|
|
|
LIJST VAN alle PSALMEN,
naar rang van het a, b, c.
A.
Aardsche Magten! looft den Heer............. 29
Al ziet!, hoe goed, hoe lief'lijk is 't, dat zonen ... 133
Al d' aard' en alles wat zij geeft................... 24
B.
't Beheag' U HEER! naar mijn gebed,.....17
't Behaag' U mij gehoor te geven;............ 64
Behoud, o Heer wil ons te hulpe komen,....... 12
'k Betrouw op U; hoor mijn gebeden: ............ 71
Bewaar mij toch, o alvermogend God!...... ....... 16
D.
Daal haastig ter verlossing neer.............70
D' algoede God zij ons genadig,.............. 67
Dat Israel nu zegge, bblij van geest................. 124
Dat op uw klagt de hemel scheure:.............. 20
De God des heils wil mij ten herder wezen......... 23
De Heer is groot; elk zing zijn lof.....................48
De Heer zal opstaan tot den strijd;......................... 68
De Heer regeert! de hoogste majesteit,.......... 93
De lotzang klimt uit Zions zalen......................... 65
Der qoden God verheft zijn stem met magt ..............50
De trotsche dwaas zeqt in zijn boos gemoed:...... 14
De trotsche dwaas zegt in zijn boos gemoed:..... 53
Dus heeft de Heer tot mijnen Heer gesproken:.. 110
G,
Gedenk aan David, aan zijn leed:.................. 132
Geduchte God! hoor mijn gebeden;............. 43
Geef, Heer! den Koning uwe regten,.............. 72
Gena, o God! bescherm mij door uw hand: ....... 56
Gena, o God! gena, hoor mijn gebed:...........1
Gena, o God ! gena, hoor mijn gebeen:............ 57
Getrouwe God ! de heid'nen zijn gekomen; ........ 79
Gezegend zij de Heer, die t' allen tijde.......... 144
Gij hebt nw land, o Heer die gunst betoond,... 85
Gij, 's Heeren knechten! looft den Heer! 113
Gij, volken ! hoort, waar g' in de wereld woont, 49
Gij zijt, o Heer! van d' allervroegste jaren....... 90:
God de de Heer regeert! ........................... 99
God heb ik lief; want die getrouwe Heer........ 116
God heerscht als opperheer;........... ........... . 97
God is bekend bij Juda's stam,..................... 76
God is een toevlugt voor de zijnen,....... ......... 46
God is mijn licht, mijn heil, wien zoo ik vreezen 27
Groot en eeuwig Opperwezenl..................... 38
H.
'k Heb lang den HEER in mijnen druk verwacht..............40
HEER, onze Heer, grootmagtig opperwezen:....8
k Hef mijn ziel, o God der goden! ...............25
Het ruime hemelrond.............................19
Het trotsch gedrag des boozen doet...............36
Hoe lang o Heer, mijn toeverlaat!.............. 13
Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot,.................. 84
Hoe vreeslijk groeit, o God! ....................3
Hoor, o Heer! verhoor mijn smeeken;..........102
Hij, die op Gods bescherming wacht,...................91
't Hijgend hert, der jagt ontkomen,............. 42
Hij zal noch wank'len, noch bezwijken,...........125
I.
Ik ben verblijd wanneer men mij.................122
Ik hef tot U, die in den kemel zit!..............123
Ik loof den Heer, mijn' God;..................... 34
Ik roep tot U, o eeuwig Wezenl..................28
Ik zal met al mijn hart den Heer....................9.
Ik zal met hart en mond, o Heer!..............30
Ik zei: nu zal ik letten op mijn paan............. 39
In d' achtbre Godsvergaderingen............. ....82
J.
Ja waarlijk! God is Isrel qoed,..................... 73
Juich, aarde ! juich alom den Heer...........100.
Juich, aarde! juich met blijde galmen.........66
Juicht, o volken! juicht;,....................47.
K.
Komt, laat ons samen Isrels Heer...................95
L.
Laat 's Heeren lof ten hemel rijzen............... ..147
Laat ieder 's Heeren goeddheid loven,............ 118
Laat ons den rustdag wijden.................92
Loof, loof den Heer, gij heidendom!............. 117
Loof, loof den HEER, mijn ziel met alle krachten, .............103
Looft den HEEr,want hij is goed;...................................136
Looft God, looft zijn' naam alom................ 150
Looft God, zingt eeuwig 's Heeren lof,.......... 148
Looft God, den trouwen Opperheer.............. 106
Looft Hallelujah ! looft den Heer............., 111
Looft, looft den HEER gestadig, .................. 107
Looft, looft den Heer, dien, onbedwongen ..... 149
'Looft, looft nu aller Heeren Heer,............... 134
Looft, looft, verheugd, den Heer der heeren..... 105
M.
