|
|
|
Inleiding tot de facsimile uitgave van Hymni ofte Loff -sangen uit 1615
door J. van Biezen & Marie Veldhuyzen; uitgegeven onder auspicien
van Stichting Centrum voor de Kerkzang, Hilversum 1967..
Van het merkzvaardige boekje "Hymni ofte Loff-sangen" zyn nog
slechts enkele exemplaren bekend; een daarvan werd door. Heringa E.zn
in 1814 te Utrecht ontdekt, in 1826 beschreven en in, de Universiteitsbibliotheek
te Utrecht geplaatst; een ander behoorde tot de verzameling van Dr A.
van der Linde, die het in 1869 onder de titel "Het oudste gezangboek"
opnieuw uitgaf, zy het zonder de muziek en het exemplaar toen schonk aan
de Koninklyke Bibliotheek te den Haag.
Over de geschiedenis van het boekje zveet men niet veel: het is, naar
het schynt, vryzeel geruisloos gekomen en gegaan en er is maar weinig
over zyn lotgevallen bekend.
Op een in 1612 door de Staten van de Provincie byeengeroepen Synode te
Utrecht werd besloten "De gewoonte vande Loffsangen te singen"
(te) onderhoudenook met andere dan de tot dan toe gebruikelyke gezangen;
aan een achttal Gedeputeerden werd opgedragen een verzamelang gezangen
samen te stellen en
deze groep kon in 1615 een bundeltje met 58 gezangen 'presenteren, ten
eynde de .selve soo wel in-den Sangh ende Rijm, als in-de Materie rijpelyck
in gesien ende over-wogen werden'; en om ze, zo gaat de inleiding voort,
indien ze de goedkeuring van voorgangers en gemeenten kunnen wegdragen,
"onder den publycken Godts-dienst " te gebruiken. Er is dus
geen sprake van, dat met het verschijnen van de bundel deze ook werkelijk
in de openbare godsdienstoefeningen is gebruikt; wel heeft men er in een
daartoe belegde samenkomst uit gezongen om de gemeente een indruk van
de inhoud te geven; doch volgens de berichten dienaangaande namen de aanwezigen
het door de voorzanger aangeheven gezang niet over en gaven aldus -stilzwijgend
en "zonder oproer" - te kennen, niet met de gezangen in te stemmen.
Hetgeen niet verwonderlyk is, vindt Bennink Janssonius, aangezien er '
goede, middelmatige en slechte" by waren, samenspraken in plaats
van liederen en wel veelal in een taal, die deels te weinig eenvoudig,
deels te weinig waardig was, hoewel men de bedoeling had gehad, betere
berijmingen te stellen tegenover de oorspronkelyke vorm van o.a. "eenige
Geestelycke Liedekens, die men Leyssen noemde" en die "seer
jammerlyck in Rym ende Reden by een gestommelt waren"; een mening
die men stellig niet meer kan delen. Aangezien de samenstellers van vredelievende
aard waren en in dit opzicht niemand aanstoot wilden geven, was het geringste
blijk van afkeuring voor hen voldoende om de invoering van het gezangboek
niet te willen doordrijven: het verdween even stil als het gekomen was.
Naar de naam van een bepaalde samensteller of dichter kan men slechts
gissen: andere namen dan die der acht Gedeputeerden zijn niet bekend.
Heringa (zie litteratuurlyst) pled met vrij uitvoerige argumenten voor
Joh. Uytenbogaert; deze was Utrechtenaar van geboorte, kwam in de jaren
1605-1611 herhaaldelijk naar de gemeente te Utrecht en was op uitnodiging
tegenwoordig by de Synode van 1612; hij was in 1615 predikant te den Haag
en in den Haag - niet te Utrecht - werden de Hymni gedrukt. Tenslotte
meent H. in een brief van Uytenbogaert in zijn bezit hetzelfde handschrift
te herkennen, dat in H.'s exemplaar van de Hymni op f. 7 een woord toevoegde.
