede.

2. Een licht, zo groot, zo schoon,
Gedaald van 's hemels troon,
Straalt volk bij volk in d' ogen;
Terwijl 't het blind gezicht
van 't heidendom verlicht,
En Isrel zal verhogen.


<H 7>
1. O allerhoogste Majesteit,
Die in het rijk der heerlijkheid
De heem'len hebt tot Uwen troon,
Wij roepen U, in Uwen Zoon,
Die voor ons heeft genoeg gedaan,
Als onzen Vader need'rig aan.

2. Geheiligd word' Uw naam; ai geef,
Dat elk, waar hij op aarde leev'
Dien Vadernaam erkennen moog';
Uw deugden roeme hemelhoog;
Dat elk, als kind, aan U gelijk',
En in zijn doen Uw beelt'nis blijk'.

3. Uw koninkrijk koom' toch 0 HEER!
Ai, werp den troon des satans neer;
Regeer ons door Uw Geest en Woord;
Uw lof word' eens alom gehoord,
En d' aarde met uw vrees vervuld,
Totdat G' Uw rijk volmaken zult.

4. Uw wil geschied', Uw wil alleen,
Als in den hemel, hier beneên;
Uw wil is altoos wijs en goed;
't Is majesteit, al wat gij doet;
Dat ieder stil daarin berust',
En Uw bevelen doe met lust.

5. Geef heden ons ons daag'lijks brood;
Betoon Uw trouwe zorg in nood;
Gij weet, wat elk op aard' behoev';
Dat ons dan geen gebrek bedroev';
Dat nooit Uw zegen van ons wijk',
Die maakt alleen ons blijk en rijk.

6. Vergeef ons onze schulden, HEER;
Wij schonden al te snood uw eer;
De boosheid kleeft ons altijd aan;
Wie onzer zou voor U bestaan,
Had Jezus niet voor ons geleên?
Wij schelden kwijt, die ons misdeên.

7. Leid ons in geen verzoeking ooit;
Verberg voor ons Uw aanzicht nooit;
Gij weet het, onze kracht is klein;
De driften veel, en 't hart onrein,
Wat wordt er van ons in dien staat,
O Vader, zo Gij ons verlaat?

8. Verlos ons uit des bozen macht;
Bescherm, en sterk ons door Uw kracht;
Wij zijn toch zwak, Zijn sterkt' is groot;
Dus zijn w' elk ogenblik in nood;
Hier komt nog vlees en wereld bij;
Ai, sterk ons dan, en maak ons vrij.

9. Want Uw is 't koninkrijk, o HEER,
Uw is de kracht, Uw is al d' eer,
U, die ons helpen wilt en kunt,
Die, in Uw Zoon, verhoring gunt,
Die door Uw Geest ons troost en leidt,
U zij de lof in eeuwigheid.

10. Ja, Amen, trouwe Vader, ja;
Wij maken staat op Uw genâ.
Ons hart, o God, die alles ziet,
Veroordeelt ons in 't naad'ren niet;
Het zegt, daar G' op ons bidden let,
Gelovig Amen op 't gebed.

<H 7a>
1
O onze Vader, trouwe Heer,
zie uit uw hemel op ons neer;
breng ons als broeders bij elkaar,
maak onze arme woorden waar,
laat wat wij spreken met de mond
opwellen uit des harten grond.
2
Geheiligd zij uw naam, o Heer,
bewaar ons door de rechte leer,
en maak ons doen en laten rein,
dat wij U niet tot schande zijn.
Breng Gij weer thuis te rechter tijd
het arme volk, dat wordt misleid.
3
Uw koninklijke heerschappij
zij nu en eeuwig ons nabij.
Geleid ons tot het bruiloftsfeest
door alle gaven van de Geest.
Sla het geweld van satan neer,
behoed uw eigen kerk, o Heer.
4
Als in de hemel hoog en klaar
zo zij op aarde openbaar
uw wil die heilig is en goed.
Neem in bezit ons vlees en bloed,
en maak ons, Heer, in lief en leed
gehoorzaam, tot uw wil gereed.
5
Heer, aller ogen zijn gericht
op U, die leven geeft en licht.
Geef ons vandaag ons daag'lijks brood,
spaar ons voor ziekte en hongersnood.
Geef ieder zo zijn deel, o Heer,
dat hij het neemt te uwer eer.
6
Vergeef o Vader onze schuld,
zodat weer blijdschap ons vervult;
gelijk wij van hun schuld ontslaan
al wie ons hebben kwaad gedaan.
Maak zo uw vrede openbaar.
U dienend dienen wij elkaar.
7
Leid ons niet in verzoeking, Heer.
Wees ons een sterke tegenweer
ter linker en ter rechterhand.
Wij houden in uw hoede stand,
al woedt de boze onverpoosd,
omdat uw Geest ons hart vertroost.
8
2 Verlos ons van de bozen macht,
rondom ons heen heerst diepe nacht.
Verlos ons van de eeuw'ge dood
en sta ons bij in stervensnood.
Neem onze zielen in uw hand
en breng ze in het vaderland.
9
U is en worde toegebracht
het rijk, de heerlijkheid, de kracht,
U onze Vader op de troon
die tot ons zendt uw lieve Zoon,
die ons door uwe Geest geleidt,
U zij de lof in eeuwigheid.

 

 

 

 

 

10
Amen dat is: zo zal het zijn.
Al is 't geloof maar zwak en klein,
Gods goede trouw is groot en sterk
en Christus pleit voor heel zijn kerk.
Waar in zijn naam gebeden is,
is Amen zeker en gewis.

<H 8>
1. Wij danken U, barmhartig God,
Beschikker van ons deel en lot,
Voor Uwe hoed' en trouwe wacht,
Ons weer betoond in dezen nacht.

2. Verleen ons, na genoten rust,
Opnieuw gezondheid, kracht en lust;
Daar 't lichaam, door den slaap verkwikt,
Zich weder tot den arbeid schikt.

3. Dat wij ons ambt en plicht, o HEER,
Getrouw verrichten, tot Uw eer;
Dat Uwe gunst ons werk bekroon',
Uw Geest ons leid', en in ons woon'.

4. Zie op ons neder in genâ,
Opdat ons werk voorspoedig ga;
En scheld ons alle misdaân kwijt,
O HEER, die vol ontferming zijt.

5. Verlicht ons hart, dat duister is,
Wil ons, naar Uw getuigenis,
Doen vlieden alle kwade paân,
En ijv'rig in Uw wegen gaan.

6. Schenk Uwen zegen bij Uw Woord;
Het rijk des satans word' verstoord;
Sterk leraars, sterk onz' overheid,
In 't werk, door U hen opgeleid.

7. Troost allen, die, in nood en smart,
Tot U verheffen 't angstig hart;
Maak ons in tegenspoeden stil;
Hoor ons, o God, om Jezus' wil.


<H 9>
1. O grote Christus, eeuwig licht!
Niets is bedekt voor Uw gezicht;
Die ons bestraalt, waar wij ook gaan,
Al schijnt geen zon, al licht geen maan.

2. Toon ons uw goedheid en Uw macht,
Door Uw bescherming, dezen nacht;
Behoed ons tegen ramp en leed,
En blijf tot onze hulp gereed.

3. Verkwik ons door een zoete rust,
Om goed te doen met nieuwen lust;
Dat onze slaap gematigd zij,
Ja zelfs Uw naam tot eer gedij'.

4. Houd ons gemoed voor U bereid,
Opdat het blij Uw komst verbeid',
Daar 't in een stil vertrouwen leeft,
Dat Gij ons onze schuld vergeeft.

5. Bescherm ons, in den bangen tijd
Van zielsverzoeking en van strijd;
Laat nooit den bozen vijand toe,
Dat hij ons enig' hinder doe.

6. Behoed het ganse Christendom;
Geef dat in kruis Uw vreugd weerom;
Vertroost het neergebogen hart,
En heel in gunst der kranken smart.

7. O Vader, dat Uw liefd' ons blijk';
O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk;
O Geest, zend Uwen troost ons neer;
Drieënig God, U zij al d' eer!

<H 10>

1 Hoe zal ik U ontvangen,
hoe wilt Gij zijn ontmoet,
der wereld hoogst verlangen,
des harten heiligst goed?
Wil zelf uw fakkel dragen
in onze duisternis,
opdat wat U behage,
ons klaar en zeker is.

2 'k Lag machteloos gebonden,
Gij komt en maakt mij vrij;
ik was bevlekt met zonden,
Gij komt en reinigt mij.
Het leven was mij sterven,
tot Gij mij op deed staan;
Gij doet mij schatten erven
die nimmermeer vergaan."

3 Zo diep waart gij bewogen:
Gij daaldet van uw troon;
uit godlijk mededogen
zocht Gij der mensen woon,
Gij die de last der volken,
hun plagen duizendvoud,
wat niemand kan vertolken,
in liefde-omsloten houdt.

4 Wat vreest gij voor het woeden
van ' vijands list en kracht?
Gij zijt in Christus' hoede
en Hij heeft alle macht.
Hij komt, Hij komt, een koning,
voor wien de boze beeft,
wiens ijdle machtsvertoning
Hij overwonnen heeft.

5 Nog eens zal Hij verschijnen
als Richter van ' heelal,
die ' hoofd van al de zijnen
voor eeuwig kronen zal.
Nog is die dag verborgen,
wacht Hem gelovig af,
terwijl de grote morgen
reeds schemert boven 't graf.


<H 11>
1 Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen.
Verlos mij van mijn bange pijn!
Zie, heel mijn hart staat voor U open
En wil, 0 Heer uw tempel zijn.
O Gij, wien aard' en hemel zingen,
Verkwik mij met uw heiIge gloed.
Kom met uw zachte glans
doordringen,
O zon van liefde, mijn gemoed!

2 Vervul, o Heiland, het verlangen
waarmee mijn hart uw komst verbeidt!
Ik wil in ootmoed U ontvangen,
mijn ziel en zinnen zijn bereid.
Blijf in uw liefde mij bewaren,
waar om mij heen de wereld woedt.
0, mocht ik uwe troost ervaren:
doe intocht, Heer, in mijn gemoed!

<H 12>
Nu daagt het in het oosten
Nu daagt het in het oosten
het licht schijnt overal
Hij komt de volken troosten
die eeuwig heersen zal

De duisternis gaat wijken
van d'eeuwenlange nacht
Een nieuwe dag gaat prijken
met ongekende pracht

Zij, die gebonden zaten
in schaduw van de dood
van God en mens verlaten
begroeten 't morgenrood

De zonne, voor wier stralen
het nact'lijk duister zwicht
en die zal zegepralen
is Christus, 't eeuwig licht

Reeds daagt het in het oosten
het licht schijnt overal
Hij komt de volken troosten
die eeuwig heersen zal.

<H 13>
Stille Nacht, Heilige Nacht.
Davids Zoon, lang verwacht,
die miljoenen eens zaligen zal
werd geboren in Bethlehems stal.
Hij, der schepselen Heer
Hij, der schepselen Heer.

Hulp'loos kind, heilig kind,
dat zo trouw zondaars mint.
Ook voor mij hebt G'Uw rijkdom ontzegt,
werd G'in stro en in doeken gelegd.
Leer m'U danken daarvoor
Leer m'U danken daarvoor.

Stille Nacht, Heilige Nacht,
Vreed' en heil wordt gebracht,
aan een wereld, verloren in schuld.
Gods belofte wordt heerlijk vervuld.
Amen! Gode zij eer
Amen! Gode zij eer.


<H 14>
Ere zij God in den hoge! Vrede op aarde, In de mensen een welbehagen. Amen.
<H 15>
#4
1
Hoort gij de eng'len zingen,
een jong en machtig koor?
De hemelzangen dringen
tot in de diepte door.
Nu blijft de stem besloten
bij herders in hun dal,
straks zal hij zich vergroten,
dan luistert het heelal.
2
Nog is de glans verborgen,
verschuilt zich in een stal.
Hoe ver schijnt nog de morgen,
die eenmaal lichten zal.
Bedreigen donk're machten
het kind, dat God ons zendt,
wij moeten hunk'rend wachten
tot Hij de tijden wendt.
3
Nu knielen herders, wijzen,
rondom de kribbe neer.
Straks zal Hem alles prijzen
als Heiland en als Heer.
Dan vallen alle volken
de Mensenzoon te voet,
dan komt Hij op de wolken,
in majesteit begroet.
4
Wat wij gelovend hopen
wordt eind'lijk toch vervuld,
dan gaan de deuren open
den wordt het rijk onthuld.
God komt de Zoon verhogen,
zijn scepter reikt zeer wijd.
Dan schouwen onze ogen
zijn komst in heerlijkheid.
---
<H 16>
#3
1
Hoor, de eng'len zingen de eer
van de nieuw geboren Heer!
Vreed op aarde, 't is vervuld:
God verzoent der mensen schuld.
Voegt u, volken, in het koor,
dat weerklinkt de hemel door,
zingt met algemene stem
voor het kind van Bethlehem!
Hoor, de eng'len zingen de eer
van de nieuw geboren Heer!
2
Hij, die heerst op 's hemels troon,
here Christus, Vaders Zoon,
wordt geboren uit een maagd
op de tijd die God behaagt.
Zonne der gerechtigheid,
woord dat vlees geworden zijt,
tussen alle mensen in
in het menselijk gezin.
Hoor, de eng'len zingen de eer
van de nieuw geboren Heer!
3
Lof aan U die eeuwig leeft
en op aarde vrede geeft,
Gij die ons geworden zijt
taal en teken in de tijd,
al uw glorie legt Gij af
ons tot redding uit het graf,
dat wij ongerept en rein
nieuwgeboren zouden zijn.
Hoor, de eng'len zingen de eer
van de nieuw geboren Heer!
---
<H 17>
#4
1
Prijs de Heer die herders prijzen,
die in 's hemels paradijzen
alle eng'len eer bewijzen,
hier op aarde daalt Hij neer.

 

 

 

2
Geef de Koning van uw leven
wat de koningen Hem geven,
breng uw schatten de verheven
in de stal geboren Heer.
3
Laat uw loflied samenvallen
met het lied der heil'gen allen,
dat de hemelen weerschallen
van die jubelende wijs.
4
Aan de Koning uitverkoren,
uit een maagd voor ons geboren,
moet ons hele hart behoren
onze lof en eer en prijs.
---
<H 18>
#3
1
Komt, verwondert u hier, mensen,
ziet, hoe dat u God bemint,
ziet vervuld der zielen wensen,
ziet dit nieuw geboren kind!
Ziet, die 't woord is, zonder spreken,
ziet, die vorst is, zonder pracht,
ziet, die 't al is, in gebreken,
ziet, die 't licht is, in de nacht,
ziet, die 't goed is, dat zo zoet is,
wordt verstoten, wordt veracht.
2
Ziet, hoe dat men met Hem handelt,
hoe men Hem in doeken bindt,
die met zijne godheid wandelt
op de vleugels van de wind.
Ziet, hoe ligt Hij hier in lijden
zonder teken van verstand,
die de hemel moet verblijden,
die de kroon der wijsheid spant.
Ziet, hoe tere is de Here,
die 't al draagt in zijne hand.
3
O Heer Jesu, God en mense,
die aanvaard hebt deze staat,
geef mij wat ik door U wense,
geef mij door uw kindsheid raad.
Sterk mij door uw tere handen,
maak mij door uw kleinheid groot,
maak mij vrij door uwe banden,
maak mij rijk door uwe nood,
maak mij blijde door uw lijden,
maak mij levend door uw dood!
---
<H 19>
#3
1
Nu zijt wellekome Jesu, lieve Heer,
Gij komt van alzo hoge, van alzo veer.
Nu zijt wellekome van de hoge hemel neer.
Hier al op dit aardrijk zijt Gij gezien nooit meer.
Kyrieleis.
2
Herders op den velde hoorden een nieuw lied,
dat Jezus was geboren, zij wisten 't niet.
Gaat aan gene straten en gij zult Hem vinden klaar.
Beth'lem is de stede, daar is 't geschied voorwaar.
Kyrieleis.

