 |
|
 |
Hoofdstuk Acht
De kerken I: Reformatorische richtingen
8.1 Inleiding
8.2 De Hervormde Kerk 1: Psalmgezang
8.3 De Hervormde Kerk 2: Orgelbegeleiding
8.4 De Waalse, Duitse en Engelse Kerk
8.5 Remonstranten, doopgsgezinden, lutheranen, hernhutters
8.1 Inleiding
Weinig instellingen hebben zoveel invloed uitgeoefend op het culturele
leven in de Nederlandse Republiek als de Hervormde Kerk. Als calvinistische
variant van het protestantisme manifesteert deze zich met de bijbehorende
organisatie in de jaren 1550-1570 eerst in vluchtelingengemeenten, vanaf
1572 ook op Nederlands grondgebied. In de zestiende tot en met de achttiende
eeuw noemt men deze kerk gewoonlijk de Gereformeerde Kerk; de huidige
benaming, (Nederlands) Hervormde Kerk, komt in de loop van de achttiende
eeuw in zwang en wordt in 1816 officieel. (Wat wij nu gereformeerd noemen
is een 19de-eeuwse afsplitsing van de toenmalige Hervormde Kerk.) In deze
studie zullen wij voor de eenvoud de benaming Hervormde Kerk blijven hanteren.
De Hervormde Kerk bepaalt als staatskerk het gezicht van de staat, de
Republiek. Voor alle hoge ambten is het behoren tot deze kerk een verplichting.
De hervormde theologische faculteiten vormen de kern van de verschillende
universiteiten in den lande. De grootste en belangrijkste kerken in de
steden zijn altijd hervormde kerken, zoals bijvoorbeeld de Oude en de
Nieuwe Kerk in Amsterdam, de Sint-Bavokerk in Haarlem, de Sint-Laurenskerk
in Alkmaar, de Pieters- en de Marekerk in Leiden, de Domkerk in Utrecht
en de Jacobskerk in Den Haag. Alleen in het tweeherige Maastricht blijven
de hoofdkerken katholiek, net als de Sint-Martinuskerk in het achttiende-eeuwse
Venlo.
Binnen de Hervormde Kerk kan in vier talen worden gepreekt en gezongen,
achtereenvolgens in het Nederlands, het Frans, het Duits en het Engels.
Het Nederlandse deel van de Hervormde Kerk is uiteraard het grootste en
zal zich ontwikkelen zich tot wat thans de Nederlandse Hervormde Kerk
wordt genoemd. Het deel van de Hervormde Kerk waar het Frans wordt gebruikt
wordt Franse of Waalse Kerk genoemd, het Duitse deel de Duitse Kerk. De
Nederlandse, Franse en Duitse Kerk zijn leerstellig geheel identiek in
hun beleiding van het calvinisme en trekken ook wat betreft psalmgezang
en orgelspel één lijn. Hun psalmen zijn de Geneefse psalmen
of vertalingen daarvan. De Engelse Kerk zit in hetzelfde organieke verband
als de Nederlandse, Franse en Duitse Hervormede kerk, maar wijkt leerstellig
wat af vanwege de band met het anglicanisme en ook op het gebied van het
psalmgezang door de invloed van het Engelse psalter.
. Andere reformatorische groeperingen worden gedoogd zonder te worden
bevoorrecht, zoals de lutheranen, de doopsgezinden en (na een begin van
vervolging) de remonstranten. Zij kunnen zich niet als Kerk organiseren
en functioneren in feite als een bundeling van plaatselijke gemeenten.
De Rooms-Katholieke Kerk (en later ook Oud-Katholieke Kerk) wordt getolereerd
zolang geen aanstoot wordt gegeven. De Rooms-Katholieke Kerk in de Republiek
is georganiseerd in een soort schaduwstructuur, overeenkomstig het missiekarakter
van de kerk alhier.
Overigens neemt tijdens het tijdvak van de Republiek de bewegingsvrijheid
van de niet-hervormde groepen geleidelijk, maar gedurig toe, en verdwijnt
tevens het wantrouwen dat de hervormden in de eerste eeuw van de Republiek
in wisselende mate nog gekoesteren tegen deze groeperingen. Tegen het
einde van de achttiende eeuw heerst er in de Republiek in de persoonlijke
sfeer een nagenoeg volledige vrijheid van godsdienst. De nog aanwezige
beperkingen zijn van vooral van maatschappelijke aard, zoals op het gebied
van de overheidsbetrekkingen en de wet- en regelgeving rond doop, huwelijk
en begraven. Binnen deze context hebben allerhande religieuze en spirituele
groeperingen van de meest uiteenlopende aard (quakers, collegianten, hernhutters,
vrijmetselaars, sefardische en ashkenazische joden, enz.) mogelijkheden
om hun vleugels uit te slaan. Bij de vorming van de Bataafse Republiek
wordt de nauwe band tussen de Hervormde Kerk en de staat opgeheven en
wordt godsdienstvrijheid wettelijk ingevoerd.
Elk van de genoemde religieuze groeperingen ontwikkelt haar eigen kerkmuziek,
waardoor de Republiek een grote variatie in kerkelijke muziekbeoefening
binnen haar grenzen kent. Wel moet gezegd worden dat de grotere religieuze
groeperingen, de Hervormde Kerk, het lutheranisme en het officieuze rooms-katholicisme
voorop, overanderlijk doorgaans nogal sobere vormen van muziekbeoefening
plegen.