Bennink Janssonius daarentegen wil de mogelijkheid, dat Uytercbogaert
als predikant te den Haag aan de uitgave van de Hymni meewerkte weliswaar
niet uitsluiten, hij kan
zich echter moeilijk voorstellen dat U, die zich in bij de Synode van
1591 een voorstander van beperking tot 6 gezangen had getoont, nu een
"vurig ijveraar voor de gezangen zou willen zijn "; eerder denkt
hij aan D,R. Camphuysen, die toentertijd in Utrecht woonde en zeer bevriend
was met de predikant Taurinus, een der Gedeputeerden. Hoe het ook zij:
meer licht zal er over de vraag naar de auteur (s) der Hymni wel niet
willen schijnen.
De bundel "Hymni ofte LoffSangen " was bestemd om gebruikt
te worden naast de 150 psalmen Davids, de lofzangen van Maria, Zacharias
en Simeon, de Artikelen des geloofs, de Tien geboden en het Vader onze,
de oudkerkelyke avondhymne Christe die du bist dag en licht en het gebed
voor de predikatie O God die onze vader bist van Utenhove, zoals deze
voorkomen in Datheens aertaling van het Geneefse psalter. Hy bevat 51
"christelyke liedekens" voor kerstmis, nieuwjaar, lydenstyd,
pasen, hemelvaart en pinksteren en een zevental morgen- en avondliederen.
De meeste van deze liederen, 39 van de 58, zijn nieuw gemaakt; het is
echter belangwekkend, te zien, hoe ook aansluiting aan de traditie gezocht
is.
In de eerste plaats werden verscheidene latynse kerkelyke liederen in
vertaling opgenomen. Het zyn de hymnen
LVI Deus creator omnium A.H. 50, nr 7 en II Veni redemptor gentium A.H.
50, nr 8, beide van de "vader van het kerkgezang" Ambrosius,
ca 340-397;
III A solis ortus cai-dine A.H. 50, nr 53,
het bekende abecedarium van Sedulius, ca 450:
LII Jam lucis orto sidere A.H. 51, nr 41, LV Christe qui lux es et dies
A.H. 51, nr 22,
LVII Te lucis ante terniuium AK. 51, nr 44 en
XL. Ad cenam agni providi AK. 51, nr 83, alle anonym, ca 6e eeuw, behorend
tot de Ambrosiana, zo genoemd naar de ' regel van Benedictus;
I Conditor alme siderum A.H. 51, nr 47,
XVII Rex Christe factor omnium A.H. 51, nr 72 en
XIX Magnum salutis gaudium A.H. 51, nr 74, eveneens anonym, waarschynlyk
later dan de vorige groep;
XLVI Veni creator spiritus A.H. 50, nr 144, anonym, ca 9e eeuw;
en de sequens:
XLVIII Veni Sancte spiritus A.H. 54, nr 153 van Iangton, ca 1150-1228.
Vervolgens putte men uit het eigen geestelijke lied, uit "d'Oude
Leyssen, die vele aendachtige gemeene Luyden op Christelycke Feest-dagen
in hare Huysen plachten te singen"; "som he'el, som hao'Duytsch
ende Latyn; als: Een Kindeken is ons geboren, Puer nobis nascitur, In
dulci Iubilo, Dit's den Dagh der vrolijckheydt, Christus is op-gestanden,
&c.". Opgenomen werden, "gesuyvert van verscheyden onbequame
ende onschrifluerlycke manieren van spreken, oock op veel beter Dicht
ende Rz~m gestelt als te vooren, met het behouden van oude voisen, op
hare behoorlycke Maten en Regulen, naer aardt ende Konste van de Musycke
melodieuselyck gebraght ":
IV Nu zijt wellekome Van Duyse III, nr 529, Mak-Bruning nr 16, Bruning
in M. en M. 1957, p. 380,
X Magnum nomen domini Mak-Bruning nr 62, M.M,N: VII nr 16,
XI Dies est laetitiae 't Is een dag van vrolijkheden Van Duyse III, nr
475, Mak-Bruning nr 22, MMJV: VII nr 10 en XIII Een kindeken is ons geboren
Van Duyse III, nr 525, Mak-Bruning nr 36, Bruning in M. en M. 7957,P.