3
Wijzen uit het Oosten uit zo verren land
zij zochten onze Here met offerand.
Ze offerden ootmoediglijk mirr', wierook ende goud
te eren van dat kinde, dat alle ding behoudt.
Kyrieleis.
---
<H 20>
#4
1
Komt allen tezamen,
jubelend van vreugde:
komt nu, o komt nu naar Bethlehem!
Ziet nu de vorst der eng'len hier geboren.
Komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden die Koning.
2
De hemelse eng'len
riepen eens de herders
weg van de kudde naar 't schamel dak.
Spoeden ook wij ons met eerbied'ge schreden!
Komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden, die Koning.
3
Het licht van de Vader,
licht van den beginne,
zien wij omsluierd, verhuld in 't vlees:
goddelijk Kind, gewonden in de doeken!
Komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden die Koning.
4
O Kind, ons geboren,
liggend in de kribbe,
neem onze liefde in genade aan!
U, die ons liefhebt, U behoort ons harte!
Komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden,
komt, laten wij aanbidden die Koning.
---
<H 21>
#3
<V 1> Heft aan, heft aan een luide zang,
Dat al wat leeft het hore!
Laat blij het lied door groot en klein
Op deze dag gezongen zijn:
Dat Jezus is geboren.

<V 2> Hij zetelt in geen trots paleis,
Vol weidse praalvertoning.
Hem wacht geen purper en geen kroon;
Een houten krib, ziedaar Zijn troon,
Een stal, ziedaar Zijn woning!

<V 3> Heft aan, het hart vol dank en lof,
Laat aard' en hemel 't horen!
Heft aan, roept uit tot God die leeft,
Die aard' en hemel blijdschap geeft;
Want Jezus is geboren!

<H 22>
#3
1
Daar is uit 's werelds duist're wolken
een licht der lichten opgegaan.
Komt tot zijn schijnsel, alle volken,
en gij, mijn ziele, bid het aan!
Het komt de schaduwen beschijnen,
de zwarte schaduw van de dood.
De nacht der zonde zal verdwijnen,
genade spreidt haar morgenrood.
2
Wat heil, een Kind is ons geboren,
een Zoon gegeven door Gods kracht!
De heerschappij zal Hem behoren,
zijn last is licht, zijn juk is zacht.
Zijn naam is Wonderbaar, zijn daden
zijn wondren van genaad' alleen.
Hij doet ons, hoe met schuld beladen,
verzoend voor 't oog des Vaders treen.
3
o Vredevorst, Gij kunt gebieden
de vreed' op aard' en in mijn ziel!
Doe alle volken tot U vlieden,
dat al wat ademt voor U kniel!
Des Heren ijver zal bewerken,
dat Hij de zetel, U bereid,
met recht en met gericht zal sterken.
Hem zij de lof in eeuwigheid!

<H 23>
<V 1> Nog juicht ons toe die zaalge nacht,
Waarin 't gestarnt met nieuwe pracht,
En 't Englenheir met nieuwe vreugd,
Zich over Jezus komst verheugt.

<V 2> Hij, 't beeld des Vaders, Davids loot,
Geboren uit Maria' schoot,
Gods Zoon in 't vleesch, der Englen Heer,
God zelf, Hij komt, elk zing' Hem eer!

<V 3> O Zoon van God! den mensch gelijk,
Voor wie verliet G' uw troon en rijk,
Voor wie hebt Gij U zo verneerd,
Die met een wenk 't heelal regeert?

<V 4> Kom, Christenschaar! kom, zingen wij!
Het is voor ons, voor u en mij,
Dat God zijn Zoon gegeven heeft,
Het is voor ons, dat Jezus leeft.

<V 5> Geloofd zij God, die ons bemint,
Om U in ons behagen vindt,
En d' aard vervult met zijn gena',
Geloofd zij God! Halleluja!

<S Evangelische Gezangen 114, altd.)
<A Pieter Leionard van de Kasteele 1748-1810)>

<H 24>
1
Wees wellekom, Immanuel,
in vlees en bloed ons metgezel,
ons Heiland en behoeder!
Wees wellekom, o Godes Zoon,
die komt van uit uws Vaders troon,
ons aller Heer en broeder!
Welkom,
welkom,
die ons harten,
onze smarten
komt genezen,
welkom moet ons Jezus wezen!
2
Uw heerlijkheid en godlijk licht
wordt nu vertoond voor ons gezicht
met al zijn gulden klaarheid;
de vaadren zagen dit van ver
als in de nacht de morgenster,
nu schijnt de zon in waarheid.
Welkom,
welkom,
die ons harten,
onze smarten
komt genezen,
welkom moet ons Jezus wezen!
3
O welkom, die ons vlees en bloed
hergeven komt uw eeuwig goed
en draagt der wereld zonden,
om onzentwil in schamelheid,
zeer arm in hooi en krib geleid,
in doeken teer gewonden.
Welkom,
welkom,
die ons harten,
onze smarten
komt genezen,
welkom moet ons Jezus wezen!

<H 25>
#3
<V 1> Ik kniel aan uwe kribbe neer,
o Jezus, Gij mijn leven!
Ik kom tot U en breng U, Heer,
wat Gij mij hebt gegeven.
O, neem mijn leven, geest en hart,
en laat mijn ziel in vreugd en smart
bij U geborgen wezen.

<V 2> Voor ik als kind ter wereld kwam,
zijt Gij voor mij geboren.
Eer ik een woord van U vernam,
hebt Gij mij uitverkoren.
Voor dat uw hand mij heeft gemaakt,
werd Gij een kindje, arm en naakt,
hebt Gij U mij gegeven.

<V 3> Ik lag in donkerheid en nacht
Gij waart mijn zon, mijn luister,
de zon die mij de vrede bracht
en redde uit het duister.
O zon die door het donker breekt
en 't ware licht in mij ontsteekt,
hoe heerlijk zijn uw stralen.
---
<H 26>
#5
1
Dit is de dag, die God ons schenkt,
waaraan thans ieder christen denkt;
hem viere, wat in 't groot heelal
door Jezus is en wezen zal.
2
Men had Hem eeuwen lang verbeid;
toen kwam de volheid van de tijd
en zond ons God van 's hemels troon
het heil der wereld in zijn Zoon.
3
U, die voor ons geboren zijt,
U zij ons hart, ons lied gewijd.
Wij voegen juichend onze stem
bij 't englenkoor van Bethlehem.
4
Roem, hemel, die geboortedag,
de schoonste, die de wereld zag;
juich, aarde, nu g' uw koning ziet,
zing Hem een nooit gezongen lied.
5
Dit is de dag, die God ons schenkt,
waaraan eens heel de wereld denkt;
hem viere, wat in 't groot heelal
door Jezus is en wezen zal.
---

 

 

<H 27>
#7
1
U Jezus Christus loven wij,
die een mens zijt, ons nabij,
die uit een maagd geboren zijt,
de hemel is om U verblijd.
Kyrieleis.
2
Gods eigen Zoon in majesteit
ligt hier in een krib en schreit,
een mensenkind van vlees en bloed,
die eeuwig God is, eeuwig goed.
Kyrieleis.
3
Die voor de wereld is te groot,
ligt hier in Maria's schoot.
Hij ligt hier als een kindje klein
die allen onderworpen zijn.
Kyrieleis.
4
Het eeuwig licht staat aan 't begin,
neemt de hele wereld in.
Al is de nacht ook nog zo dicht,
het maakt ons kind'ren van het licht.
Kyrieleis.
5
Hij God uit God van eeuwigheid,
die een mens wordt in de tijd,
Hij voert ons uit de duisternis,
naar waar de hemel open is.
Kyrieleis.
---
<H 28>
#10
<V 1> Komt laten wij, verblijd van geest,
ter kerke gaan op ' hoge feest,
den eerstgeboren Heiland groeten
en knielen voor de kleine voeten
van 't Kind, waarvoor Herodes vreest.

2 Het Kind, waarvoor een starre rijst,
die wijzen met haar stralen wijst
de donkre plaats van zijn geboorte,
en leidt hen binnen Davids poorte,
daar d'Allerhoogste 't laagste prijst.

3 Het oosten offert wierook, goud
en mirr' tot 's levens onderhoud
van Hem die, neergedaald van boven
in 't arme Bethlem leit verschoven,
hoewel Hij alles heeft gebouwd.

4 't Gevogelt dat op wieken zweeft
zijn nest, de vos zijn holen heeft
en woont in bergen en in bossen;
een stal van ezelen en ossen
den Schepper nauwlijks herberg geeft.

5 De kribbe Hem een wieg verstrekt
die 't aardrijk met den hemel dekt
en ellek dier bestelt zijn voeder.
O Kind, Gij zijt gelijk uw moeder
met pracht noch hovaardij bevlekt.

6 Hier schuilt dat godlijk aangezicht,
waaruit de zonne schept haar licht
en alle starren glans en luister.
Hier leit Hij zonder glans in 't duister,
die englen tot zijn dienst verplicht.

7 De hemel, 't aardrijk en de hel
die luistren scharp naar zijn bevel
en siddren voor de zuivre wetten,
die Hij door vissers laat trompetten
en blazen over duin en del.

8 De doeken daar dit Kind in leit
is 't purper van zijn majesteit,
waarin de harders Hem aanschouwen,
then God de zielen komt vertrouwen,
gelijk van ouds was toegezeid:

9 Dat God zijn kudde weiden zal,
en hoen voor ramp en ongeval
en naar 't verdwaalde schaapken vragen,
en dat op zijne schouders dragen
met vreugd bij 't overig getal.

10 Hier is de wijsheid ongeacht,
hier geldt geen adel, staat noch pracht.
De hemel heeft bet kleen' verkoren.
Al wie door ootmoed wordt herboren
die is van 't hemelse geslacht.


<H 29>
<V 1> Ik wil mij gaan vertroosten in Jesu lijden groot.
Al heeft 't gestaan ten boosten, het mocht nog worden goed.
Al om mijn zondig leven ben ik met druk bevaan.
Dat wil ik gaan begeven: O Jezus zie mij aan!

<V 2> Mijn zuchten en mijn kermen
zie aan, genadig God!
Eilaas, wil mijns ontfermen,
al heb ik uw gebod
versmaad te meen'ger ure,
Ik wil mij beetren gaan.
Dit dcet mijn herte treuren:
O Jesu, zie mij aan!

3 De tijd heb ik verloren,
die Gij mij hebt verleend.
Naar U wild' ik niet horen,
in zonden was 'k versteend.
Zeer traag ben ik tot deugden,
al heb ik gced vermaan.
Oorsprong der eeuwge vreugden,
O Jesu, zie mij aan!


<H 30>
<V 1> Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten,
in deze zee verzinken mijn gedachten
O Liefde die, om zondaars te bevrijden,
zo zwaar moest Iijden.

2 'k Zie U, God Zelf, in eeuwigheid geprezen,
tot in de dood als mens gehoorzaam wezen,
in onze plaats gemarteld en geslagen,
de zonde dragen.

3 O, allerheiligst, onuitspreeklijk wonder;
de Rechter zelf gaat aan het recht ten onder.
O wreed geding; wie lam geheel doorgronden
de vloek der zonden.

4 God is rechtvaardig, ja, een God der wrake;
en Hij is Liefde, Hij wil zalig maken.
Zie hier de schalen die ten volle wegen
en vloek en zegen.

5 Dit breekt mijn trots. Waar zou ik nog op bogen?
Ik lig in 't stof, maar God komt mij verhogen,
nu ik van vijand Gods en tegenstander
in vriend verander.

6 Daar G' U voor mij hebt in de dood gebeven,
hoe zou ik naar mijn eigen wil nog leven?
Zou ik aan U voor zulk een bitter lijden
mijn hart niet wijden?

7 Laat mij, o Heer, uw wondre wijsheid prijzen,
dwaasheid en ergerais voor wereldwijzen,
laat mij uw kruis dat sterken zwakheid ncemen
als sterkte roemen.

<A Naar Christian Furchtegott Gellert (1715-1769) Bewerking Jan Wit (1914- )>

<H 31>
<V 1> Wie heeft op aard de prediking gehoord,
de prediking van 't vlees geworden Woord,
de Zoon van God, op Golgotha vermoord?
Wie durft geloven?
Wie ziet in Hem Gods reddend' arm, van boven tot ons gestrekt?
Wie durft zijn kruis belijden?
Wiens hart zich in de Lijdende verblijden,
met smaad bedekt?

2 Een rijsje dat zo woest een storm bewoog,
een wortel uit een aarde dor en droog,
had geen gedaante of schoonheid in ons oog.
Als wij Hem zagen,
zo was daar niets dat ogen kon behagen;
Hij was veracht,
D'onwaardigste der mensen:
Wie durft zich Hem tot Zaligmaker wensen?
Hij was veracht.

3 O Man van Smart, dat ieder voor U kniel'!
Gij drcegt aldus de krankheid onzer ziel:
't Was onze last die op uw schouders viel;
ons overtreden
heeft U verwond; om d'ongerechtigheden
door ons begaan,
zijt G'in dit leed gekomen;
de straf, die ons de vrede toe doet stromen,
die naamt Gij aan.

4 't Is heil, wat uw verbrijzling ons verkondt;
uw striemen zijn genezing onzer wond;
wij dwaalden als verloren schapen rond
op eigen paden;
De Heer heeff U met onze last beladen;
Gij hebt geboet;
niet Gij, slechts wij zijn schuldig;
maar Gij, Gij stort gewillig en geduldig
uw dierbaar bloed.

5 Gelijk een lam, dat stil ter slachtbank gaat,
gelijk een schaap zich zwijgend scheren laat,
zo deedt G'uw mond niet open onder't kwaad,
U overkomen.
God heeft U uit het oordeel weggenomen,
toen G' elke toog
zijns bekers had gedronken,
en 't zondig volk gerechtigheid geschonken
in 's Heren oog.

6 Toen was't volbracht, volbracht voor zondaars, Heer!
Gij buigt het hoofd tot uwe ruste neer;
geen oneer treft uw heilig lichaam meer,
geen smaad der bozen;
al is uw graf gesteld bij goddelozen,
God wreekt uw recht:
de liefd' en d'eerbied dragen
U van het kruis en schreiend' ogen zagen
U weggelegd.

7 O Heiland, dus gefolterd voor mijn kwaad!
O Heilge, om mijn schande dus gesmaad!
Wat spruit er uit uw graf een heerlijk zaad
van eeuwig leven!
Hoe veler ziel werd U van God gegeven
voor d'eeuwigheid,
om d' eeuwge eer te delen,
U, die U tot een offer gaaft voor velen,
bij Hem bereid!

8 't Verloste volk verheft tot U zijn hart,
rechtvaardige, die zonde voor hen werd;
het zegent al uw wonden, smaad en smart!
Gij hebt geleden
voor snoden; Gij voor vijanden gebeden;
Gij hebt gesmacht,
moest Gods nabijhetd derven,
hun ziel ten troost, in leven en in sterven:
het is volbracht.