De kerkmuziek van de Hervormde Kerk is wel zeer eenvoudig van aard. Psalmgezang
door de gehele gemeente neemt een prominente plaats in, en dit psalmgezang
vindt gedurende de eerste eeuw van de Republiek in hoofdzaak zonder de
begeleiding van het orgel plaats. In de loop van de zeventiende eeuw vindt
orgelbegeleiding geleidelijk en uiteindelijk algemeen ingang.
De kerkmuziek van de andere reformatorische richtingen in de Republiek
verschilt in wezen niet essentieel van die van de Hervormde Kerk: gemeentezang
met of zonder orgelbegeleiding vormt de hoofdmoot ervan. Dit geldt niet
alleen de Waalse, Duitse en Engelse Kerk en de remonstrantse en doopsgezinde
gemeenten, maar ook de lutheraanse gemeenten. Een kerkelijke kunstmuziek
zoals die zich in de Noord-Duitse lutheraanse landen en steden ontwikkelt
(men denke aan Bach, Telemann en vele anderen) is hier totaal onbekend.
De katholieke kerkmuziek in de Republiek kent vele gradaties wat betreft
uitgebreidheid en artisticiteit. In de schuilkerken tijdens het begin
van de Republiek is deze zeer eenvoudig. In de achttiende eeuw kunnen
toch in ieder geval een aantal kerken een zekere muzikale luister aan
de dag leggen. Slechts waar de Rooms-Katholieke Kerk in belangrijke centra
vrijuit haar vleugels kan uitslaan, zoals in Maastricht, Roermond en Venlo,
ontwikkelt zich een volledig gerijpte kerkmuziek in de kunstmuzikale sfeer.
Naast muziek voor gebruik in de kerk, van welke aard dan ook, komt binnen
alle genoemde stromingen ook het geestelijk lied voor huiselijk gebruik
tot ontwikkeling. Ook deze repertoires variëren buitengewoon in aard,
omvang, betekenis (zowel inhoudelijk als functioneel te verstaan) en ontwikkeling
in de tijd. Hoewel het hierbij strikt genomen niet om kerkmuziek gaat,
is er voor gekozen om ze toch in dit hoofdstuk te behandelen, omdat het
nog altijd wel om religieuze muziek gaat, die niet losgemaakt kan worden
van de desbetreffende godsdienstige richting.
Als onderwerp is de totale kerkmuziek in de Republiek dermate omvangrijk,
dat twee hoofdstukken (Acht en Negen) zijn gereserveerd voor de behandeling
ervan. Deze hoofdstukken zijn geleed volgens de verschillende in de Republiek
voorkomende stromingen. Hoofdstuk Acht behandelt na deze inleiding de
kerkmuziek van de reformatorische richtingen; Hoofdstuk Negen die van
de, deels oudere, deels nieuwere niet-reformatorische groeperingen. De
Hervormde Kerk krijgt als hoofdstroom het eerst de aandacht, met paragrafen
gewijd achtereenvolgens aan het psalmgezang (§8.2) en de orgelbegeleiding
daarvan (§8.3). De volgende paragraaf besteedt aandacht aan de kerken
die de calvinistische boodschap in andere talen prediken en zingen, de
Franse (Waalse), Duitse en Engelse Kerk (§8.4). Daarna wordt de blik
gericht op de verdere Nederlandstalige reformatorische stromingen zoals
de remonstranten, de doopsgezinden en de lutheranen (§8.5). In deze
paragraaf plaatsen we ook de in hoofdzaak Duitstalige muziekpraktijk van
de Evangelische Broeders (Hernhutters).
In Hoofdstuk Negen komen de niet-reformatorische stromingen aan bod. Hieronder
vallen enerzijds oudere religieuze richtingen, zoals het rooms-katholicisme
en het jodendom, anderzijds nieuwere richtingen, zoals het oud-katholicisme
en de vrijmetselarij. Beide laatstgenoemde richtingen krijgen vorm gedurende
de eerste helft van de achttiende eeuw. Eerst komt de muziekbeoefening
van de Rooms-Katholieke Kerk aan de orde, zowel binnen de Republiek (§9.1)
als daarbuiten (§9.2). De muzikale praktijken van de Oud-Katholieke
Kerk worden behandeld in §9.3, die van het jodendom in de Republiek
in §9.4 en tenslotte die van de Vrijmetselarij in §9.5. Wij
zijn ons ervan bewust dat de in dit hoofdstuk behandelde groeperingen
zeer divers van aard en vaak ook principieel onvergelijkbaar zijn en het
is zeker niet de bedoeling ze met de behandeling binnen één
hoofdstuk op een gemeenschappelijke noemer te brengenn.
Literatuur
Psalmzingen in de Nederlanden: Vanaf de zestiende eeuw tot heden. Een
bundel studies onder eindredactie van dr. J. de Bruijn, met de catalogus
van de gelijknamige tentoonstelling, samengesteld door dr. W. Heijting,
m.m.v. drs. M. van den Heuvel (Kampen: Kok, 1991). Met 17 bijdragen uit
Vlaanderen en Nederland, van de zestiende eeuw tot heden, aangaande de
joodse, katholieke en reformatorische tradities.