383,
MM.N. VII nr 13 en 48.
In de derde plaats werden opgenomen de Luther-liederen:
XII en XIV Vom Hunmel hoch da komm ich her E.K:G. nr 16 en XXXIX Christ
lag in Todesbanden EKG. nr 76.
Het lied LI Dancket alle nu den Heere is afkomstig uit de "Schriftmatige
Gebeden " van Fruytiers, 1573.
De meeste liederen, 41 van de 58, hebben melodieen van het klassieke calvinistische
psalter. Men maakte gebruik van de Geneefse melodieen van de psalmen 2,
6 (tweemaal), 8, 12, 13, 16, 24, 25, 31, 33, 36 = 68, 38,42 (tweemaal),
50,51 (tweema,al), 79, 80 (tweemaal), 86- 77 (tweemaal), 88,90 = 78, 91,
97,100, 102, 103 (driemaal), 105, 107, 116, (driemaal), 118=98 (tweema,al),
129 en 130.
De onderstaande hymnen hebben hun oude melodieen:
I Conditor alme siderum Stdblein nr 23, III A solis ortus carduie Stablein
nr 53, XIX Magnum salutis gaudium
Stdblein nr 232,
XL Ad cenam agni providi Stdblein nr 4, XLVI Veni creator spiritus Stdblein
nr 17 en
LV Christe qui lux es et dies Stdblein azr 9.
Bovendien staat het lied "s'Avonds als de Son gingh duycken "
op de oud-kerkelyke melodic:
(XXXVI) Pange lingua gloriosi Stdblein nr 56. De lezingen sluiten aan
by de in Duitsland gebruikelyke, vergelyk Einsiedeln 12e eeuw en Klosterneuburg
14e eeuw (Stablein). Met uitzondering van Conditor alme siderum, dat ook
hier zyn kenmerkende ternaire "volkstumliche" ritme vertoont,
zyn de melodie'en aequaal genoteerd. De vier "volksliederen "
hebben alle hun oorspronkelyke melodic. De melodie van IV In tijdts sijt
ghy comen, de vernieuwde berijming van Nu zijt wellekome gaat terug tot
de 14e eeuw; reeds in een Erfurter handschrift van 1394 komt een driestemmige
zetting voor, met de tenor waaruan de melodie in de Hymni merkwaardig
overeenstemt, terzvyl deze van de heden ten dage bekende tamelijk afwijkt.
Het nu zo bekende en geliefde lied was in de bloeitijd van ons volkslied
helemaal niet zo bekend: het ontbreekt zowel in de handschriften van die
tijd als in de grote verzameling van 1539: het Devoot ende Profitelyck
boecxken. De reden hiervoor ligt waarschijnlijk in het feit, ' dat dit
lied aan bepaalde plechtigheden en aan bepaalde plaatsen gebonden was,
namelijk aan verschillende plaatsen in West-Duitsland en ook Thorn (Limburg).
In het hoogadellijk stift van Thorn was het het voorrecht der schippers
van het nabijvan de abdis een kleine maaltijd en een kruik wijn ontvingen
(Baumker, III p. 313 vv). Voor het ritme van deze melodie stellen wij
de volgende emendatie voor:
Ook de melodie van X, Siet Emanuel, naar het oorspronkelyke Magnum nomen
domini dateert reeds uit de 14e eeuw (ca 1345); zij is van Duitse origine
en hoort thuis in het repertoire van het zogenaamde Kindeke-zeiegen tussen
Kerstmis en Driekoningen.
Ten onzent komt zij met Latijnse tekst en soms met Nederlandse verzen
reeds in de 15e eeuw voor (zie M.M.N. VII
nr 16).
XI Dies den dagh die vreughde geeft draagt de melodie van het veelvuldig
in het Duits en Nederlands vertaalde Dies est laetitiae uit de 15e eeuzv;
hier en elders rrindt men het meestal met eenzelfde tegenstem.