<A Nicolaas Beets (1814-1903)>
<H 32>
#4
1
Mijn Verlosser hangt aan 't kruis,
hangt ten spot van snode smaders.
Zoon des Vaders,
waar is toch uw almacht thans,
waar uw goddelijke glans?
2
Mijn Verlosser hangt aan 't kruis,
en Hij hangt er mijnentwegen,
mij ten zegen.
Van de vloek maakt Hij mij vrij,
en zijn sterven zaligt mij.
3
Mijn Verlosser hangt aan 't kruis.
Zou ik dan in droeve dagen
troostloos klagen?
Als ik naar zijn kruis mij richt,
valt mijn eigen last mij licht.
4
Mijn Verlosser hangt aan 't kruis!
'k heb mij, Heer, voor dood en leven
U gegeven.
Laat mij dan in vreugd en pijn
met U in gemeenschap zijn.
<A naar Salve caput cruentatum van Bernhard van Clairvaux 1091-1153>
---
<H 33>
Is dat, is dat mijn Koning!
Dat aller vaadren wensch!
Is dat, is dat zijn krooning?
Zie, zie, aanschouw den mensch!
Moet Hij dat spotkleed dragen,
Dat riet, die doornenkroon?
Lijdt Hij dien smaad, die slagen?
Hij, God! uw eigen Zoon!

 

 

 

 

 

 

<V 2> Ja, ik kost Hem die slagen,
Die smarten en die hoon;
Ik doe dat kleed Hem dragen,
Dat riet, die doornenkroon.
Ik sloeg Hem al die wonden,
Voor mij moet Hij daar staan
Ik deed door mijne zonden,
Hem al die jammren aan.
<A Jan Scharp 1756-1828>

<H 34>
#2
1
O Lam van God, onschuldig
geslacht aan 't kruis der schande,
te allen tijd geduldig
bereid ten offerande,
Gij hebt de schuld gedragen,
nu is de dood verslagen.
Erbarm U onzer, o Jezus!
2
O Lam van God, onschuldig
gefolterd en geslagen,
leer ons, als Gij geduldig,
ons kruis U na te dragen;
doe ons U meer beminnen
en help ons overwinnen.
Geef ons uw vrede, o Jezus!
---
<H 35>
#6
1
Noem de overtreding mij, die Gij begaan hebt,
het kwaad, gekruiste Heer, dat Gij gedaan hebt,
waaraan uw volk U schuldig heeft bevonden,
noem mij uw zonden.
2
Gij wordt gegeseld en gekroond met doornen,
geminacht als de minste der verloor'nen,
en als een booswicht, die zijn straf moet dragen,
aan 't kruis geslagen.
3
Zeg mij, waarom men U aldus gehoond heeft,
U dus, mijn vorst, gescepterd en gekroond heeft!
Om voor mijn schuld verzoening te verwerven,
moest Gij dus sterven?
4
Hoe vreemd, dat voor de schapen zijner weide
de herder zelf ter slachtbank zich liet leiden,
de heer zich voor de schulden zijner knechten
aan 't kruis liet hechten.
5
O wonderbare liefde, die ons denken
te boven gaat, wat kan mijn liefd' U schenken,
wat ooit bereiken de arbeid mijner dagen,
dat U behage?
6
O liefde, voor dit offer van uw leven,
wat kan ik, dan mijzelf ten offer geven,
opdat ik nooit, hetzij ik leev' of sterve,
uw liefde derve!
---
<H 36>
#6
1
Jezus, leven van ons leven,
Jezus, dood van onze dood,
Gij hebt U voor ons gegeven,
Gij neemt op U angst en nood,
Gij moet sterven aan uw lijden
om ons leven te bevrijden.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
2
Gij die alles hebt gedragen
al de haat en al de hoon,
die beschimpt wordt en geslagen,
Gij rechtvaardig, Gij Gods Zoon,
als de minste mens gebonden,
aangeklaagd om onze zonde.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
3
Die gewillig waart ten dode,
in het duister van de pijn
U ten offer hebt geboden,
hoe verlaten moet Gij zijn,
troosteloos aan 't kruis gehangen
opdat wij uw troost ontvangen.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
4
Alle leed hebt Gij geleden,
Gij gedragen met geduld.
Als een worm zijt Gij vertreden
zonder schuld, om onze schuld,
opdat wij door U verheven
als verlosten zouden leven.
Duizend, duizendmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
5
Koning tot een spot getekend
met een riet en doornenkroon,
bij de moordenaars gerekend
overstelpt met smaad en hoon,
opdat naar uw welbehagen
wij de kroon der ere dragen.
Duizend, duizenmaal, o Heer,
zij U daarvoor dank en eer.
6
Dank zij U, o Heer des levens,
die de dood zijt doorgegaan,
die Uzelf ons hebt gegeven
ons in alles bijgestaan,
dank voor wat Gij hebt geleden,
in uw kruis is onze vrede.
Voor uw angst en diepe pijn
wil ik eeuwig dankbaar zijn.
---
<H 37>
#4
1
Ik heb de vaste grond gevonden,
waarin mijn anker eeuwig hecht:
de dood van Christus voor de zonden,
van eeuwigheid als grond gelegd.
Die grond zal onverwrikt bestaan,
schoon aard' en hemel ondergaan.
2
Daarop wil ik gelovig bouwen,
getroost, wat mij ook wedervaart;
mij aan Gods vaderhart vertrouwen,
wanneer mijn zonde mij bezwaart.
Steeds vind ik daar opnieuw bereid
oneindige barmhartigheid.
---
<H 38>
#1
<V 1> In het kruis zal ’k eeuwig roemen!
En geen wat zal my verdoemen;
Christus droeg den vloek voor my!
Christus is voor my gestorven,
heeft genâ voor my verworven!
’k ben van dood en zonde vrij!

<H 39>
#3
1
Wees gegroet, gij eersteling der dagen,
morgen der verrijzenis,
bij wiens licht de macht der hel verslagen
en de dood vernietigd is!
Here Jezus, trooster aller smarten,
zon der wereld, schijn in onze harten,
deel ons zelf de voorsmaak mee
van der zaal'gen sabbathsvree!
2
Op uw woord, o Leven van ons leven,
werpen wij het doodskleed af!
Door de kracht uws Geestes uitgedreven,
treden we uit ons zondengraf.
Leer ons daag'lijks, leer ons duizendwerven,
in uw kruisdood meegekruisigd sterven,
en herboren opgestaan,
achter U ten hemel gaan!
3
In uw hoede zijn wij wel geborgen,
en schoon eerlang 't oog ons breek',
open gaat het op de grote morgen
na deez' aardse lijdensweek.
Welk een dag der ruste zal dat wezen,
als we onsterf'lijk, uit de dood verrezen,
knielen voor uw dankaltaar!
Amen, Jezus, maak het waar!
---
<H 40>
#5
1
Christus is opgestanden
al uit der moordenaars handen.
Dus willen wij allen vrolijk zijn,
Christus zal onze trooster zijn.
Kyrieleis.
2
Al zijn wij Gods gevangen,
naar Christus is ons verlangen.
Het kruis dat moeten wij dragen,
zullen wij Christus behagen.
Kyrieleis.
3
Christus heeft geleden,
Hij heeft voor ons gestreden,
de vijand is verwonnen,
de dood heeft Hij verslonden.
Kyrieleis.
4
Christus is nedergestegen,
Hij heeft victorie verkregen.
Hij is ons allen een Medicijn,
Christus zal onze Verlosser zijn.
Kyrieleis.
5
Christus is nu verrezen,
dus willen wij vrolijk wezen.
De dood heeft verloren haren naam.
Christus verlost ons al te zaam.
Kyrieleis.
---
<H 41>
#3
1
Christus, onze Heer, verrees,
halleluja!
Heil'ge dag na angst en vrees,
halleluja!
Die verhoogd werd aan het kruis,
halleluja,
bracht ons in Gods vrijheid thuis,
halleluja!
2
Prijst nu Christus in ons lied,
halleluja,
die in heerlijkheid gebiedt,
halleluja,
die aanvaardde kruis en graf,
halleluja,
dat Hij zondaars 't leven gaf,
halleluja!
3
Maar zijn lijden en zijn strijd,
halleluja,
heeft verzoening ons bereid,
halleluja!
Nu is Hij der heem'len Heer,
halleluja!
Eng'len juub'len Hem ter eer,
halleluja!
---
<H 42>
1 Daar juicht een toon, daar klinkt een stem,
die galmt door gans Jeruzalem;
een heerlijk morgenlicht breekt aan:
De Zoon van God is opgestaan!

2 Geen graf hield Davids Zoon omkneld,
Hij overwon, die sterke held.
Hij steeg uit 't graf door eigen kracht,
want Hij is God, bekleed met macht.

3 Nu jaagt de dood geen angst meer aan,
want alles, alles is voldaan;
wie in geloof op Jezus ziet,
die vreest voor dood en duivel niet.

4 Want nu de Heer is opgestaan,
nu vangt het nieuwe leven aan,
een leven door zijn dood bereid,
een leven in zijn heerlijkheid.
<A Eduard Gerdes 1821-1898>

<H 43>
1
Nu triomfeert de Zoon van God
Hij is verrezen, dood ten spot,
halleluja, halleluja,
met grote kracht en heerlijkheid.
Hem zij de dank in eeuwigheid.
Halleluja, halleluja.
2
O Jezus Christus, door uw dood
redt Gij de zondaar uit zijn nood.
Halleluja, halleluja.
Leid ons door uw barmhartigheid
met vreugde tot uw heerlijkheid.
Halleluja, halleluja.
<A Kaspar Stolshagen>

 

 

 

 

 

 

<H 44>
<V 1> De dag der kroning is gekomen
O al gij vorsten, kust den Zoon!
Hij heeft de helburcht ingenomen!
De Triumfeerder stijgt ten troon!
Aard' en hemel galmen!
Sion! van uw psalmen
davert het Heelal!
God is opgevaren!
met gejuich der scharen!
met bazuingeschal!

<V 2> Dien dag reeds groette met verlangen
het heilverbeidend voorgeslacht
Dien riepen ze uit met ommegangen,
toen de Arke Gods werd omgebracht!
Met geweide reien,
trommels en schalmeinen
vierde reeds dit feest,
dezen dag der ere
van zijn Zoon en Heere,
David in den Geest!

<V 3> De schaduwbeeltnis is verdwenen,
die Isrel door 't geloof verstond!
En in zijn Tempel is verschenen
de Levende ark van 't Godsverbond.
Buigt u voor den drempel
van dien hemeltempel,
Kerke Gods op aard!
Looft Hem in den hogen,
Heilgen voor wier ogen,
God zich dus verklaart!

<V 4> G' ontsloot u voor de Vorst der ere,
o poorten der gerechtigheid.
G' ontvingt der legerscharen Here
in zijne midlaarsmajesteit.
Jezus daalde neder,
Jezus keerde weder
in zijn heerlijkheid,
waar Hij voor de zijnen,
tot Hij zal verschijnen,
bidt, en plaats bereidt.

<V 5> De HERE sprak tot mijnen Here:
"Zit aan mijn rechterhand met mij".
Dat alle hoogheid zich vernere
voor 't scepter dezer heerschappij
Leg de waapnen neder
voor dien Draakvertreder
overwonnen hel
Schuddet Hem uw palmen
wierookt Hem met psalmen
Geestlijk Israel!

<V 6> De glorie straalt uit dien Behouder,
dien 't bloedig zweet werd uitgedrukt!
De Heerschappij rust op dien schouder,
die onder 't kruishout ging gebukt!
Dien de Heidnen hoonden,
en met doornen kroonden,
heerst als aller Heer!
Dien de wereld smaadde,
dien de vloek belaadde,
leeft gekroond met eer!

<V 7> In U verheugt zich thans die Koning
o Kerk, Zijn uitverkoren Bruid!
Op U, tot eeuwge trouwbetoning,
strooit Hij de gaven zeegnend uit
Vier met Hem viktorie
op den dag der glorie
van des Mensen Zoon
op de dag der kroning
van de Vredekoning
Priester op zijn troon

<V 8> Ge ontving die gaven, blijde scharen
thans geen verlaten wezen meer!
Gij zaagt uw Heer ten hemel varen -
de Heilge Geest daalde op u neer
De Englen daarboven
met de Heilgen, loven
God, op aard geweest
en de Kerk beneden
ziet Zijn plaats betreden
door Zijn eigen Geest

<V 9> Laat ons steeds hopen, bidden, waken,
en ons versterken in ons Hoofd!
Ook heden wil Hij vreugde maken
aan al wie deze Geest gelooft
Gij werd opgenomen
Gij zult wederkomen
onze Hemelvorst
Gij stort uit den hoge
stromen op het droge
laving aan wie dorst.

<V 10> Laat aarde en hemel zich verbinden,
thans door Zijn bloed verzoend te zaam,
om voor die Name lof te vinden,
die hoger is dan alle Naam
Van triomfzanggalmen
van Hosaanapsalmen,
davere 't Heelal!
God is opgevaren
met gejuich der scharen!
met bazuingeschal!
<A Hersteld naar Isaac Da Costa 1798-1860>

<H 45>
#5
1
De dag van onze Vorst brak aan.
Zie, Gods gezalfde Koning
gaat tot zijn hemelwoning.
Hoe zal Hij in zijn schoonheid staan,
omstraald van morgenlicht,
voor 's Vaders aangezicht.
2
Hij heeft, van dood en graf ontdaan,
het leven weergenomen.
Nu is zijn uur gekomen.
Gods paradijs zal opengaan
en heel de hemel wijd
weerkaatst zijn heerlijkheid.
3
De Vader stelt Hem in de troon
als Christus en als Here,
bekleed met macht en ere.
De heerschappij is aan de Zoon,
wiens goddelijk geweld
de laatste vijand velt.
4
Wie kan zijn hoog en heilig recht
ter wereld ooit verbreken!
Wie zal Hem tegenspreken,
die voor zijn kerk en pleit beslecht
en haar na strijd en kruis
voert in het vaderhuis.
5
O, Heer, die onze Koning zijt,
laat niets uw rijk verhindren,
en open voor uw kindren
de poorten van uw woning wijd.
Laat, met uw feestkleed aan,
ons tot uw bruiloft gaan.