8.2 De Hervormde Kerk 1: Psalmgezang
In de calvinistische Nederlands-Hervormde Kerk van de Republiek is tijdens
de dienst de muziek slechts een geringe rol toebedeeld. Deze beperkt zich
in hoofdzaak tot het zingen van psalmen, zijnde het enige van Gods woord
dat zing-vaardig en zing-waardig wordt geacht. In tegenstelling tot wat
in de rooms-katholieke kerk tot dan toe gewoonte is geweest, wordt de
zang niet opgedragen aan speciaal aangestelde priesters en/of beroepsmusici,
maar aan de gehele gemeente. Het is duidelijk dat deze opvattingen - de
beperking tot psalmgezang en de uitvoering door de gemeente - vérstrekkende
gevolgen hebben voor de aard van de kerkmuziek. Een aantal fundamentele
problemen moet worden opgelost. In de eerste plaats is de psalmtekst zoals
die in de bijbel voorkomt als prozatekst niet geschikt voor massazang.
En in de tweede plaats ontbreekt toepasbaar muzikaal materiaal. Om aan
de eis van zingbaarheid door een (ongeschoolde) gemeente te voldoen moet
er worden gewerkt aan liedpsalmen, ook wel metrische psalmen genoemd,
dat wil zeggen, berijmingen van de psalmen zodanig dat deze als strofische
liedteksten bij een liefst niet te gecompliceerde melodie kunnen worden
gezongen. Er is dus vraag naar teksten en melodieën voor die teksten.
In de Franse calvinistische kerk wordt deze arbeid aangevangen, ondernomen
en beëindigd door de twee psalmdichters Clément Marot (1496-1544)
en Théodore de Bèze (1519-1605). In de jaren 1537-1562 brengen
zij met behulp van een aantal musici, onder wie Louys Bourgeois (1510c?-1560c?)
de voornaamste is, het zgn. Geneefse psalter bijeen. Zij berijmen de psalmteksten
in de vorm van Franse strofische poëzie. De melodieën van dit
psalter hebben een gevarieerde herkomst (bestaand, bewerkt, oorspronkelijk),
maar hebben als gemeenschappelijke noemer een regelmatige structuur, ritmische
notatie in halve en hele noten en melodische notatie met een C-sleutel
(sopraan-, alt- of tenorsleutel) met of zonder mol. De geringe ritmische
differentiatie sluit goed aan bij het Frans als zingtaal: vanuit de woorden
gaat geen bijzondere dwang op het muzikaal accent uit. Het Geneefse psalter
moet worden beschouwd als een topprestatie op hymnologisch gebied. De
melodieën ervan worden de Geneefse melodieën genoemd; ze worden
ook thans nog, vier-en-een-halve eeuw na dato, in grote delen van de wereld
in calvinistische kerken gezongen.
Het Nederlandse taalgebied beschikte al vanaf 1540 over een volledig berijmd
Nederlands psalter, de zgn. souterliedekens, naar overlevering vervaardigd
door de Utrechtse edelman Willem van Zuylen van Nieveld (??-1543). De
souterliedekens maken gebruik van een grote verscheidenheid aan populaire
eigentijdse liedmelodieën, in alle uitgaven genoteerd zoals rond
die tijd gangbaar, niet speciaal bewerkt en/of aangepast aan de toepassing
als psalmmelodie). Het zijn dus liedpsalmen of psalmliederen, in karakter
niet anders dan andere geestelijke liederen. Deze psalmen worden door
de Antwerpse uitgever Symon Cock in 1540 uitgegeven onder de titel Souterliedekens
ghemaect ter eeren Gods op alle die Psalmen van David en vinden al spoedig
grote verbreiding. De bundel ademt duidelijk een reformatorische geest,
maar Cocks uitgave draagt tegelijkertijd het privilege van de katholieke
overheid en heeft de Vulgaat-tekst van de psalmen in de marge. Met deze
kenmerken probeert de bundel een beetje op het snijvlak tussen reformatorische
en traditionele opvattingen te staan. Het staat vast dat de souterliedekens
verspreid zijn geweest in reformatorische kringen. Maar het reformatorische
karakter van de souterliedekens is niet zo opvallend dat deze in de gepolariseerde
16de-eeuwse samenleving kunnen worden geaccepteerd als de psalmberijming
voor de calvinisten, uiteindelijk de belangrijkste groepering. Op de eerste
Antwerpse uitgaven van 1540 volgen vele herdrukken, in Antwerpen zelf
tot 1584, in de Republiek tot in de zeventiende eeuw.
Hoewel het strikt genomen buiten het bestek van deze syllabus gaat, willen
we toch niet nalaten te vermelden dat de souterliedekens meermalen meerstemmig
zijn bewerkt, door componisten als Jacobus Clemens non Papa (eenvoudig
driestemmig met de melodie in de tenor; volledig in vier delen: 1556-1557),
Gherardus Mes (eenvoudig vierstemmig; volledig in vier delen: 1561) en
Cornelis Boscoop (in motetstijl zonder gebruikmaking van de melodieën:
1568). Deze bewerkingen moet men bestemd zien voor de huiselijke muziekpraktijk,
en zeker niet voor de kerkelijke.
Vanaf 1551 werkt Jan Utenhove (1516-1566) ten behoeve van de Nederlandse
vluchtelingengemeenten in bijvoorbeeld Londen en Emden aan een berijmd,
metrisch psalter, vooral gebaseerd op Duitse voorbeelden (vertalingen,
melodieën). Ook de souterliedekens en het Geneefse psalter behoren
tot Utenhoves bronnen. In 1551 worden de eerste tien gedrukt; na een serie
van aanvullingen verschijnt uiteindelijk in 1566 het complete psalter.