Men heeft mij fel benaauwd van jongst af aan,.... 129
Mijn geroep, uit angt en vreezen,................. 77
Mijn God, mijn God! waarom verlaat Gij mij...... 22
Mijn hart, o Hemelmajesteit!...................... 108
Mijn hart verheft zich niet, o Heer............ 131
Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen,........45
Mijn ziel is immers stil tot God;.................. 62
N.
Neem, Heer! mijn bange klagt ter ooren;....... 5
Neem, Isrels Herder ! neem ter ooren; ............ 80
Neem, o mijn volk! neem mijne leer ter ooren ..............78
Neig, o Heer uw gunstig' ooren,................ 86
Niets is, o Oppermajesteit!........... .. ..... 139
Niet ons, o HEER! niet ons, uw' naam alleen.... 115
Nu zal mijn ziel, nu zullen al mijn zinnen,....... 18
O.
O God, mijn God ! Gij aller vorsten Heer........ 145
O God ! Gij zijt mijn toeverlaat..................... 63
O God! hoe hebben wij getreurd,................ .. 60
O God mijns heils, mijn Toeverlaat!............. .. 88
O God! neem mijn gebed ter ooren,............,., 55
O God ! verlos en red mij uit den nood;........... 69
O God ! verlos mij uit den nood .................... 54
O God! wij mogten met onz' ooren............. ... 44
O God, zoo waardig mijn gezangen .............. 109
O gij vergadering! gezeten......................... 58
O Heer! de Koning is verheugd.................. 21
O Heer! doe Gij mij regt................................ 26
O Heer! gij zijt weldadig: ..... ................... 6
O Heer, mijn God, volzalig Wezen!.............. 7
O Heer! verlos mij uit de banden................ 140
O.Heer! wil mijn gebeden hooren; ............., 143
Op God alleen betrouw ik in mijn nooden;....... 11
Op U betrouw ik, HEER der heeren!............. 31
P.
Prijs den Heer met blijde galmen;.,..........:.. 146
Prijst den naam van uwen God,.................135
Red mij, o God ! uit 's vijands handen;............ 59
k Riep tot den Heer met luider stem;........... 142
'k Riep tot den oorsprong aller dingen,............ 120
'k Roep, Heer! in angst tot U gevloden.......... 141
S.
'k Sla d' oogen naar 't gebergte heen ....................... 121
T.
Toen Israel 't Egyptisch rijksgebied ............... 114
Twist met mijn twisters, Hemelheer!.............. 35
U.
U alleen, U loven wij:........................75
Uit diepten van ellenden........................... 130
U mag men zaig heeten.............................129
V.
Vergeefs op bouwen toegelegd; .................... 127
Verschijn nu blinkend, God der wrake; ............ 94
W.
Waak op, mijn ziel! loof d' Oppermajesteit........ 104
Waarom, o God! zijn wij in eeuwigheid........... 74
Waarom, o Heer ! blijft Gij van verre staan?.... 16
Waartoe u dus beroemd in 't kwade................ 52
Wanaeer de nHeer uit 's vijands magt............ 126
Wat drift beheerscht het woedend heidendom,.... 2
Wees over 't heil der boozen niet ontstoken;..... 37
Welzalig hij, die in der boozen raad.............. 1
Welzalig hij, die zich verstandig draagt........... 41
Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven;......... 32
Welzalig zijn d' opregten van gemoed............ .. 119
Wie zal verkeeren, groote God!.................. 15
Wil mij, wauneer ik roep, verhooren,............. 4
Wil, o God ! mijn bede hooren ...........................61
Wij zaten neer, wij weenden langs de zoomen.... 137
Z.
'k Zal eeuwig singen van Gods goedertierenheen..... 89
'k Zal met mijn gansche hart uw eer............:. 138
'k Zal van de deugd der milde goedheid zingen, .. 101
Zingt nu blij te moe..............................................81
Zingt vroolijk, heft de stem naar boven;.......... 33
Zingt, zingt den lof van 't Opperwezen!........... 112
Zingt, zingt een nieuw Gezang den Heere:...... 96
Zingt, zingt een nieuw gezang den Heere, ..... 98
Zwijg niet, o God! houd U niet doof;.......... ... 83
Zijn grondslag, zijn onwrikb're vastigheden....... 87
|
|
|