<A Pieter Dinus Kuiper 1900- >

<H 46>
#6
1
Ten hemel opgevaren is, halleluja,
Christus die Heer en Koning is, halleluja.
2
Nu zit Hij aan Gods rechterhand, halleluja,
heerst over hemel, zee en land, halleluja.
3
Zie nu hoe in vervulling gaat, halleluja,
wat in de psalm geschreven staat, halleluja.
4
De Heer verleent zijn majesteit, halleluja,
aan Davids Zoon in eeuwigheid, halleluja.
5
Nu stijgt ons loflied op en eert, halleluja,
de Here Christus die regeert, halleluja.
6
De heilige Drievuldigheid, halleluja,
zij lof en prijs in eeuwigheid, halleluja.
<A Naar Coelos ascendit hodie 15e eeuw>
<Tr J.W. Schulte Nordholt 1920- >

<H 47>
#6
1
Kom Schepper, Geest, daal tot ons neer,
houd Gij bij ons uw intocht, Heer;
vervul het hart dat U verbeidt,
met hemelse barmhartigheid.
2
Gij zijt de gave Gods, Gij zijt
de grote Trooster in de tijd,
de bron waaruit het leven springt,
het liefdevuur dat ons doordringt.
3
Gij schenkt uw gaven zevenvoud,
o hand die God ten zegen houdt,
o taal waarin wij God verstaan,
wij heffen onze lofzang aan.
4
Verlicht ons duistere verstand,
geef dat ons hart van liefde brandt,
en dat ons zwakke lichaam leeft
vanuit de kracht die Gij het geeft.
5
Verlos ons als de vijand woedt,
geef, Heer, de vrede ons voorgoed.
Leid Gij ons voort, opdat geen kwaad,
geen ongeval ons leven schaadt.
6
Doe ons de Vader en de Zoon
aanschouwen in de hoge troon,
o Geest, van beiden uitgegaan,
wij bidden U gelovig aan.
<A naar Veni Creator Spiritus>
<Tr J.W. Schulte Nordholt 1920- >

<H 48>
#4
1
Heft op uw hoofden, poorten wijd!
Wie is het, die hier binnen rijdt?
Begroet Hem, Heer der heerlijkheid
en Heiland vol barmhartigheid!
Hij geeft de wereld 't leven weer.
Juicht blijde, zingt uw God ter eer,
looft Hem, die sterk van daad
de deuren binnen gaat.
2
Rechtvaardigheid is zijn bestel,
zachtmoedigheid zijn metgezel.
Hij draagt een kroon van heiligheid,
een scepter van barmhartigheid.
Hij maakt ons vrij, de angst verdwijnt,
Juicht, nu die Heiland ons verschijnt;
door Hem geschiedt Gods raad,
zijn heerschappij bestaat!
3
Gezegend was het land, de stad,
waar deze Koning binnentrad.
Gezegend 't hart, dat openstaat
en Hem als Koning binnenlaat.
De Zonne der gerechtigheid
verblindde niet door majesteit;
maar wat in duister sliep,
ontwaakte, toen Hij riep.
4
Heft op uw hoofden, poorten wijd!
Elk hart zij Hem ter woon bereid!
De palmen van uw eerbied spreidt
de weg langs, die uw Koning rijdt.
Hij komt tot u met troost en vree
en brengt u heil en liefde mee.
Geprezen zij de Heer,
Hij geeft u 't leven weer!
<A naar Georg Weissel 1590-1635>
<Tr Evert Louis Smelik 1900- >

<H 49>
#3
1
Heilig, heilig, heilig! Heer, God almachtig,
vroeg in de morgen word' U ons lied gewijd.
Heilig, heilig, heilig! Liefdevol en machtig,
Drievuldig God, die een in wezen zijt.
2
Heilig, heilig, heilig! Heiligen aanbidden,
werpen aan de glazen zee hun gouden kronen neer.
Eeuwig zij U ere, waar Gij troont te midden
al uwe eng'len, onvolprezen Heer.
3
Heilig, heilig, heilig! Gij gehuld in duister,
geen oog op aarde ziet U zoals Gij zijt.
Gij alleen zijt heilig, enig in uw luister,
een en al vuur en liefde en majesteit.

<H 50>
#4
1 Ere zij aan God, de Vader,
ere zij aan God, de Zoon,
eer de Heil'ge Geest, de Trooster,
de Drie-eenge in zijn troon.
Halleluja, halleluja,
de Drie-eenge in zijn troon!

 

 

 

 

 

 

2 Ere zij aan Hem, wiens liefde
ons van alle smet bevrijdt,
eer zij Hem die ons gekroond heeft,
koningen in heerlijkheid.
Halleluja, halleluja,
ere zij het Lam gewijd.

3 Ere zij de Heer der eng'len,
ere zij de Heer der kerk,
ere aan de Heer der volken;
aard' en hemel looft uw werk!
Halleluja, halleluja,
looft de Koning, heel zijn kerk!

4 Halleluja, lof, aanbidding
brengen eng'len U ter eer,
heerlijkheid en kracht en machten
legt uw schepping voor U neer.
Halleluja, halleluja,
lof zij U, der heren Heer!

<A Naar Horatius Bonar 1808-1889>
<Tr Willem Barnard>

<H 51>
#4
1
God in den hoog' alleen zij eer
en dank voor zijn genade,
daarom, dat nu en nimmermeer
ons deren nood en schade.
God toont zijn gunst aan ons geslacht.
Hij heeft de vrede weergebracht;
de strijd heeft thans een einde.
2
U, Vader, U aanbidden wij,
wij zingen U ter ere;
onwrikbaar staat uw heerschappij,
voorgoed zult Gij regeren.
Gij hebt onmetelijke macht,
uw wil wordt onverwijld volbracht.
Die Heer is onze Koning!
3
O Jezus, die de Christus zijt,
des Vaders Eengeboren,
Gij hebt ons van de toorn bevrijd
en redt wie was verloren.
Gij, Lam van God, voor ons geslacht,
verhoor ons roepen uit de nacht,
erbarm U over allen.
4
O Heil'ge Geest, ons hoogste goed,
ten Trooster ons gegeven,
heb dank dat Gij ons delen doet
in Jezus' dood en leven.
Beveilig ons in alle nood,
blijf ons nabij in angst en dood,
op U steunt ons vertrouwen.
<A Naar Gloria in excelsis, in Duitse bewerking van Nikolaus Decius 1480-1529>
<Tr Jan Wit 1914- >

<H 52>
#1
1 Halleluja, eeuwig dank en ere,
lof, aanbidding, wijsheid, kracht
word' op aard' en in de hemel, Here,
voor uw liefd' U toegebracht.
Vader, sla ons steeds in liefde gade,
Zoon des Vaders, schenk ons uw genade,
uw gemeenschap, Geest van God,
amen, zij ons eeuwig lot.
---
<H 53>
#2
1 Halleluja, lof zij het Lam,
die onze zonden op zich nam,
wiens bloed ons heeft geheiligd,
die dood geweest is, en Hij leeft,
die 't volk, dat Hij ontzondigd heeft,
in eeuwigheid beveiligt!

2 Aanbidt de Vader in het Woord.
Aanbidt de Zoon, aan 't kruis doorboord.
Aanbidt de Geest uit beiden.
Van zijn gemeenschap, zijn gena,
zijn liefd' en trouw, halleluja,
zal ons geen schepsel scheiden.
<H 54>
1 Eeuwig Woord, U willen wij bezingen,
God uit God en Licht uit Licht;
Wijsheid, vóór de aanvang aller dingen
spelend voor Gods aangezicht;
engel Gods uit Isrels oude dagen,
Zoon van 's Vaders eeuwig welbehagen,
dienaar van Gods hoog bevel,
kind der maagd, Immanuel!

2 Lam van God, in eeuwigheid te prijzen,
die voor 's werelds zonden boet,
uw gekruisigd vlees is waarlijk spijze,
waarlijk drank uw heilig bloed.
Uit een duister, vreeslijk boven mate
riept Gij tot Hem die U had verlaten,
maar uw stem breekt door de nacht:
Vader, wereld, 't is volbracht.

3 Meester, Heer, uw graf kon U niet houden:
heerlijk zijt Gij opgestaan.
Die U als verrezene aanschouwden
baden U verwonderd aan.
Op de berg hebt Gij bevel gegeven,
en van de aarde zegenend verheven
zondt Gij op het Pinksterfeest
als in storm en vuur uw Geest.

4 Mensenzoon tussen de kandelaren,
Wortel Davids, Morgenster,
blijf uw kerk vergaderen, bewaren,
roep haar van nabij en ver.
Laat de luchters branden van uw klaarheid,
maak uw kerk tot pijlers van uw waarheid,
schuilplaats in de wildernis,
huis waarin uw vrede is.

5 Levensvorst, U loven de geslachten,
en tot uw verborgen tijd
blijft de bruid uw wederkomst verwachten,
't einde van haar bange strijd.
Houd haar waakzaam; doe haar, 't hoofd geheven,
uit die hoge heilsverwachting leven,
tot zij op de jongste dag,
met U triumferen mag.
<A Cornelis Rijnsdorp 1894- >

<H 55>
#1
1
U, heilig Godslam, loven wij,
Gij hebt voor ons aan 't kruis geleden,
Gij doet ons tot den Vader treden
als koningen en priesters, Gij!
Gij, Heiland, kocht ons met uw bloed.
Dies brengen wij U dank en ere
en werpen in aanbidding, Here,
al onze kronen aan uw voet.
Ja, amen, ja,
halleluja

<H 56>
#4
1
Het Lam, voor ons op aard' geslacht,
is eeuwig waard te ontvangen
de wijsheid, rijkdom, eer en kracht
en dankb're lofgezangen!

2 Hij overwon met leeuwenmoed
de hel en al haar machten,
Hij kocht ons Gode met zijn bloed
uit allerlei geslachten.

3 Hij, die als Hogepriester leeft,
en met zijn Geest ons zegent,
Hij is 't, die moed en sterkte geeft,
wat kwaad ons ook bejegent.

4 Die in ons oog de moeite leest,
toont ons zijn medelijden;
Hij is, als wij, verzocht geweest
en sterkt ons, als wij strijden.

5 Triomf, die voor ons stierf, regeert;
Hij brengt ons tot zijn Vader
en, als het graf ons stof begeert
brengt zelfs de dood ons nader.

6 Hij komt en draagt de gloriekroon;
God toont zijn welgevallen
en geeft aan Hem, als Mensenzoon
het oordeel over allen.
<A Pieter Leonard van de Kasteele 1748-1810>

<H 57>
1 Ter bruiloft van het Lam genood,
bezingen wij zijn liefdemacht,
die door de Rode Zee ons bracht
en zijn gerechtigheid ons bood.

2 Uit goddlijke barmhartigheid
heeft Hij ons met zichzelf gevoed
en heeft voor ons zijn heilig bloed
als priesteroffer toebereid.

3 De doodsengel ging daar voorbij
waar men dit bloed tot schutse had.
De zee werd in haar vlucht tot pad:
de vijand vond het kerend tij . . .

4 Het Pascha is voor ons geslacht,
want Christus werd her offerlam.
Hij werd voor elk, die tot Hem kwam,
het brood, dat eeuwig leven bracht.

5 Gij offerlam, Gods eigen Zoon,
de afgrond is uw onderdaan,
de dood kon U niet wederstaan,
Gij wint het leven als uw loon.

6 Gij, Christus, die de hel vertreedt,
ontplooit de overwinningsvaan;
des Bozen macht heeft afgedaan
nu Gij de hemel opendeedt.

7 Ontruk aan bittre dood en schuld
ons, die ten leven zijn bevrijd,
zo zijt Gij, Heer, in eeuwigheid
een Paasvreugd, die ons hart vervult.

8 U, Vader, U zij eer en kracht,
U, Zoon, die uit het graf verreest,
en U, o Trooster, Heilge Geest:
U, God, zij eeuwig lof gebracht!

<A Naar Ad Regias Aqni>
<Tr Siebe Paulus de Roos (1912- >
<H 58>
#5
1
Hoe helder staat de morgenster,
en straalt mij tegen van zo ver,
de luister van mijn leven.
Komt tot mij, zoon van David, kom,
mijn Koning en mijn Bruidegom,
mijn hart wil ik U geven.
Lieflijk,
vriendlijk,
schoon en heerlijk,
zo begeerlijk,
mild in 't geven,
stralend, vorstelijk verheven.
2
Gij zijt mijn parel en mijn kroon,
o Zoon van God, Maria 's zoon,
een hooggeboren Koning.
O lelie die mijn hart bekoort,
uw zoete evangeliewoord,
is louter melk en honing.
Gij zijt
altijd
hosianna,
hemels manna,
dat wij eten,
nooit meer kan ik U vergeten.
3
Gij schittert als een edelsteen,
mijn hart is vol van U alleen,
uw liefde doet mij leven.
Hoe groei ik in uw lichte schijn,
hoe bloei ik op daar ik mag zijn
een rank met U verweven.
Aan U
blijft nu
heel mijn leven
weggegeven,
om te ontvangen
U, mijn liefde, mijn verlangen.
4
Hoe liefelijk is uw gelaat;
als Gij uw ogen op mij slaat,
dan doet de vreugd mij beven.
Gij Jezus, zijt zo trouw en goed;
uw woord en geest, uw vlees en bloed,
zij zijn mijn ziel, mijn leven.
Heer des
hemels
laat, getrouwe,
mij aanschouwen
uw erbarmen.
Herder neem mij in uw armen.

 

 

 

 

 

5 Hoe is mijn hart in Hem verblijd,
Hij is mijn ziel en zaligheid,
de eerste en de laatste.
Hij neemt mij tot zijn lof en prijs
eens bij zich in zijn paradijs,
Hij zal zich tot mij haasten.
Amen,
amen,
schoonste Here,
mijn begeren,
toef niet langer, kom o Here.
<A naar Philipp Nicolai 1550-1608>
<Tr J.W. Schulte Nordholt 1920- >
<H 59>
#3
1
Verlosser, Vriend, o hoop, o lust
van die U kennen, neem het lied,
dat U in 't stof een sterv'ling biedt,
een zondaar, die uw voeten kust.
Een zondaar, een verlost', o Heer,
en nu geen zondaar meer.
O, neem het aan!
Gij laat geen bidder staan,
Gij hoort in hemelingen
verloste zondaars zingen.
O, neem het aan!

2 Ja, 't was uw lust een mens te zijn!
Uw Vader heeft, op uw gebed,
zijn eer gehandhaafd, ons gered;
uw liefd' ontzag noch leed, noch pijn;
daar traadt Gij op met moed en kracht,
tot heil van ons geslacht.
Wij zijn verlost,
maar 't heeft uw dood gekost;
Gij leeft, Gij leeft! en 't leven
wordt ons teruggegeven
wij zijn verlost!

3 Bedreigt mij leed, ontmoet mij smart,
ik vrees geen kwaad, maar klaag het Hem.
Hoe groot in eer, Hij hoort mijn stem,
hoe ver van de aard, Hij kent mijn hart.
Gods zoon vergeet de broeder niet
die Hij op aarde liet.
Hij is mijn hoop.
Hij wies mij met zijn doop,
Hij geeft mij brood en beker,
'k ben van zijn liefde zeker.
Hij is mijn hoop!
4
Waar is een vreugd, een kalmt', een heil,
zo zalig, als dit hoogst genot?
Het vloeit uit God en keert tot God,
het heeft noch maat, noch perk, noch peil.
In Jezus is mijn zalig lot
verborgen bij mijn God.
Hij is mijn lust,
ook als mijn stof een rust.
O, prijst Hem, mijn gezangen!
Ik blijf zijn komst verlangen.
Hij is mijn lust!
<A Jan Hinlopen 1759-1808>

<H 60>
1 'k Heb geloofd en daarom zing ik, daarom zing ik van gena,
van ontferming en verlossing door het bloed van Golgota.
Daarom zing ik U, die stervend alles, alles hebt volbracht,
Lam Gods dat de zonde wegneemt; Lam van God voor ons geslacht!

2 'k Heb geloofd en daarom hoger, hoger dan Calvarie's top,
zie ik boven lucht en wolken, Hogepriester, tot U op;
die in 't ware tabernakel voor Gods aanschijn te allen tijd,
als haar Hoofd voor uw gemeente, strijdend bidt en biddend strijdt.

3 'k Heb geloofd in U wien de aarde met haar doornen heeft gekroond;
maar die nu, gekroond met ere, aan Gods rechterzijde troont.
U, aan wiens doorboorde voeten eenmaal in het gans heelal,
hierbeneden en daarboven alle knie zich buigen zal.

4 Ja, 'k geloof en daarom zing ik, daarom zing ik U ter eer,
's werelds Heiland, Hogepriester, aller heren Opperheer!
Zoon van God en Zoon des mensen, o, kom spoedig in uw kracht
op des hemels wolken weder! Kom, Heer Jezus, kom! Ik wacht!