Utenhoves melodienotatie, met hele en halve noten bij een alt- of tenorsleutel
heeft wel wat weg van die van het Geneefse psalmboek, maar de melodieën
zijn grosso modo anders. Utenhoves taal- en melodiegebruik blijken uiteindelijk
te divers en/of te Duits georiënteerd om zijn psalmen officieel en
algemeen te laten aanvaarden.
De psalmen die men zal gaan uitverkiezen voor gebruik in de Hervormde
Kerk op eigen bodem zijn de Datheense psalmen, de vertaling die door de
Vlaamse rederijker Petrus Dathenus (of Datheen; 1530c-1588) wordt vervaardigd
naar het Franse (Geneefse) psalter van Marot en De Bèze, met behoud
van de Franse melodieën. Dit Datheense psalter komt in een korte
tijd (1565) compleet tot stand en wordt in de jaren 1566-1568 op de markt
gebracht door middel van een aantal gelijktijdig in verschillende plaatsen
buiten de Republiek gedrukte uitgaven: Heidelberg, Rouen, Londen, Norwich,
Emden, enz. Boven Utenhove heeft het Datheense psalter het voordeel van
de eenheid van stijl in zowel de tekst als de melodieën en ook dat
van de nauwe aansluiting bij de gezaghebbende Geneefse en Franse hervormde
kerken.
Vóór 1572 kan op Nederlands grondgebied de hervormde eredienst
slechts officieus of illegaal plaatsvinden. Het is zeker dat bij bijeenkomsten
van hervormden in deze periode, onder meer bij de zogenaamde hagepreken,
Nederlandse, berijmde psalmen zijn gezongen. Vóór 1566 zullen
vooral de psalmen van Utenhove daarvoor zijn benut (wellicht ook de souterliedekens),
vanaf 1566 worden Utenhoves psalmen in snel tempo verdrongen door de Datheense.
In 1571 wordt de Datheense berijming officieel ingevoerd bij de Nederlandse
vluchtelingengemeente te Londen, ten koste van de 'eigen' berijming van
Utenhove.
Vanaf 1572 kunnen de Datheense psalmen openlijk in de 'bevrijde gewesten'
worden gezongen en ook worden gedrukt. De oudste bekende uitgave uit bevrijd
gebied is die van de Leidse drukker Jan Paedts Jacobszoon uit 1572. In
1574 wordt het Datheense psalter officieel geaccepteerd als psalmboek
van de Nederlandse Hervormde Kerk, een status die het zal behouden tot
zijn vervanging bijna twee eeuwen later, in 1773. (In sommige behoudend-gereformeerde
gemeenten zijn de Datheense psalmen later weer ingevoerd en worden ze
nog steeds gebruikt.)
De Geneefse melodieën kennen slechts hele en halve noten, met een
'mensurale' ritmiek en een 'modale' harmoniek. Voor de Franse teksten
is dat heel geschikt, maar Dathenus heeft het Nederlandse psalmgezang
een slechte dienst bewezen door vertalingen te produceren die slechts
wat betreft het aantal lettergrepen per versregel zijn afgestemd op de
ritmische en melodische eigenschappen van de psalmmelodieën. Hoewel
het Datheense psalter als 'officiële' Nederlandse psalmberijming
door middel van honderden, ja misschien wel duizenden uitgaven in de Republiek
(en daarbuiten) gedurende twee eeuwen (en nog langer) ongewijzigd is verspreid,
wordt het al snel (en wordt het nog steeds) als een taalkundige monstruositeit
gezien. Tot 1773 echter heeft de traditie in het psalmgezang gezegevierd
over de vernieuwing.
Het feit dat het Datheense psalmboek een getrouwe vertaling is van het
Franse psalter heeft zeker in zijn voordeel gewerkt. Door dit gegeven
is het bijvoorbeeld mogelijk gelijktijdig uit de Franse en de Nederlandse
psalmboeken te zingen: behalve de melodieën zijn ook de aantallen
strofen precies gelijk. Deze dubbeltalige uitvoering is zeker voorgekomen.
Er bestaan ook psalmboekuitgaven met de Franse én de Nederlandse
berijming, de oudste al uit 1594. (Ook bestaan er dubbeluitgaven met de
Duitse vertaling van Marot en De Bèze, die van Ambrosius Lobwasser.)
In principe worden in een hervormde kerkdienst op twee momenten psalmen
gezongen, namelijk direct vóór de preek en direct erna.
De keuze welke psalm te zingen kan op twee manieren tot stand komen. In
de eerste plaats bestaat er de gewoonte om het hele psalmboek, van psalm
1 tot en met psalm 150, in volgorde door te zingen. Hoe merkwaardig ons
deze gewoonte voorkomt, vermoedelijk is hij in de Republiek vrij algemeen
geweest. Dit mechanisme kan worden doorbroken als de predikant vanwege
het speciale karakter van de dienst een andere psalm selecteert. Dit gebeurt
vooral bij avondmaalsdiensten, diensten op feestdagen, bededagen, passiedagen,
enz. In veel psalmboeken is een beknopt overzicht te vinden welke psalmen
voor welke gelegenheid geschikt zijn.