XIII Een Kindeken is ons geboren
is mede een van onze oudste kerstliederen; het begint met een refrein,
dat na elke strofe wordt herhaald en deze vorm
doet een hoge ouderdom, mogelyk ook een Zuid-nederlandse oors;6rong veronderstPllen
(M.MJV: VII nr 13): men mag het lied zeker in de 14e eeuzv dateren.
Ook de Luther-liederen hebben hun eigen melodie:
XII en XIV Vom Himmel hoch da komm ich her Zahn nr 346 en XXXIX Christ
lag in Todesbanden Zahn nr 7012. . '
De "Lo ffsangh der Engelen " kzeam als vanzelfsprekend op de
melodie van VII Allein Gott in der Hoh sei Ehr Zahn nr 4457. De 7e noot
is een drukfout voor: g,. Voor de liederen
"0 Petre, u tot bidden stelt" en "Ah, Ah myn Godt, hoe
bangh is 't hert" werd gebruik gemaakt van de melodie: XXIII en XXIV
Wo Gott der Herr nicht bei uns halt Zahn 4441. Behalve Allein Gott in
der Hoh sei - Ehr hebben deze melodieen in tegenstelling tot de oorspronkelyke
lezingen ritmisch het aanzien gekregen van Geneefse psalmmelodieen: semibreves
voor de begin- en slotnoten van de regels, die gescheiden zyn door een
rust. De byzondere plaats, die dit boekje als oudste gezangboek der Hervormden
- zij het ongebruikt - in de geschiedenis van het Nederlandse kerkgezang
inneemt en de opmerkelyke samenstelling ernan, rechtvaardigen naar onze
mening deze her-uitgave.
J. van Biezen Marie Veldhuyzen
Afkortingen en litteratuur.
A.H.: Analecta Hymnica Medii Aevi, edd. G.M. Dreves et Cl. Blume. Leipzig
1886-1922.
W. Baumker: das Katholische deutsche Kirchenlied, us.ze:. III, Freiburg
1891, p. 313 vv.
R Bennink Janssoruus: Geschiedenis van het kerkgezang bcj de Hervormden
in Nederland. Arnhem 1860.
E. Bnunng OFM: Onze oudste Nederlandse Kerstliederen. Mens en Melodie
jrg. XII (1957), 380 rm.
F. van Duyse: Het Oude Nederlandsche Lied. 3 dln.-I-reg. 's Gravenhage
1903-'08. Herdruk: Hilversum 1965.
E.K.G.: Evangelisches Kirchengesangbuch, Kassel 1950.
J. Heringa K zn.: Berigt aangaande Evangelische Gezangen in JVederlandsche
Hervormde Gemeenten voornu,eals gebruikt. In: Kerkelyke Raadvrager en
Raadgever, He deel, He stuk. Utrecht 1826. W. J. Kooiman: Luther's kerklied
in de Nederlanden. Amsterdam 1943.
G: van der Leeuw: Beknopte geschiedenis van het kerklied. Groningen 1948.
A. van der Linde: Het oudste Gezangboek voor de openbare godsdienstoefeningen
in de Nederlandsche gereformeerde
kerk. 's Gravenhage 1869.
J. ,J. Mak en K Bruning: Middeleeuzese Kerstliederen. Utrecht, Antzeerpen
1948. M.MN.: Monumenta. Musica Neerlandiea VQ, Het geestelyk Lied van
Noord-Nederland in de 15e eeuzer, uitgegeven door E Bruning 0FMt,
M. Veldhuyzen, H. Wagenaar Nolthenius. Amsterdam 1963.
B. Sta,blein: Hymnen. Die mittelalterlichen Hymnenmelodien des Abendlandes.
(Monumenta monodica medii aevi, I)
Kassel, Basel 1956.
J. Za.lin: Die Melodien der deutschen evangelischen Kirchenlieder aus
den Q,uellen geschopft. Gutersloh 1889-1893.
|
|
|