<A J.B. Mathijsen>
<W John Zundel>

<H 61>
1 Amen, Jezus Christus, amen!
Ja, Gij zult in ' groot heelal
't rijk der duisternis beschamen,
tot het niet meer wezen zal.
Woon, o Heiland, in ons midden!
Onder uwe heerschappij
zijn we veilig, zijn we vrij.
Leer ons strijden, leer ons bidden!
Amen, heerlijkheid en macht
word' U eeuwig toegebracht!
<A Johanna Elisabeth van de Velde-Helmcke 1762-1844>

<H 62>
#3
1
God is getrouw, zijn plannen falen niet,
Hij kiest de zijnen uit, Hij roept die allen.
Die 't heden kent, de toekomst overziet,
laat van zijn woorden geen ter aarde vallen;
en 't werk der eeuwen, dat zijn Geest omspant,
volvoert zijn hand.
2
De Heer regeert! Zijn koninkrijk staat vast,
zijn heerschappij omvat de loop der tijden;
een sterke hand, die nooit heeft misgetast,
blijft met het heilig zwaard des Geestes strijden;
de adem zijner lippen overmant
de tegenstand.
3
De Heil'ge Geest, die haar de toekomst spelt,
doet aan Gods kerk zijn heilgeheimen weten;
Hij, die haar leidt en in de waarheid stelt,
heeft zijn bestek met wijsheid uitgemeten;
Hij trekt met heel zijn kerk van land tot land
als Gods gezant.
<A Hendrik Pierson 1834-1923>

<H 63>
1 Heugelijke tijding,
bron van hartverblijding,
Evangeliewoord!
Woord van God gegeven,
woord van eeuwig leven,
zalig die u hoort!
Zalig hij, wier harten gij
met een onverwrikt vertrouwen
leert op God te bouwen!

2 Door zijn vredeboden
doet God zondaars noden
tot het hoogste goed.
God heeft ons vergeven,
God schenkt ons het leven
door des Heilands bloed.
Ja, de Heer wil, Hem ter eer,
boven bidden, boven denken
alles aan ons schenken!

3 Woord, waarop wij bouwen,
waar wij op vertrouwen,
Evangeliewoord!
Bergen mogen wijken,
gij zult niet bezwijken,
want gij zijt Gods woord!
Dat ons, Heer, de troost dier leer
door geen twijfel ooit ontroven:
sterk ons in ‘t geloven!
<A Naar Heinrich Cornelis Hecker 1699-1743>
<Tr Ahasverus van den Berg 1733-1807>

<H 64>
O machtig' evangeliewoorden, spoedt heerlijk voort en overwint!
Och, dat u alle volken hoorden, zover men immer volken vindt!
Bekroon uw werk, o grote Koning, uw zachte schepter heers' alom:
zo word' eens aller hart uw woning en heel deez' aard uw heiligdom!
<A Jan Scharp 1756-1828>

<H 65>
<V 1> Waterstromen wilt Gij gieten
op het uitgedroogde land,
en de koele beken vlieten
door 't verschroeiend hete zand;
waar nu niets is, dan woestijn
zal een hof des Heren zijn.

2 Immers zal uw woord, Getrouwe,
heerlijk in vervulling pan.
Juichend zullen Sion bouwen
die nu nog verslagen staan,
als Gij, Heer, uw zegen zendt
en het lot van Isrel wendt.

3 Nooit zal uw belofte falen.
Als uw Geest de hof doorwaait,
dan zal rijpen in de dalen,
wat met tranen was gezaaid;
schiet het veld, eens naakt en dood,
volle halmen uit zijn schoot.

4 Geeft dus niet de hoop verloren:
weldra komt de dageraad!
Zoekt wie Isrel tcebehoren,
hebt hen lief, ook in hun smaad.
Noodt hen tot het volle licht
waar Gods feest is aangericht.

<A naar Maria Sophia Herwig (1810-1836) >
<Tr Siebe Paulus de Roos (1912- ) en Jan Wit (1914- )>

<H 66>
Here, kere van ons af
uw vertorend aangezicht,
en door deez' verdiende straf
ons verblind verstand verlicht!
Dat uw vriendelijk gelaat
lichtend over ons mag staan,
en uw uitverkoren zaad
eens toch mag met vrede gaan.

Toom en breidel 's vijands macht,
die 't al in beroeren stelt.
Heer, verschijn eens zo met kracht,
dat hij ruimen moet het veld,
en uw volk na zulk een werk
veilig eenmaal opgaan mag
in uw lieve, heil'ge Kerk,
u te loven nacht en dag.

Doch zo 't U believen zal,
dat Gij ons nog langer zult
laten in dit ongeval,
geef ons, Here, toch geduld.
Laat dan uwe wil geschien,
want voorzeker en gewis
Gij kunt weten en voorzien,
wat ons meest van node is.

<A Uit: Valerius Gedenkklank, 1626>

<H 67>
#2
1
Hoe groot, o Heer, en hoe vervaarlijk
staat nu ons leven vol verdriet!
Ons haters pogen t' saam eenpaar'lijk
te dempen al, gelijk men ziet,
het volk te saam,
dat uwe naam,
het volk te saam, dat uwe naam belijdt.
O Heer, in deze nood ons toch bevrijd!
2
Gij zijt ons schild en hebt uw oge,
Heer, tot uws naams eer, prijs en lof
op uwe schapen, die Ge omhoge
nog zult verheffen uit het stof.
Daarom wil ik
vrij zonder schrik,
daarom wil ik op U steeds mijne zorg
vastzetten, o mijn heil, mijn sterkt', mijn borg!

<A Uit: Valerius Gedenkklank, 1626>


<H 68>
#2
1
O Heer, die daar des hemels tente spreidt
en wat op aard is hebt alleen bereid,
het schuimig, woedig meer kondt maken stille
en alles doet naar uwen lieven wille,
wij slaan het oog
tot U omhoog,
die ons in angst en nood
verlossen kondt
tot aller stond,
ja zelfs ook van de dood.
2
Als gij, o vrome, dikwijls hebt gesmaakt,
vermaakt u nu vrij, dat 't uw harte raakt!
Looft God den Heer met zingen ende spelen
en roept vrij uit tezaam met luider kelen:
Had ons de Heer
Hem zij de eer
alzo niet bijgestaan,
wij waren lang
ons was zo bang
al in den druk vergaan!

<A Nederlands Danklied uit 1585>

 

 

 

 

<H 69>
#2
1
Ik hoor trompetten klinken,
de vijand is nabij.
Ik zie harnassen blinken
en niemand is met mij.
Het hart klopt door 't benauwen,
dies laat ik diep beschroomd
't gezicht 't gebergt aanschouwen
of daar geen hulp van koomt.
2
Daar is geen hulp voorhanden,
voorhanden dan van God,
van God, die 's werelds landen
heeft onder zijn gebod,
van God, die 's hemels lichten
heeft onder zijn gebied,
en die 't weleer al stichtte
dat 's mensen oge ziet.

<A Dirk Raphael Camphuysen 1586-1627>

<H 70>
"Een vaste burcht is onze God"

1. Een vaste burcht is onze God,
een toevlucht voor de Zijnen!
Al drukt het leed, al dreigt het lot,
Hij doet zijn hulp verschijnen!
De vijand rukt vast aan
met opgestoken vaan;
hij draagt zijn rusting nog
van gruwel en bedrog,
maar zal als kaf verdwijnen!

2. Geen aardse macht begeren wij,
die gaat welras verloren.
Ons staat de sterke Held ter zij,
dien God ons heeft verkoren.
Vraagt gij zijn naam? Zo weet,
dat Hij de Christus heet,
Gods eengeboren Zoon,
verwinnaar van de troon:
de zeeg’ is ons beschoren!

3. Gods Woord houdt stand in eeuwigheid
en zal geen duimbreed wijken.
Beef, satan! Hij, die ons geleidt,
zal u de vaan doen strijken!
Delf vrouw en kind’ren `t graf,
neem goed en bloed ons af,
het brengt u geen gewin:
wij gaan ten hemel in
en erven koninkrijken!

<A naar Maarten Luther 1483-1546>
<Tr Jan Jacob Lodewijk ten Kate 1819-1889>

<H 71>
<V 1> Blijf bij ons, Jezus, onze Heer;
de avond daalt op aarde neer;
het helder licht, uw godd'lijk Woord,
moog' bij ons schijnen ongestoord.

2 Geef ons in deze zware tijd
volharding en standvastigheid,
opdat wij Woord en Sacrament
bewaren tot aan 's werelds end.

3 Bewaar uw Kerk, zij is benard,
want wij zijn boos en traag en hard;
geef vrucht en zegen op uw Woord,
maak dat alom het wordt gehoord.

4 Blijf Heer ons met uw Woord nabij
en maak ons van de vijand vrij,
deel aan uw Kerk genade mee,
geduld en eenheid, moed en vree,

5 Het is niet onze zaak, o Heer,
't Gaat om uw eeuwig Rijk, uw eer.
Wil allen trouw terzijde staan,
die op uw wegen willen gaan.

6 Uw Woord maakt onze harten sterk,
het is de schutsmuur van uw kerk.
Houd ons daarbij, opdat wij Heer,
buiten uw Woord niets zoeken meet.

<A Naar Nikolaus Hermann (± 1480-1561) en Nikolaus Selnecker (1530-1592)>
<Tr Nieuwe bewerking>

<H 72>
1 De kerk van alle tijden
kent slechts een vaste grond
't is Christus, die door lijden
zijn volk aan zich verbond.
Om haar als bruid te werven
kwam hij ten hemel af.
't was Hij die door zijn sterven
aan haar het leven gaf.

2 Uit ieder volk verkoren,
toch in haar Heiland een,
is zij door Hem herboren,
blijft dit haar kracht alleen:
Een Cieest, een vast vertrouwen,
een doop, een heilge dis,
een Heer, op wie te bouwen
haar troost en rijkdom is.

3 God houdt zijn kerk in leven,
hoe ook bespot, verdrukt,
door dwalingen omgeven,
verscheurd, uiteengerukt.
Al roepen van de tinnen
de wachters nog: hoe lang?
Straks gaat de dag beginnen
en 't klagen wordt gezang.

4 In rampspoed, moeit' en zorgen,
in 't heetste van de strijd,
wacht zij de grote morgen,
de vrede voor altijd.
Tot eens haar hunkrend' ogen
aanschouwen, blij ontroerd,
hoe God haar komt verhogen
en tot victorie voert.

5 Nog weet zij zich verbonden
in haar drieeen'ge Heer,
met wie zijn trouw bevonden:
de strijders van weleer.
Een wolk van Gods getuigen
omringt ons in de strijd,
tot wij met hen ons buigen,
gekroond met heerlijkheid.
<A Naar Samuel John Stone (1839-1900) >
<Tr Nieuwe vertaling>


<H 73>
#3
1 Bewaar ons, Here, bij uw woord,
de boze vijand brandt en moord.
Hij trekt ten strijde om uw Zoon
met list te stoten van de troon.

2 Heer Jezus Christus, toon uw macht,
aan satan, die uw volk veracht.
Behoed uw arme christenheid,
dat zij U love t' allen tijd.

3 O Geest, die ons bij God bewaart
verenig Gij uw volk op aard.
Wees bij ons in de laatste nood,
en voer ons veilig door de dood.

<A Maarten Luther 1483-1546>
<Tr A.C. den Besten 1923- >

<H 74>
1 Het leven is een' krijgsbanier,
door goede en kwade dagen,
gescheurd, gevlekt, ontvallen schier,
kloekmoedig voorwaards dragen.

2 Het leven is geen vreed' alhier,
geen wapenstilstand vragen:
het leven is: de Kruisbanier
tot in Gods handen dragen!

<A Guido Gezelle 1830-1899>

<H 75>
#2
1
Wij staan ten laatsten kamp gereed,
een strijd van dood en leven!
Houdt daarin moedig stand en weet:
God zal u nooit begeven.
De oude wereld komt ten val,
zij stort in puin, maar Christus zal
het nieuwe rijk doen rijzen.
2
Bazuingeschal verkondigt blij:
't wordt overal vernomen
reeds komt de Heiland naderbij,
zijn rijk zal weldra komen!
Blijft tot het laatste toe bijeen,
tezamen sterk en met Hem een:
zo zult gij overwinnen.

<A Christoph Friedrich Blumhardt 1842-1919>
Tr Evert Louis Smelik 1900- >

<H 76>
#2
1
Toch overwint eens de genade,
en maakt een einde aan de nacht.
Dan onderwerpt de Heer het kwade,
dan is de strijd des doods volbracht.
De wereld treedt in 's Vaders licht,
verheerlijkt voor zijn aangezicht.
2
O welk een vreugde zal het wezen,
als Hem elk volk is toegedaan;
uit aard' en hemel opgerezen
vangt dan het nieuwe loflied aan.
Als ieder voor de Heer zich buigt
en aller stem Gods lof getuigt.

<A naar Johann Christoph Blumhardt 1805-1880 en Christoph Friedrich Blumhardt 1842- 1919>
<Tr Evert Louis Smelik>

<H 77>
#3
1
Ik heb gejaagd, wel jaren lang,
om goed en vroom te leven,
maar 't werd mijn ziele toch te bang,
mijn werken kon niets geven.
Ik had mijn hart er toe gezet,
om alles te beproeven,
mijn zonden hebben 't mij belet,
dit doet mij zeer bedroeven.
2
Ik ben verdoold op deze jacht
en werd door waan bedrogen.
'k Had van mijn deugden veel verwacht,
't heeft alles mij belogen.
Ik had mijzelve slechts bemind
en ijdelheid verkoren.
Dit jagen heeft mij zo verblind,
dat alles is verloren.
3
O Jesu, Heer, ik bid tot U
uit al mijns harten gronde:
verlos mij van mijn zonden nu
en voortaan te aller stonde,
opdat ik met een zuiver oog
in uw genade schouwe,
en dat uw Geest mij leren moog'
hoe ik U dien' met trouwe.

<A Johannes Brugman ca. 1400-1473>

<H 78>
God, enkel licht,
voor Wiens gezicht
niets zuiver wordt bevonden,
ziet ons bevlekt
met schuld bedekt
misvormd door duizend zonden.

Der sterren pracht
is bij Hem nacht,
hoe hel zij schitt’ren mogen,
en wij belaan
met euveldaân,
wat zijn wij in Zijn ogen?

Heer’, waar dan heen?
Tot U alleen.
Gij zult ons niet verstoten.
Uw eigen Zoon
heeft tot de troon
de weg ons weer ontsloten.

Ja, amen ja,
op Golgotha
stierf Hij voor onze zonden
en door Zijn bloed
wordt ons gemoed
gereinigd van de zonden.

Wil, U ter eer,
steeds meer en meer
’t geloof in ons versterken.
Dan zullen wij,
gereed en blij,
uit liefde ’t goede werken.

<A naar Christiaan Friedrich Daniel Schubart 1739-1791>
<Tr Ahasverus van den Berg 1733-1807>

<H 79>
1 Laat m’ in u blijven groeien bloeien,
O Heiland, die de wijnstok zijt!
Uw kracht moet in mij overvloeien,
Of ‘k ben een wis verderf gewijd.
Doorstroom, beziel en zegen mij,
Opdat ik waarlijk vruchtbaar zij!

2 Ik kan mijzelf geen wasdom geven:
niets kan ik zonder U, o Heer
In uw gemeenschap kiemt er leven
en levensvolheid meer en meer!
Uw geest moet in mij uitgestort:
de rank die U ontvalt verdort.

3 Neen, Heer, ik wil van U niet scheiden,
'k Blijf d' uw' altijd, blijf Gij de mijn'!
Uw liefde moet alom mij leiden,
uw leven moet mijn leven zijn,
uw licht moet schijnen in mijn huis
bij kruis naar kracht en kracht naar kruis.