Het Frans-Geneefse psalmboek kent behalve de 150 psalmen ook nog enkele
'gezangen,' dat wil zeggen, berijmingen van andere bijbelfragmenten en
ook wel van niet-Bijbelse teksten. Deze vindt men ook in de Nederlandse
psalmberijmingen, maar daar is het aantal uitgebreid, tot vaak tien à
twaalf (het precieze getal wisselt van uitgave tot uitgave): De tien geboden
(Exodus 20); de Lofzang van Zacharias (Lucas 1); de Lofzang van Maria
(Lucas 1); de Lofzang van Simeon (Lucas 2); het Symbolum Apostolorum (geloofsbelijdenis);
het Gebed onzes Heren Jesu Christi (Onze Vader; Mattheus 6); het Kort
gebed voor de predicatie (tekst van Jan Utenhove; deze alle reeds bij
Dathenus in 1566); het Gebed voor den eten (tekst van 'P.H.'); de Dankzegging
na de maaltijd (deze twee voor het eerst in 1567); en Christe die du bist
dach ende licht (naar Christe qui lux es et dies; voor het eerst in 1572).
Op de titelbladen van de psalmboeken en binnenin worden deze toegevoegde
liederen 'lofzangen' genoemd. Over de mogelijkheid deze tijdens de eredienst
te zingen werd in de begintijd nogal verschillend gedacht, maar al spoedig
worden ze als volwaardige gezangen voor bepaalde gelegenheden geaccepteerd.
Utenhoves 'Gebed voor de Predicatie' is zéér populair en
ook De tien geboden wordt regelmatig gezongen. De toepassing van de andere
lofzangen varieert van periode tot periode en van plaats tot plaats.
In de boekhandel wordt het psalmboek al spoedig een factor van betekenis.
Elke burger heeft tenminste één psalmboek nodig en door
het wekelijkse gebruik is slijtage onvermijdelijk en daardoor periodieke
vervanging noodzakelijk, al was het maar na twintig of dertig jaar. Het
aantal lieden dat zich bezighoudt met het drukken, uitgeven en verkopen
van psalmboeken is daarom groot, net als het aantal uitgaven en de oplagen
daarvan. Het psalmboek valt niet onder auteursrechtelijke beperkingen
(die in deze tijd in zijn algemeenheid al heel gering zijn) en kan dus
vrijelijk worden nagedrukt. Hooguit kunnen bepaalde bewerkingen of redacties
(zoals de notatierevisie van Cornelis de Leeuw; zie onder) door gewestelijke
privileges worden beschermd, maar ook hiervan blijven de gevolgen beperkt.
Iedereen kan zich dus op deze lucratieve markt werpen. Een bekende uitgever
van psalmboeken in de eerste helft van de zeventiende eeuw periode is
Paulus Aertszoon van Ravesteyn in Amsterdam en Leiden (1585c-1655). In
1675 pakt een aantal Amsterdamse boekhandelaren het drukken en uitgeven
van psalmboeken wat grootser aan door hiertoe een compagnie op te richten:
Johannes van Someren, Abraham Wolfgangh, Hendrick en Dirck Boom; nog hetzelfde
jaar treed Michiel de Groot toe tot het gezelschap. Deze compagnie heeft
ruim tien jaar bestaan: in 1686 wordt de voorraad van dat moment ter veiling
aangeboden. In 1680 wordt een tweede, grotere compagnie opgericht, bestaande
uit Jan Appelaar, Johannes Schot, Jan Castricum, Jacob Looman, Abraham
van der Putte, Meyndert Bout, Antony Hasebroeck, Pieter van Reyschoten,
Jan Spruyt en Jacobus Bouman. Deze compagnie zal via talrijke wijzigingen
in de samenstelling en de organisatie langer actief zijn de eerste, ja
zelfs eeuwenlang, tot na de Tweede Wereldoorlog (namelijk tot 1961). Een
belangrijke psalmboekuitgeverij buiten Amsterdam is de Dordtse firma van
Hendrik en Jacob Keur (tweede helft 17de eeuw) en hun erfgenamen (18de
eeuw).
Om de muzikale ongeschooldheid van de massa enigszins te compenseren is
er in de hervormde kerken een voorzanger. Zijn taak is het inzetten en
vervolgens net voor de gemeente uit meezingen. Suggesties betreffende
antifonale uitvoeringswijzen, waarbij de voorzanger bijvoorbeeld per versregel
voorzingt en de gemeente per versregel 'antwoordt,' zijn vrijwel zeker
onjuist. Elke hervormde gemeente heeft een voorzanger in dienst, sommige
zelfs meerdere. De functie van voorzanger blijft ook na de invoering van
de orgelbegeleiding van de gemeentezang (zie onder) onverkort bestaan.
Het voorzangerschap wordt vaak gecombineerd met het schoolmeesterschap
en/of het kosterschap van de kerk, ook wel met adminstratieve taken in
de kerkelijke organisatie. Vanuit deze situatie zien we in geval van een
vacature oproepen als de volgende (met een zin die niet loopt):
Alzo de Schoolmeesters en Voorzangersplaats, waar aan ook annex is het
Secretariaat, op het Eiland Marken is komen te vaceeren, en men voorneemens
is, ten spoedigsten met het Beroepen van een ander bekwaam Persoon voort
te gaan; zo worden de geene, die daar allereersten op het voors. Eiland
over te komen, om aldaar haare gaaven te laaten hooren; kunnende zig addresseeren
aan den President Burgemeester.
of zelfs:
Alzo de Schoolmeesters, Kosters-, Voorzangers- en Doodgravers plaats
&c., te Buiksloot is komen te vaceeren, zo word een iegelyk verzogt,
daartoe de vereischte bekwaamheid hebbende, voor den 5 Augustus 1764,
zyn gaven te laten hooren, in de Kerk aldaar, en zig aan te geven by den
President Burgermr. van voorn. Dorpe, op een tractement van 126
in 't jaar, en nog eenige verdere Emolumenten, zullende na den voorn.
tyd geene verdere Sollicitanten worden aangenomen.