4 Dan blijft mijn ziel voor U gewonnen,
dan wint mijn ziel door U in kracht!
Het werk in needrigheid begonnen,
wordt dan in heerlijkheid volbracht!
Wat in de windslen sliep, ontbot,
en komt in 't licht en rijpt voor God.

<A Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1859)>

<H 80>
O grote God, o goede Heer,
ik val voor Uwe voeten neer,
en roepe tot U nacht en dag,
want zonder U ik niets vermag
Verhoor en geef mij mijn begeert'
door die mij 't bidden heeft geleerd.

2 Ik ben een schaapken, dat daar is
verbijsterd in de wildernis;
ik ben een penning, weggeraakt,
een zoon, die schulden heeft gemaakt.
O Vader, zoek mij wederom,
opdat ik blijv' uw eigendom.

3 Leer mij belijden openbaar
te zijn een arme tollenaar,
niet roemende voor uw gericht,
dat ik veel goeds heb uitgericht,
opdat ik niet in zulk een waan
moet ongeholpen van U gaan.

4 Stuur mijn gemoed, o Schepper trouw,
dat ik niet op her zand en bouw';
geef, dat ik, op uw Zoon alleen
gegrond als op een vaste steen,
niet vreze wind of watersnood
en generhande wederstoot.

5 Bewaar mij, dat uw heilig woord
niet zij van mij vergeefs gehoord,
of valle op de harde grond,
of van de dorens zij doorwond,
of van de vogels in de lucht
belet te dragen gcede vrucht.

6 Behoed mij, als de vijand kwaad
terwijl ik sluimer, zaait zijn zaad,
dat ik dan met het wilde ruit
niet uit en wiede 't goede kruid,
maar spaar het liever allebei,
totdat her Christus zelve schei.

7 Geef dat in mij 't gelove klein
vermeerder als een mosterdgreiu.
Geef dat ik vind, dan word ik rijk,
de parel van uw koninkrijk,
de schat die in de akker ligt,
de rechte zaekers toegericht.

8 Gij hebt door uwe grote Geest
bereid een blijde bruilofstfeest,
en mij, onwaardig, ook genood;
geef, dat ik het met van mij stoot,
en niet bet wijze van de hand
om ossen, vrouw of akkerland.

9 Verhoor, o Vader, mijn geween.
Waar 'k bid om brood, geeft Gij geen steen.
Ik zoeke, laat mij vinden; och,
ik kloppe, doe mij open toch!
Laat mij door U behouden 't veld
die op de hemel doe geweld.

<A Tekst hersteld naar Jacobus Revius (1586-1658)>
<H 81>
#8
1
Neem mijn leven, laat het, Heer,
toegewijd zijn aan uw eer.
Maak mijn uren en mijn tijd
tot uw lof en dienst bereid.
2
Neem mijn handen, maak ze sterk,
trouw en vaardig tot uw werk.
Maak dat ik mijn voeten zet
op de wegen van uw wet.
3
Neem mijn stem, opdat mijn lied
U, mijn Koning, hulde biedt.
Maak, o Heer, mijn lippen rein,
dat zij uw getuigen zijn.
4
Neem mijn zilver en mijn goud,
dat ik niets aan U onthoud.
Maak mijn kracht en mijn verstand
tot een werktuig in uw hand.
5
Neem mijn wil en maak hem vrij,
dat hij U geheiligd zij.
Maak mijn hart tot uwe troon,
dat uw Heil'ge Geest er woon'.
6
Neem mijn zonden en mijn schuld
in 't beleid van uw geduld.
Maak dat ik, opstandig kind,
steeds de weg tot U hervind.
7
Neem, o Trooster, mijn verdriet,
Gij veracht mijn tranen niet.
Maak dat ook in mij uw kracht
steeds in zwakheid wordt volbracht.
8
Neem ook mijne liefde, Heer,
'k leg voor U haar schatten neer.
Neem mijzelf en voor altijd
ben ik aan U toegewijd.

<A naar Frances Ridley Havergal 1836-1879>
<Tr nieuwe bewerking>

<H 82>
1. Zegen ons Algoede,
neem ons in uw hoede
en verhef uw aangezicht
over ons en geef ons licht.

2. Stort, op onze bede,
in ons hart uw vrede,
en vervul ons met de kracht
van uw Geest bij dag en nacht.

3. Amen, amen, amen!
Dat wij niet beschamen
Jezus Christus onze Heer,
amen, God, uw naam ter eer!


<H 83>
1 Vaste Rots van mijn behoud,
Als de zonde mij benauwt,
Laat mij steunen op Uw trouw
Laat mij rusten in uw schaûw
Waar het bloed door U gestort,
Mij de bron des levens wordt.

2 Jezus, niet mijn eigen kracht,
Niet het werk door mij volbracht,
Niet het offer, dat ik breng,
Niet de tranen die ik pleng,
Schoon ik ganse nachten ween,
Kunnen redden, Gij alleen.

3 Zie, ik breng voor mijn behoud,
U geen wierook, myrrhe of goud,
Ledig kom ik arm en naakt,
Tot de God die zalig maakt,
Die de zielen kleedt en voedt,
Die ze troost en leven doet.

4 Eenmaal als de stonde slaat,
Dat mijn lichaam sterven gaat,
Als mijn ziel uit de aardse woon,
Opstijgt tot des Rechters troon,
Rots der eeuwen, in Uw schoot,
Berg mijn ziele voor de dood.

<A Tekst: Jacqueline E. van der Waals (1868-1922) naar Rock of ages; Augustus M. Toplady, 1776>

<H 84>
1. O God, die droeg ons voorgeslacht
in nacht en stormgebruis,
bewijs ook ons uw trouw en macht,
wees eeuwig ons tehuis!

2. De schaduw van uw troon omsloot
uw heiligen weleer,
bij U beveiligd is ons lot
en zeker ons verweer

3. Gij zijt, van vóór Gij zee en aard'
hebt door uw woord bereid,
altijd dezelfde, die Gij waart,
de God der eeuwigheid!

4. En duizend jaar gaan als de dag
van gistren voor U heen,
een schaduw, een gedachte vaag,
een nachtwaak, die verdween.

5. De tijd draagt alle mensen voort
op zijn gestage stroom;
ze zijn als gras, door zon verdord,
vervluchtigd als een droom.

6. O God, die droeg ons voorgeslacht
in tegenspoed en kruis,
wees ons een gids in storm en nacht
en eeuwig ons tehuis!
<A Isaac Watts (1674 - 1748) O God, our help in ages past>
<Tr Evert Louis Smelik 1900- >

<H 85>
#4
1
Ach, blijf met uw genade,
Heer Jezus, ons nabij,
opdat ons nimmer schade
des bozen heerschappij!
2
Licht Gij ons met uw stralen,
o, licht der wereld, voor,
opdat wij niet verdwalen
of struik'len op ons spoor!
3
Vervul dan met uw zegen
onze armoe, rijke Heer,
en zend op onze wegen
uw kracht en goedheid neer!
4
Neem Gij ons in uw hoede,
onoverwonnen held;
beteugel satans woede
en 's werelds boos geweld!
<A naar Josua Stegman 1588-1632>
<Tr Nicolaas Beets 1814-1903>

<H 86>
1 Wat de toekomst brengen moge,
mij geleidt des Heren hand;
moedig sla ik dus de ogen
naar het onbekende land.
Leer mij volgen zonder vragen;
Vader, wat Gij doet is goed!
Leer mij slechts het heden dragen
met een rustig kalme moed!

2 Heer, ik wil Uw liefde loven,
al begrijpt mijn ziel U niet.
Zalig hij, die durft geloven,
ook wanneer het oog niet ziet.
Schijnen mij Uw wegen duister,
zie, ik vraag U niet: waarom?
Eenmaal zie ik al Uw luister,
als ik in Uw hemel kom!

3 Laat mij niet mijn lot beslissen:
zo ik mocht, ik durfde niet.
Ach, hoe zou ik mij vergissen,
als Gij mij de keuze liet!
Wil mij als een kind behand'len,
dat alleen de weg niet vindt:
neem mijn hand in Uwe handen
en geleid mij als een kind.

<A Jacqueline van der Waals 1868-1922>

<H 87>
1 Blijf mij nabij wanneer het duister daalt
De nacht valt in waarin geen licht meer straalt.
Andere helpers, Heer ontvallen mij.
Der hulpelozen hulp wees mij nabij

2 Wees bij mij nu de dag ten einde spoedt.
Alles vervaagd wat glans bezat en gloed.
Alles vervalt in 't wisselend getij,
maar Gij die eeuwig zijt blijf mij nabij

3 U heb ik nodig uw genade is
mijn enig licht in nacht en duisternis.
Wie anders zal mijn Leidsman zijn
dan Gij? in nacht en ontij Heer, blijf bij mij.

4. Ik vrees geen kwaad, want bij mij is de Heer.
Tranen en leed zijn nu niet bitter meer.
Waar is uw prikkel, dood, wat dreigt ge mij?
Ik triomfeer, mij is de Heer nabij.

5 Houd hoog uw kruis, Heer, voor mijn brekend oog
licht in het duister, wijs de weg omhoog.
Uw dag breekt aan de schaduw gaat voorbij.
In dood en leven Heer, wees Gij nabij.

<A Naar Henry Francis Lyte 1793-1847>
<Tr Willem Barnard 1920- ,Adrianus Cornelis Den Besten 1923- en Willem J. van der Molen 1923- >

<H 88>
1 "Op, waakt op!" zo klinkt het luide
Wat wil dit roepen toch beduiden,
Gij torenwachters van de tijd?
"Middernacht is aangebroken,
Zijn uwe lampen wel ontstoken,
Gij maagden, die den Heer verbeidt?
Gij slapenden, ontwaakt,
De Bruidegom genaakt!
Halleluja,
Nu opgestaan!
Het feest breekt aan;
Gij moet Hem ijlings tegengaan.

2
Sion hoort de wachters zingen,
zij voelt het hart van vreugd opspringen,
ontwaakt met spoed, staat haastig op.
Uit de hemel daalt Hij neder,
in waarheid sterk, in liefde teder:
haar licht verschijnt, haar ster gaat op.
Kom Heiland, 's aardrijks kroon,
Heer Jezus, 's Vaders Zoon!
Zingt hosanna,
komt altemaal
ter bruiloftszaal,
waar Hij ons roept aan 't avondmaal!
3
Laat ons U ter ere zingen
met allen, die uw troon omringen,
een koor van mens' en englenstem!
Paarlen zijn der poorten bogen,
die nederdalen uit den hogen:
het hemelse Jeruzalem.
Geen oog heeft ooit begroet,
geen hart heeft ooit vermoed
zulk een vreugde.
Zo juichen wij
en roemen blij
de glorie van uw heerschappij!
<A naar Philipp Nicolai 1556-1608>
<Tr nieuwe vertaling>

<H 89>
#4
1
Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de doon,
en Christus zal over u lichten!
Zo wekt u, zo dringt u als broeder Gods Zoon,
eer Hij u als rechter komt richten.
Ontwaak en sta op, het gevaar is zo groot!
Wie kiest, o verdwaasde, voor 't leven de dood?
2
Ontwaak, gij die slaapt in de zonde, met spoed,
de nacht is zo lang reeds verdwenen!
Het licht der genade, met blijdschap begroet,
heeft de aarde reeds eeuwen beschenen.
En groots is uw roeping en heilig uw taak,
en de uren zijn weinig, ontwaak dan, ontwaak!
3
Sta op uit de doden, o zondaar en leef,
dat Christus ook over u lichte!
Sta op uit de doden, o zondaar, of beef
voor God en het jongste gerichte!
Nog wekt u de Heiland en nog is er raad,
sta op uit de doden, 't is spoedig te laat!
4
Welzalig de vrome, die wandelt in 't licht,
door Christus de doodslaap ontrezen.
Hoe vaak hier de dag voor de duisternis zwicht,
't zal nimmermeer nacht voor hem wezen.
Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de doon!
Zo spreekt van de hemel uw Heiland, Gods Zoon.
<A Petro Parson 1803-1878>

<H 90>
#3
1
Rust mijn ziel! Uw God is Koning,
heel de wereld Zijn gebied;
alles wisselt op Zijn wenken,
maar Hij zelf verandert niet.
2
Ieder woelt hier om verand'ring
en betreurt ze dag aan dag,
hunkert naar hetgeen hij zien zal,
wenst terug 't geen hij eens zag.
3
Rust, mijn ziel! Uw God is Koning,
wees tevreden met uw lot;
zie hoe alles hier verandert
en vertrouw alleen op God.
<A Pieter Leonard van de Kasteele 1748-1810>

<H 91>
1
Beveel gerust uw wegen,
Al wat u 't harte deert,
der trouwe hoed' en zegen
van Hem, die 't al regeert.
Die wolken, lucht en winden
wijst spoor en loop en baan,
zal ook wel wegen vinden
waarlangs uw voet kan gaan.
2
De Heer moet gij vertrouwen,
begeert gij de uitkomst goed,
op Hem uw hope bouwen,
zal slagen wat gij doet.
Door geen bekommeringen,
geen klagen en geen pijn
laat God zich iets ontwringen:
Hij wil gebeden zijn.
3
Laat Hem besturen, waken,
't is wijsheid wat Hij doet!
Zo zal Hij alles maken,
dat ge u verwond'ren moet,
als Hij, die alle macht heeft,
met wonderbaar beleid
geheel het werk volbracht heeft,
waarom gij thans nog schreit.

<A naar Paul Gerhardt 1607-1676>
<Tr Bernard ter Haar 1806-1880>

<H 92>
#3
1
Wie maar de goede God laat zorgen
en op Hem hoopt in 't bangst gevaar,
is bij Hem veilig en geborgen,
die redt Hij godlijk, wonderbaar:
wie op de hoge God vertrouwt,
heeft zeker op geen zand gebouwd.
2
Blijf dan eerbiedig God verbeiden
en zwijg de Heer ootmoedig stil;
Hij zal ons naar zijn raad geleiden,
't is goed en heilig wat Hij wil.
God die ons uitverkoren heeft,
kent alle zorg die in ons leeft.
3
Treed vrolijk voort op 's Heren wegen,
neemt zijn gebod getrouw in acht.
't Wordt eind'lijk alles u ten zegen,
wanneer gij daarop biddend wacht.
En wie gelovig op Hem ziet,
weet zeker, Hij verlaat ons niet.
<A naar Georg Neumark 1621-1681>
<Tr Abraham Rutgers 1751-1809>

<H 93>
#2
1
Nooit kan 't geloof te veel verwachten,
des Heilands woorden zijn gewis.
't Faalt aardse vrienden vaak aan krachten,
maar nooit een vriend als Jezus is.
Wat zou ooit zijne macht beperken?
't Heelal staat onder zijn gebied!
En wat zijn liefde wil bewerken,
ontzegt Hem zijn vermogen niet.
2
Die hoop moet al ons leed verzachten.
Komt, reisgenoten, 't hoofd omhoog.
Voor wie het heil des Heren wachten,
zijn bergen vlak en zeeen droog.
O zaligheid niet af te meten,
o vreugd, die alle smart verbant!
Daar is de vreemd'lingschap vergeten
en wij, wij zijn in 't vaderland!
<A Hieronumus van Alphen 1746-1803>

<H 94>
#6
1
Wij loven U, o God, belijden U als Heer.
Eeuwige Vader, U geeft heel de wereld eer.
U zingen alle heem'len, serafs, machten, tronen,
onafgebroken rijst hun lied op hoge tonen:
Gij, driemaal heilig zijt Gij, God der legerscharen,
wiens grootheid aard' en hemel heerlijk openbaren!
2
U looft de apostelschaar in heerlijkheid, o Heer,
profeten, martelaars vermelden daar uw eer.
Door heel uw kerk wordt steeds, daar boven, hier beneden,
in strijd en zegepraal, uw grote naam beleden.
Zij looft, o Vader, U, oneindig in vermogen,
onpeilbaar in verstand, onmeetbaar in meedogen!
3
U, Vader, U zij lof op een verhoogde troon!
Lof en aanbidding zij uw eengeboren Zoon.
Lof zij uw Geest, die ons ten Trooster is gegeven,
ons in de waarheid leidt, de weg van eeuwig leven.
U looft uw kerk alom, waar Gij die ook vergaarde;
U looft wat loven kan, in hemel en op aarde!
4
U, Christus, onze Heer, bekleed met majesteit,
des Vaders eenge Zoon, zij lof in eeuwigheid!
De mensheid lag in schuld en vloek voor God verloren:
Gij hebt, de mens tot heil, de schoot der maagd verkoren.
Gij hebt aan 't kruis voor ons de dood zijn macht ontnomen
en ons de weg gebaand om tot Gods rijk te komen.
5
Gij zit in heerlijkheid aan 's Vaders rechterhand,
tot Gij als Rechter eens de laatste vierschaar spant.
Laat nimmer in de nood uw bijstand ons ontberen,
Gij kocht ons met uw bloed, blijf, Heiland, ons regeren,
wil door uw koningsmacht uw erfdeel trouw bewaren,
en met uw heilig volk ons voor uw troon vergaren.
6
Wij zegenen, o Heer, uw goedheid al den dag!
Geef dat eeuw in eeuw uit, ons lied U loven mag,
geef, dat wij bij uw komst onstraf'lijk wezen mogen:
ontferm, ontferm U, Heer, toon ons uw mededogen!
Op U steunt onze hoop, o God van ons vertrouwen:
zij worden nooit beschaamd, die op uw goedheid bouwen.