Op bescheiden schaal worden kinderen van aan de kerken gerelateerde
scholen geoefend om het psalmgezang tijdens de kerkdiensten te ondersteunen.
In 1580 moet in Haarlem de vroegere zangmeester Jan Bartelmeusz de kinderen
in het weeshuis de psalmen onderwijzen. Ook in Leiden worden kinderen
geoefend ter ondersteuning van de kerkzang. Deze pogingen lijken voorbehouden
aan de beginperiode van de Republiek.
Al is over de precieze wijze waarop in de eerste eeuw van de Hervormde
Kerk het psalmgezang plaatsvindt weinig exacts bekend, bij gebrek aan
concrete eigentijdse beschrijvingen, men kan zich over het muzikale peil
van deze gemeenschapsuitvoeringen van de psalmen moeilijk een te lage
voorstelling maken. Daarbij moet men zich wel realiseren dat het behalen
van een bepaald muzikaal peil geen doelstelling is. Het tempo daalt vermoedelijk
tot weinig meer dan één lettergreep per seconde, ritmische
differentiatie verdwijnt, en, voorzover er melodie overblijft, kan dat
weinig meer dan contour zijn geweest. Bekend zijn de woorden waarmee Constantijn
Huygens in zijn geschrift over het Gebruyck of ongebruyck van't orgel
in de kercken der Vereenighde Nederlanden (1641) de gemeentezang beschrijft:
De toonen luyden dwars onder een, als gevogelte van verscheiden becken.
De maten strijden, als putemmers, d'een dalende soo veel d'ander rijst.
Daer wert om't seerste uytgekreten, als of 't een sake van overstemminge
waere.
Cosimo III de' Medici woont bij zijn bezoek aan de Republiek in 1667-1668
in Utrecht een dienst bij in de Domkerk en schrijft in zijn reisverslag
dat er gezongen wordt "con canto assai confuso" (met een zeer
verward gezang).
De uitvoeringswijze waarbij alle noten even lang zijn, noemt men de isometrische
zingtrant, die staat tegenover de ritmische zingtrant, waarin het verschil
tussen hele en halve noten volgens de notatie is gehandhaafd. Het is zeker
dat melodische wendingen, voorzover die herkenbaar zijn, al aan het begin
van de zeventiende eeuw worden gemoderniseerd, bijvoorbeeld door het invoeren
van leidtonen. Deze praktijk wordt reeds aan het begin van de zeventiende
eeuw (rond 1620) beschreven door Isaac Beeckman (1588-1637), eerst prorector
van de Latijnse scholen van Utrecht en Rotterdam en later rector in Dordrecht,
in een door hem bijgehouden journaal van observaties van allerlei aard.
In de loop van de zeventiende eeuw gaat op plaatsen waar een orgel in
de kerk aanwezig is dat ook daadwerkelijk worden gebruikt om het psalmgezang
te begeleiden, maar het is onduidelijk of dit enige positieve uitwerking
op de kwaliteit (in artistiek-esthetische zin) van het gezang heeft gehad.
Waarschijnlijker is het dat de langzame en zowel melodisch als ritmisch
weinig gedifferentieerde vorm van zingen blijft en overheersend is geweest
tot ver in de negentiende eeuw. De vraag is overigens of men het psalmgezang
van de Hervormde Kerk in vroeger eeuwen, primair een religieuze activiteit,
wel moet beoordelen volgens artistiek-esthetische normen. Pas onder de
invloed van de geschriften van F.C. Kist uit de jaren-1840 gaat men in
ruimere kring de behoefte voelen om tot een muzikaal meer verantwoorde
uitvoeringswijze te komen. De 'verbetering' die dan intreedt heeft overigens
niet verhinderd dat de wijze van psalmzingen in de Hervormde Kerk tot
op heden een punt van discussie is gebleven.
Regelmatig wordt in de zeventiende eeuw het bezwaar geuit dat het aantal
melodieën te groot is en dat daarom de gemeenteleden de melodieën
niet kunnen leren. Of dat werkelijk het probleem is valt te bezien, want
tegelijkertijd is er het verwijt dat van de 150 psalmen er maar een minderheid,
bijvoorbeeld van dertig of veertig stuks, werkelijk regelmatig wordt gezongen.
Hetgeen in strijd lijkt met het principe van de complete roulatie, maar
het kan om huiselijk gebruik gaan. Zeker is het dat bepaalde psalmen meer
in trek zijn dan andere, maar of dit alleen door de melodie of mede door
de tekst komt, is niet bekend. Overigens zijn er niet 150 melodieën
voor 150 psalmen, maar 123: een aantal melodieën wordt voor twee
psalmen gebruikt, enkele zelfs voor drie. Daarbij komen nog enkele melodieën
van de lofzangen.