<A naar Te Deum>
<Tr Siebe Paulus de Roos 1912- >

<H 95>
#3
1
Grote God, wij loven U,
Heer, o sterkste aller sterken!
Heel de wereld buigt voor U
en bewondert Uwe werken.
Die Gij waart te allen tijd,
blijft Gij ook in eeuwigheid.
2
Alles wat U prijzen kan,
U, de Eeuw'ge, Ongeziene,
looft uw liefd' en zingt ervan.
Alle eng'len, die U dienen,
roepen U nooit lovensmoe:
Heilig, heilig, heilig toe!
3
Heer, ontferm U over ons,
open uwe Vaderarmen,
stort uw zegen over ons,
neem ons op in uw erbarmen.
Eeuwig blijft uw trouw bestaan
laat ons niet verloren gaan.
<A naar Te Deum, bewerking Ignaz Franz 1719-1790>
<Tr Helene Swarth 1859-1941 2 en 3 gewijzigd Hendrik Anthonie van Bakel 1874-1948>

<H 96>
#3
1
Komt nu met zang van zoete tonen
en u met snarenspel verblijdt!
Zingt op en wilt alom betonen,
dat gij van harte vrolijk zijt.
Juicht God ter eer,
zijn lof vermeer',
die zulken groten werk
gedaan heeft voor zijn kerk!
2
In Israel was dat een wijze,
valt met hen ook de Heer te voet:
dat elk nu toch God roem' en prijze,
die ons zoveel weldaden doet.
Roept overal
met groot geschal:
Lof, prijs en dank alleen
zij God en anders geen!
3
De Heer heeft eertijds zijnen volke
geholpen uit veel angst en pijn.
Hij geeft ja wel een duist're wolke,
maar weer daarna schoon zonneschijn.
Lof zij die Heer,
die ons ook weer
geeft, na veel smart en druk,
veel zegen en geluk.
<A Nederlands danklied 1572>

<H 97>
#3
1
Wilt heden nu treden voor God, den Here,
Hem boven al loven van harte zeer,
en maken groot zijns lieven namens ere,
die daar nu onze vijand slaat terneer.
2
Ter eren ons Heren wilt al uw dagen
dit wonder bijzonder gedenken toch.
Maakt u, o mens, voor God steeds wel te dragen,
doet ieder recht en wacht u voor bedrog.

3
Bidt, waket en maket dat ge in bekoring
en 't kwade met schade toch niet en valt.
Uw vroomheid brengt de vijand tot verstoring,
al waar' zijn rijk nog eens zo sterk bewald.

<A Nederlands danklied na de overwinning van Prins Maurits 1597>


<H 98>
#3
1
Behoed uw kerk, zet uit, o God, haar palen,
zij kenn' eerlang geen grenzen meer!
Dat elk in naam van onze Heer
de knie‰n voor U buig', en alle talen
uw lof herhalen.
2
Blijf door uw trouw ons zwak geloof beschamen,
ontfermend Vader, de aard' word' een
in uwen Zoon, door Hem alleen!
Breng in uw huis eens al uw kindren samen
voor eeuwig! Amen!

<A Karel Godfried Withuys 1794-1865>

<H 99>
#4
1
De dorre vlakte der woestijnen
zal zich verblijden eindeloos;
de zandzee zal herschapen schijnen,
want bloeien zal zij als een roos.
Van heil'ge vreugde zal zij beven,
doortinteld van een heerlijk leven,
dat nimmermeer verwelken zal.
Zij zal de wonderen des Heren
aanschouwen en zijn grootheid eren
met jubelend triomfgeschal.
2
Versterkt dan nu de slappe handen,
en zet hem vast, de wank'le voet!
Zegt tot wie zucht in pijn en banden:
"Wees sterk, vrees niet, heb goede moed!"
De Redder nadert ten gerichte;
van zijn aanbidd'lijk aangezichte
straalt waarheid en barmhartigheid.
Hij zal uw lijden u vergelden,
de boeien breken, die u knelden,
Hij, die u uit het diensthuis leidt.
3
Dan ziet het oog des blindgeboren'
uw schepping in haar zomergloor;
dan dringen tot des doven oren
uw goddelijke woorden door.
De kreup'le zal van vreugde springen,
de sprakeloze tong zal zingen,
hosanna's meng'lend tot Uw lof;
en stromen levend water spreiden
hun zilv'ren beekjes door de heide,
zo fris als eens in Edens hof!

4 Waar eens venijnge slangen kropen,
de draken huisden in 't moeras,
daar gaan nu purpren rozen open,
daar fluit de leeuwrik tussau 't gras;
daar wordt voor 's Heren gtmstgenoten
een welgebaande weg ontsloten,
in liefelijke zonneschijn.
Dat pad, waar Hij hun voor zal treden,
de zwaksten steunende op hun schreden,
zal Heilge Weg geheten zijn!

5 Waar eens de leeuwen voedsel zochten,
de dieren zijn op roof gegaan,
daar vinden 's Heren vrijgekochten
naar 's Heren stad een effen baan.
Zij jubelen in blije reien;
zij kronen 't hoofd met groene meien
een eeuwge bIijdschap is hun krooa.
Zij voelen zich van Gods geslachte:
verstomd is nu de laatste klachte,
en alle kommer weggevlo&n!

<A Hersteld naar Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1889)>

<H 100>
#4
1
D' Almachtige is mijn Herder en Geleide,
wat is er dat me schort?
Hij weidt mij als zijn schaap, in vette weide
waar gras noch groen verdort.
Hij drenkt mijn ziel in koele bronne en beke.
Indien mijn geest verstrooi'
en afdwaal' van de kudde en rechte streke,
Hij brengt ze weer te kooi.
2
Hij brengt mij op de heerbaan van zijn wetten
en 't goddelijke recht,
om zijnen naam en eer in top te zetten
door 't lof van zijn knecht.
Al zworf ik om in nare en donk're dalen,
beschaduwd van de dood,
nog vreest mijn hart geen ongeluk, noch kwalen:
Hij staat me bij in de nood!
3
Ik mag me vast op zijnen straf verlaten
en trouwe herdersstok.
Hij dekt voor mij, ten schimp van die mij haten
met onverzoenb're wrok,
een volle dis, gelaan met lekkernijen.
Hij zalft mijn haar en hoofd
met oliegeur, om 't aanschijn te verblijen
door glans die druk verdooft.
4
Wat wordt aan mij een schone kelk gegeven
vol wijns! God stort zijn hart
genadig uit, ten beste van mijn leven,
ten troost van alle smart.
Ik zal Gods huis en zegenrijke tempel
bewonen dag en nacht,
en nimmermeer verlaten Arons drempel,
maar sterven op mijn wacht!

<ScrifRef Ps 23>
<A Joost van den Vondel 1587-1679>

<H 101>
#5
1
De Heer is mijn Herder!
'k Heb al wat mij lust;
Hij zal mij geleiden
naar grazige weiden.
Hij voert mij al zachtkens
aan waat'ren der rust.
2
De Heer is mijn Herder!
Hij waakt voor mijn ziel,
Hij brengt mij op wegen
van goedheid en zegen,
Hij schraagt me als ik wankel,
Hij draagt me als ik viel.
3
De Heer is mijn Herder!
Al dreigt ook het graf,
geen kwaad zal ik vrezen,
Gij zult bij mij wezen;
o Heer, mij vertroosten
uw stok en uw staf!
4
De Heer is mijn Herder!
In 't hart der woestijn
verkwikken en laven
zijn hemelse gaven;
Hij wil mij versterken
met brood en met wijn.
5
De Heer is mijn Herder!
Hem blijf ik gewijd!
'k zal immer verkeren
in 't huis mijnes Heren:
zo kroont met haar zegen
zijn liefde me altijd.

<A Jan Jacob Lodewijk ten Kate 1819-1889>

<H 102>
#5
1
Lof zij den Heer, den almachtige Koning der ere.
Laat ons naar hartelust zingen en blij musiceren.
Komt allen saam,
psalmzingt de heilige naam,
looft al wat ademt de Here.
2
Lof zij den Heer, Hij omringt met zijn liefde uw leven;
heeft u in 't licht als op adelaarsvleug'len geheven.
Hij die u leidt,
zodat uw hart zich verblijdt,
Hij heeft zijn woord u gegeven.
3
Lof zij den Heer die uw lichaam zo schoon heeft geweven,
dagelijks heeft Hij u kracht en gezondheid gegeven.
Hij heeft u lief,
die tot zijn kind u verhief,
ja, Hij beschikt u ten leven.
4
Lof zij den Heer die uw huis en uw haard heeft gezegend,
lof zij de hemelse liefde die over ons regent.
Denk elke dag
aan wat zijn almacht vermag,
die u met liefde bejegent.
5
Lof zij den Heer met de heerlijkste naam van zijn namen,
christenen looft Hem met Abrahams kinderen samen.
Hart wees gerust,
Hij is uw licht en uw lust.
Alles wat ademt zegt: Amen.

<A Naar Joachim Neander 1650-1680>
<Tr Jan Wit 1914- >

<H 103>
#4
1
Wij knielen voor uw zetel neer,
wij, Heer, en al uw leden,
en eren U als onze Heer
met lied'ren en gebeden.
Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot,
voor U, o Godsgetuige,
o Eerstgeboren' uit de dood
zich diep eerbiedig buige!
2
Die ons, gereinigd door uw bloed,
tot priesters hebt verheven,
en ons de hoge rang, de moed
van koningen gegeven,
U zij de roem, U zij de lof,
U de eerkroon opgedragen!
Geheel de aard' en 't hemelhof
moet van uw eer gewagen.
3
U, die als Heer der heerlijkheid
verreest tot heil der volken,
verwachten wij in majesteit
eens weder op de wolken.
Hij komt, elks oog zal Hem dan zien,
ook die Hem heeft doorsteken!
Elk zal Hem juichend hulde bien
of om ontferming smeken.
4
Hoe ras of traag de tijd verdwijnt,
die dag zal zeker komen.
Het licht, dat aan de kim verschijnt,
wordt reeds van ver vernomen.
Ja, halleluja, ja Hij komt!
Juicht, mensen, eng'len, samen.
Juicht met een vreugd, die 't al verstomt,
juicht allen! Amen, amen!

<A Clara Feyoena van Raesfelt-Van Sytzama 1729-1809>

<H 104>
1. Alle roem is uitgesloten,
onverdiende zaligheên
heb ik van mijn God genoten,
'k roem in vrije gunst alleen!
Ja, eer ik nog was geboren,
eer Gods hand die alles schiep,
iets uit niet tot aanzijn riep,
heeft zijn liefde mij verkoren:
God is liefd', o eng'lenstem,
menschentong, verheerlijkt Hem!

2. Over onze val bewogen,
bood Gods liefde ons de hand.
O ontfermend mededogen,
liefde boven mijn verstand!
Vijandschap was ons bedenken,
vleeslijk, onder 't kwaad verkocht,
hadden wij Hem nooit gezocht,
Hij wou eerst ons liefde schenken:
God is liefd', o eng'lenstem,
menschentong, verheerlijkt Hem!

3. Alzo lief had God de wereld,
dat Hij zijn geliefde Zoon
voor de afgevallen wereld
overgaf aan smaad en hoon.
Ja, toen wij nog zondaars waren,
schonk de Vader ons genâ,
leed de Zoon op Golgotha,
stierf voor ons, die zondaars waren:
God is liefd', o englenstem,
menschentong, verheerlijkt Hem!

4. Om te sterven aan de zonden,
schenkt zijn liefde mij den Geest,
wiens vertroosting al de wonden
van ons zondig hart geneest,
die ons 't waar geluk leert kennen,
wederliefd' en dankbaarheid,
die ons daaglijks toebereidt
om ons aan zijn dienst te wennen:
God is liefd', o englenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem!

5. Dat heet weergalooz' ontferming,
dat genade, rijk en vrij!
God schenkt redding, schenkt bescherming,
aan verloornen, ook aan mij.
Ja, wanneer mijn onvermogen,
en mijn diep bederf mij smart,
toont mij 't Goddlijk Vaderhart
zijn verlossend mededoogen:
God is liefd', o englenstem,
menschentong, verheerlijkt Hem!

6. Als het doodsuur aan zal breken,
moog' in nood en stervenspijn
't laatste woord, dat ik zal spreken
vrije gunst, genade zijn.
Daarvoor zal ik eeuwig danken,
als ik lofzing voor den troon,
aan de Vader en de Zoon;
dan herhaal ik nog die klanken:
God is liefd', o englenstem,
menschentong, verheerlijkt Hem!

<A Jan Scharp (1756-1828)>


<H 105>
RUWE STORMEN MOGEN WOEDEN.
ALLES OM MIJ HEEN ZIJ NACHT.
GOD MIJN GOD ZAL MIJ BEHOEDEN.
HIJ HOUDT VOOR MIJN HEIL DE WACHT
MOEST IK LANG ZIJN HULP VERBEIDEN.
ZIJNE LIEFDE ZAL MIJ LEIDEN.
DOOR EEN NACHT HOE ZWART HOE DICHT
VOERT HIJ MIJ NAAR 'T EEUWIG LICHT.
<A naar Johann Adolf Schlegel 1721-1793>
<Tr Ahasverus van den Berg 1733-1807>

<H 106>
1
Loof de Koning, heel mijn wezen,
gij bestaat in zijn geduld,
want uw leven is genezen
en vergeven is uw schuld.
Loof de Koning, loof de Koning,
tot gij Hem ontmoeten zult.
2
Looft Hem als uw vaadren deden,
eigent u zijn liefde toe,
want Hij bergt u in zijn vrede,
zegenend wordt Hij niet moe.
Looft uw Vader, looft uw Vader,
tot uw laatste adem toe.
3
Ja, Hij spaart ons en Hij redt ons,
Hij kent onze broze kracht.
Hij bewaart ons, Hij ontzet ons
van de boze en zijn macht.
Looft uw Heiland, looft uw Heiland,
die het licht is in de nacht.
4
Snel vergaan de mensenkind'ren
als de bloemen op het veld.
God alleen is onverminderd
steeds dezelfde sterke held!
Looft de Heer van dood en leven,
Hem die onze dagen telt.

<A Naar Henry Francis Lyte 1793-1847>
<Tr Willem Barnard 1920- >

<H 107>
1 De Heer is God en niemand meer:
verheerlijkt Hem, gij vromen!
Wie is als aller scheps'len Heer
zo heerlijk, zo volkomen?
De Heer is groot, zijn naam is groot,
de luister zijner deugden groot,
oneindig groot zijn wezen.

2 Zijn troon omringt een glansrijk licht,
te schitt'rend voor onz' ogen.
Zelfs eng'len dekken 't aangezicht,
aanbidden neergebogen.
Der heem'len boog omvat Hem niet,
Hij is onzichtbaar, 't schepsel ziet
Hem enkel in zijn werken.

3 Waar waren wij, had zijne kracht
ons niet gevormd ten leven?
Hij kent ons, kent al 't geen zijn macht
ooit aanschijn heeft gegeven.
Bij Hem is wijsheid en verstand,
bij Hem is sterkte, zijne hand
omspant en aard en hemel.

4 Hij is, hoe ver Hij schijnen moog,
nabij, waar w' ons bewegen.
Geen nacht bedekt ons voor zijn oog
Hij ziet al wat wij plegen.
Voor Hem verbergt geen duisternis;
de kiem zelfs der gedachten is
niet voor zijn oog verborgen.

5 Wie buiten U zal voor de val
deez' aard', o God, behoeden?
Wie buiten U dit gans heelal
altegenwoordig voeden?
Gij slaat de ganse schepping ga,
Gij zijt barmhartig, vol gena,
een Vader, een Ontfermer.

6 Gij zijt rechtvaardig, heilig, goed,
bij reinen wilt Gij wonen.
Hem, die uw wil met vreugde doet
zult G' ook met vreugde kronen.
Gij hebt d' onsterf'lijkheid alleen,
hoogst zalig zijt G' in eeuwigheen,
o rijke bron van vreugde!

7 Of, zou de gloed dier majesteit
mij zondaar ook verteren?
Neen, nu 't geloof uw heerlijkheid
in Christus mag vereren,
nu klinkt mijn lied: de Heer is groot,
de Heer is onuitspreek'lijk groot,
oneindig groot in liefde.

<A naar Johann Andreas Cramer 1723-1788>
<Tr Ambrosius Justus Zubli 1751-1820>

<H 108>
1 Van U zijn alle dingen,
van U, o God en Heer,
van U de zegeningen
die 'k biddende begeer.
Gij wilt mijn weg omringen
met liefde wijs en teer.
Wat wij ooit goeds ontvingen,
het is van U, o Heer.

2 Nog voor wij U iets vragen,
voorkomt Gij ons gebed.
Gij hebt aleer wij klagen,
op onze nood gelet.
Gij helpt de last ons dragen,
Gij steunt bij elke tred,
zelfs bij de zwaarste plagen
zijt Gij de God die redt.

3 O mocht ik U beminnen
gelijk Gij mij bemint,
laat heil'ge vrees van binnen
mij leiden als uw kind!
Mocht ik die rijkdom winnen,
die roest noch mot verslindt,
en werden nooit mijn zinnen
door ijd'le glans verblind!

4 U zal ik eeuwig eren,
die eeuw'ge goedheid zijt!
U blijve, Heer der heren,
geheel mijn hart gewijd.
Wat kan ik niet ontberen
wanneer uw hand mij leidt,
wat vuriger begeren
dan uwe heerlijkheid!

<A Jan de Liefde 1814-1869>

<H 109>
1
Dankt, dankt nu allen God
met hart en mond en handen,
die grote dingen doet
hier en in alle landen,
die ons van kindsbeen aan,
ja, van de moederschoot,
zijn vaderlijke hand
en trouwe liefde bood.
2
Die eeuwig rijke God
moge ons reeds in dit leven
een vrij en vrolijk hart
en milde vrede geven.
Die uit genade ons
behoudt te allen tijd,
is hier en overal
een helper die bevrijdt.
3
Lof, eer en prijs zij God
die troont in 't licht daarboven.
Hem, Vader, Zoon en Geest
moet heel de schepping loven.
Van Hem, de ene Heer,
gaf het verleden blijk,
het heden zingt zijn eer,
de toekomst is zijn rijk.

<A naar Martin Rinckart 1586-1649>
<Tr Jan Wit 1914- >

<H 110>
#3
1
'k Wil U, o God, mijn dank betalen,
U prijzen in mijn avond lied.
Het zonlicht moge nederdalen,
maar Gij, mijn licht, begeeft mij niet.
Gij woudt mij met uw gunst omringen,
meer dan een vader zorgdet Gij,
Gij, milde bron van zegeningen:
zulk een ontfermer waart Gij mij.
2
U trouwe zorg wou mij bewaren,
uw hand heeft mij gevoed, geleid;
Gij waart nabij in mijn bezwaren,
nabij in elke moeilijkheid.
Deez' avond roept mij na mijn zorgen
tot rust voor lichaam en voor geest.
Heb dank, reeds van de vroege morgen
zijt Gij mijn heil en hulp geweest.
3
Ik weet, aan wie ik mij vertrouwe,
al wisselen ook dag en nacht.
Ik ken de rots waarop ik bouwe:
hij feilt niet, die uw heil verwacht.
Eens aan de avond van mijn leven
breng ik, van zorg en strijden moe,
voor elke dag, mij hier gegeven,
U hoger, reiner loflied toe.

<A Herman Adriaan Bruining 1738-1811>

<H 111>
#10
1
Voor alle heil'gen in de heerlijkheid
die U beleden in hun aardse strijd,
zij uw naam lof, o Jezus, te allen tijd!
Halleluja, halleluja!
2
Gij waart hun rots, hun burg en al hun macht;
Gij, Heer, hun loods en licht in storm en nacht;
Gij hebt uw pelgrims veilig thuisgebracht.
Halleluja, halleluja!
3
Maak al uw strijders in dit aards gevecht
moedig als hen wier pleit reeds werd beslecht
tot aan de tijd die Gij hebt toegezegd.
Halleluja, halleluja!
4
Hun is de prijs, de lauwerkrans, de kroon,
toch zijn wij een, zij zingend voor de troon,
wij in de wereld, wachtend op Gods Zoon.
Halleluja, halleluja!
5
Lang valt de tijd en zwaar is ons geding,
bang is de strijd en vol vertwijfeling,
dat ons de zege bijna nog ontging.
Halleluja, halleluja!
6
Ten einde raad ontzinkt ons haast de moed
maar in de verte klinkt ons tegemoet
trompetgeschal dat Gij weerklinken doet!
Halleluja, halleluja!
7
Rood is de avond als het zonlicht daalt;
ook in de dood hebt Gij hun lot bepaald,
God die de moede strijders binnenhaalt.
Halleluja, halleluja!
8
Maar een oneindig glorierijker dag
staat nog te wachten als op uw gezag
heel 't heir der heil'gen tot U naad'ren mag.
Halleluja, halleluja!
9
Daar is de Koning als een jonge held!
Hem komen allen tegemoet gesneld
van vreugde stralend, scharen ongeteld.
Halleluja, halleluja!
10
Van alle einders, van de verste kust
zullen zij vinden vrede, feest en rust,
U lovend, Vader, Zoon, Heilige Geest!
Halleluja, halleluja!

<A Naar William Walsham How 1823-1897>
<Tr Willem Barnard 1920- >

<H 112>
1 Jeruzalem, o stad zo hoog gebouwd,
naar u verlangt mijn hart!
Van verre reeds heeft u mijn oog aanschouwd.
Met haasten en verward,
is over berg en dalen,
voort over 't wijde veld,
mijn hart op enen male
u tegemoet gesneld.

2 Met jubelklank van instrumenten schoon,
violen en metaal,
een nieuw gezang, in zoete, zuiv're toon
beweegt de gouden zaal,
met honderdduizend tongen,
met stemmen nog veel meer,
als in de aanvang zongen
de heem'len en hun heir.

3 Gij zijt mijn doel, verheven gouden stad!
Hoe klopt mijn hart in mij;
van 't aardse los, van vreugde hier verzaad,
stijg ik u naderbij,
weg boven aard' en sterren.
Reikt eng'len, mij de hand!
Ik zie u reeds van verre,
mijn hoge vaderland!

<A naar Johann Matthaus Mayfart 1590-1642>

<H 113>
#4
1
De dag, door uwe gunst ontvangen,
is weer voorbij, de nacht genaakt;
en dankbaar klinken onze zangen
tot U, die 't licht en 't duister maakt.
2
Die dan, als onze beden zwijgen,
als hier het daglicht onderduikt,
weer nieuwe zangen op doet stijgen,
ginds waar de nieuwe dag ontluikt.
3
Zodat de dank, U toegezonden,
op aard nooit onderbroken wordt,
maar steeds opnieuw door mensenmonden
gezongen en gesproken wordt.
4
Voorwaar, de aarde zal getuigen
van U, die thans en eeuwig zijt,
tot al uw schepselen zich buigen
voor uwe liefd' en majesteit.

<A naar Jon Ellerton 1826-1893>
<Tr Jacqueline van der Waals 1868-1922>

<H 114>
#4
1
Zalig, die in Christus sterven,
de doden, die de hemel erven,
voor wie Hij woning heeft bereid.
Na de nacht van strijd en zorgen
aanschouwen zij de eeuw'ge morgen,
ontwakend tot onsterf'lijkheid.
Van moeiten rusten zij.
Hun lijden is voorbij.
Halleluja,
bij 's Vaders troon
wacht hen de Zoon
hun werken volgen hen als loon.
2
Zalig zijn de ontslapen vromen
voor ons te vroeg aan de aard ontnomen,
maar die door God te goeder uur,
aan het einde van hun dagen
het Vaderhuis zijn ingedragen
als rijpe schoven in de schuur.
Zij leven bij de Heer
en zondigen niet meer.
Halleluja!
't Is al volbracht,
geen rouw of nacht
heeft in Gods Koninkrijk meer macht.
3
Dank, aanbidding, prijs en ere,
wordt U, die op de troon zit, Here,
door uw verlosten toegebracht!
Zaal'gen, die hebt overwonnen
brengt roem en lof de Nooitbegonnen'
en aan het Lam, voor ons geslacht!
Hij overwon het graf,
wist onze trane af,
halleluja!
Hij ging ons voor
de heem'len door:
Hij voert ons mede in zijn spoor.
4
Aarde, wijkt uw schoon en luister,
verkeert gij, zon en maan in duister,
dan blijft Gods heerlijkheid de zon!
Eeuwig heil voor de geslachten,
waarop zij hier verlangend wachten,
ontspringt uit U, o Levensbron!
De wereld gaat voorbij,
vast staat uw heerschappij,
halleluja!
Getrouwe Heer,
vertoef niet meer,
kom Jezus, ja kom haastig Heer.

<A naar Friedrich Gottlieb Klopstock 1724-1803>
<Tr Willem Arnoldus Dwars 1793-1862>

<H 115>
1 Dit moogt gij, Jezus' jongren, nooit vergeten:
wij hebben van het ene brood gegeten
en uit een kelk gedronken,
een in vrede en Jezus' leden

2 Laat ons de vrede met elkaar bewarern,
geboognen sterken en de zwakken sparen,
dan zullen wij de laatste wil des Heren
met daden eren.

3 Daartoe zal ons zijn liefde moeten brengen.
O Heer, wil toch dit grote werk volbrengen:
een kudde zij 't, een Herder, die hen leide
tot d' eeuwge weide.

<A Johann Andreas Cramer 1723-1788>
<Tr 1954>

<H 116>
#3
1 Heer, wij komen vol verlangen,
op uw roepstem naar uw dis,
want door schuld met schrik bevangen
zoekt ons hart vergiffenis:
slechts in U bestaat ons leven,
die uw bloed voor ons woudt geven;
laat ons dan in brood en wijn
met Uzelf gespijzigd zijn.

2 Sterk ons wankelend vertrouwen,
geef ons zelf wat Gij geboodt:
dat wij met oprecht berouwen
enkel rusten in uw dood;
ja, vervul ons met uw krachten,
opdat wij uw wet betrachten,
zegen zo uw sacrament,
dat ons hart U steeds meer kent.

3 Leer ons, Heer, vrijmoedig spreken
over uw verlossend werk;
geef dat niet die woorden breken
op de daden van uw kerk,
maar dat wij geheiligd leven
op de plaats door U gegeven,
en U volgen onder 't kruis
op de smalle weg naar huis.

<A Inge Lievaart 1917- >

<H 117>
#6
1
Genadig Heer, die al mijn zwakheid weet,
wil mij vergeven wat ik U misdeed;
verwerp mij niet, die op uw vrijspraak wacht,
maar troost mij met uw woord: het is volbracht.
2
Gij hebt mij, Heer, geroepen aan uw dis,
het heilig feest van uw gedachtenis;
schenk mij uw Geest, opdat ik U ontmoet
in 't teken van uw lichaam en uw bloed.
3
Gij, die voor armen rijkdom hebt bereid,
voor onrechtvaardigen gerechtigheid,
zie, hoe naar U zich mijn verlangen wendt
en leid mij zelf, Heer, tot uw sacrament.
4
Wie geeft het brood, dat hongerigen voedt,
waar is de bron waaruit ik drinken moet?
Gij, Heer, alleen kunt mijn genezing zijn;
voed mij en drenk mij met uw brood en wijn.
5
Nu ik mijn hand strek naar 't gebroken brood
en neem de beker, die Gij zelf mij boodt,
hoe komt Gij met uw goedheid mij nabij;
berg me in uw liefde, Heer, en zegen mij.
6
U wil ik danken, grote Levensvorst;
Gij hebt gestild mijn honger en mijn dorst.
Uw kracht, uw leven daalde in mij neer;
in uw gemeenschap wil ik blijven, Heer.

<A Pieter Dinus Kuiper 1900- >

<H 118>
1 U zeegne God,
Hij stell' u tot een zegen!
Gezegend zij uw hoofd, uw hart, uw wegen,
uw aards, uw eeuwig lot!

2 Gezegend d'echt,
die u verbindt, zijn banden,
zijn bloemen en zijn juk, de trouwe handen,
door God ineengelegd!

3 Gezegend 't huis,
waarin de liefde wone,
waar u de Heer met vreugd' en ere krone;
gezegend ook het kruis!

4 Het kruis te zaam
als een van ziel gedragen!
De blik op Hem, die 't kruis verdrceg, geslagen,
en in zijn kracht en naam!

5 O God, verhoor
en schenk ons onze bede!
Toon hun uw gunst, doordring hen van uw vrede,
licht met uw licht hen voor!

<A Nicolaas Beets (1814-1903)>

<H 119>
1 Wilhelmus van Nassouwe
ben ik van duitsen bloed,
den vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een prinse van Oranje
ben ik vrij onverveerd,
den koning van Hispanje
heb ik altijd geeerd.

2 Mijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God, mijn Heer!
Op U zo wil ik bouwen,
verlaat mij nimmermeer!
Dat ik toch vroom mag blijven,
uw dienaar te aller stond,
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.

3 Oorlof, mijn arme schapen
die zijt in grote nood,
uw herder zal niet slapen,
al zijt gij nu verstrooid!
Tot God wilt u begeven!
Zijn heilzaam woord neemt aan!
Als vrome christen leven,
't zal hier haast zijn gedaan!