Kijkt men naar de bewerkingen van psalmmelodieën in de instrumentale
muziek van de zeventiende eeuw, dan wordt de populariteit van een minderheid
van de melodieën meteen duidelijk. Andere blijken van de bekendheid
van bepaalde psalmmelodieën zijn aanhalingen (wijsaanduidingen) in
geestelijke liedboeken: dergelijke verwijzingen zijn bijzonder talrijk.
Van deze kant bekeken lijken de melodieën van psalm 6, 8, 9, 23,
24, 36 (=68), 74, 100, 130 en 140 boven de andere uit te steken wat betreft
populariteit. Maar of dit een afspiegeling is van wat de gewone kerkganger
kent, is daarmee niet gezegd.
In de oudste psalmboeken is gewoonlijk wel de melodie bij elke psalm afgedrukt,
maar slechts bij de eerste strofe. Al snel komt de gewoonte in zwang om
alle strofen van muzieknotatie te voorzien (het eerst incidenteel in Leeuwarden
1586, dan regelmatig vanaf Amsterdam 1598); men spreekt dan van 'de psalmen
geheel op noten.' Andere hulpmiddelen die in de psalmuitgaven worden toegepast
om de kwaliteit van het gezang te bevorderen zijn het noteren van solmisatielettergrepen
bij de noten en het toevoegen van een 'muziekinstructie' in het voorwerk
van de uitgaven. De solmisatielettergrepen gaan terug tot de oudste geschiedenis
van het Datheense psalmboek, de oudste muziekinstructies zijn uit de eerste
helft van de zeventiende eeuw.
Uit de zeventiende eeuw stammen ook uitgaven van de psalmen waarin de
muziek, dat wil zeggen, de psalmmelodieën, is gereviseerd. Een fraaie
quarto-uitgave uit 1639 geeft de revisie van de Amsterdamse musicus Jan
Pietersz. In 1648 verschijnt een melodiecorrectie van de Utrechtse voorzanger
Steven van der Helm (niet bewaard gebleven), in 1649 die van de Enkhuizenaar
Jacob Henricksz (herdruk 1661 bewaard gebleven). De exacte aard van deze
revisies is nog niet onderzocht of niet te onderzoeken. In 1650 publiceert
de musicus/uitgever/voorzanger Cornelis de Leeuw voor het eerst een psalmboek
waarin alle psalmmelodieën met de altsleutel (met of zonder mol)
zijn genoteerd, in plaats van met de sopraan-, alt- of tenorsleutel (met
of zonder mol), een kenmerk ook van de revisies die in 1656 en 1658 op
naam van Jan Pietersz worden uitgegeven.. De Leeuws notatiewijze wordt
binnen een enkel decennium vrijwel universeel nagevolgd, hetgeen duidelijk
erop wijst dat daaraan een behoefte heeft bestaan. Die behoefte zou overigens
heel wel met de dan opkomende orgelbegeleiding te maken kunnen hebben
gehad. De altsleutelversie van Cornelis de Leeuw is vanaf 1650 de maatgevende
versie geweest wat betreft de melodienotatie. Vele psalmboeken uit de
tweede helft van de zeventiende eeuw en de achttiende eeuw bevatten het
één pagina grote 'Musyck-Onderwys' van De Leeuw. Tenslotte
publiceert Paulus Matthysz in 1677 als uitgever van de Verenigde Oost-Indische
Compagnie een psalmboek met alle melodieën in de vioolsleutel genoteerd.
In de Hervormde Kerk is geen plaats geweest voor meerstemmige uitvoering
van de psalmen. De verschillende meerstemmige bewerkingen van het Datheense
psalter die in de Republiek zijn vervaardigd, zijn dan ook allemaal bestemd
geweest voor de huiselijke uitvoering. Er zijn verschillende van die meerstemmige
psalters te noemen, gecomponeerd door achtereenvolgens David Janszoon
Padbrué (musicus in Amsterdam; alle 150 psalmen in vier- tot achtstemmige
motetstijl; 1601), Cornelis van Schoonhoven (organist in Delft; 43 stuks,
stijl onbekend; 1624) en Lucas van Lenninck (organist in Deventer; twee-
tot vijfstemmig, aantal en stijl onbekend, 1649). Ongelukkigerwijs is
van dit alles niets bewaard gebleven, behoudens één enkel
onvolledig Tenor-stemboek van Padbrué's Psalm-geclanck. Wél
bewaard gebleven zijn exemplaren van uitgaven van oorspronkelijk Franse
meerstemmige zettingen van het Geneefse psalter, maar nu voorzien van
de Datheense teksten, die in eenvoudige (noot-tegen-noot) stijl al in
de zestiende eeuw waren gecomponeerd door Claude Goudimel en Claude le
Jeune. Goudimels zetting verschijnt in het Nederlands in 1620, die van
Le Jeune in 1635 (tweetalig) en 1665. Ook deze moeten voor de huiselijke
muziekpraktijk bestemd zijn geweest. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de
meerstemmige zettingen van het volledige Franse psalter in motetstijl
voor vier tot acht stemmen van de hand van Jan Pieterszoon Sweelinck (organist
in Amsterdam; vier boeken, gepubliceerd 1606-1621).
In 1753 verschijnt te Haarlem een wel heel bijzondere editie van de meerstemmige
zettingen van het Geneefse psalter door Claude Goudimel. Alle stemmen
zijn genoteerd in de altsleutel, waarbij de sopraan een octaaf neerwaarts
wordt getransponeerd en de bas een kwart of kwint transponerend is genoteerd!
In 1757 wordt in Haarlem het zanggenoetschap 'Amor et fides' opgericht
om zich met het oefenen van deze bewerkingen bezig te houden. De betreffende
versie wordt nog in de negentiende eeuw herdrukt en het genootschap zal
blijven bestaan tot 1915.
Talrijk zijn de pogingen geweest om ten behoeve van de hervormde eredienst
de Datheense berijming door een betere te vervangen. Het eerste geproduceerde
alternatief, de berijming van Philips van Marnix van Sint-Aldegonde (1540-1598),
reeds gepubliceerd in 1580, heeft nog de grootste kans daarop gemaakt.
Het is geen vertaling naar het Frans maar direct naar de Hebreeuwse psalmtekst,
zij het met gebruikmaking van de Geneefse melodieën. Toch gelukt
het Marnix niet de Datheense berijming te laten afschaffen, waarbij het
feit dat zijn tekst door een privilege is beschermd en dus niet vrijelijk
nagedrukt kan worden, ook een rol heeft gespeeld. Met het oog op de Dordtse
Synode van 1618-1619 is een dubbeluitgave met de psalmen van Dathenus
en Marnix uitgebracht, zeker met de bijgedachte om op deze manier de Datheense
berijming te laten vervangen, maar ook deze poging mislukt.
In de zeventiende eeuw kan men minstens twee dozijn nieuwe psalmberijmingen
tellen, die in de praktijk geen enkel gevaar betekenen voor de nu door
traditie geautoriseerde berijming van Dathenus. De psalmberijming van
Antoni de Huybert (1624) is de oudste van de 17de-eeuwse producten. De
uitgave van de Statenbijbel (1637) brengt een kleine vloedgolf van nieuwe
psalmberijmingen met zich mee, omdat de berijmers nu via de geautoriseerde
bijbeltekst toegang hebben tot de 'ware' tekst van de psalmen. Verschillende
psalmberijmingen uit de eerste decennia volgend op 1637 staan onder directe
invloed van de Statenvertaling, zoals die van de Deventer predikant en
Leidse hoogleraar Jacobus Revius (1586-1658; berijming 1640), Henricus
Geldorpius (1644), de Zeeuwse advocaat (en later Zeeuws raadpensionaris)
Joan de Brune (1588-1658; berijming 1644), de Haagse advocaat Cornelis
Boey (1648, 1659), de Haagse dichter Jacob Westerbaen (1599-1670; berijming
1655), de Hoornse schoolmeester Hendrik Bruno (1656) en de Utrechtse muzikant
Anthonie Deutekom (1657). Revius probeert Dathenus te corrigeren, Geldorpius
het aantal melodieën in te perken, Bruno volgt zo getrouw mogelijk
de Statenvertaling, Deutekom zet zelfs gewoon de Statenvertaling onder
de noten. Zo probeert een ieder op eigen wijze de psalmteksten te verbeteren
of te vernieuwen. Al deze nieuwe berijmingen blijven, net als Marnix en
De Huybert dat eerder deden, vasthouden aan de Geneefse melodieën
en het aantal strofen van de Geneefse en de Datheense berijming.
Alle nieuwe dichters wijzen op de gebrekkigheid van Datheens psalmberijming,
soms met woordspeling en al. 'Sommigen wenschen dat sy Dat heen en uyt
de kercken gedreven waren,' schrijft Westerbaen in het voorwoord van zijn
psalmboek van 1655, en Constantijn Huygens dicht de volgende regels voor
Bruno's berijming van 1656:
Veel hebben wel gedaen dat Bruno seer wel doet.
De waerheit naer te gaen, was noyt verloren moet.
Treckt ijeder na dien prijs, hij waeght'er oock een lot nae.
Maar Dat een van Datheen daar is de wereldt zot na.
Hoe zo! 't Is 't oudtste kindt, en daarom goet en zoet.
De vromen zyn er meê te vreên in haar gemoedt.
't Mag weezen; maar ik vrees: 't Is al te vreên, op Godt na.
Huygens bepleit in een ongepubliceerd geschrift van enkele jaren later,
het Kerckgebruyck der psalmen (1658), een wel heel drastische beperking
van het aantal melodieën, namelijk tot niet meer dan drie of vier.
Ook toont hij zich voorstander van een prozavertaling, onder het argument
dat elke berijming de inhoud van de oorspronkelijke psalmtekst geweld
moet aandoen. Onder de gedichten van Huygens treft men hier en daar een
enkele verspreide psalmberijming aan; nimmer heeft hij zich gezet aan
een complete berijming.
De stroom van psalmberijmingen die aanzet in 1640 neemt wat af na 1667.
Later in de 17de eeuw verschijnen nog ettelijke psalmberijmingen met behoud
van de Geneefse melodieën, waaronder de pastiches van Hendrik Ghysen
(1686) en Kornelis van Vleuten (1699) het meest opvallen. Tevens zien
we nu berijmingen komen die nieuwe melodieën introduceren, die direct
van een basso continuobegeleiding worden voorzien. Het betreft die van
Matthias van Westhuyse (psalm 1-100, muziek van Remigius Schrijver en
Pieter Bustijn; 1682; verloren gegaan) en Johan Vlakveld (volledig; muziek
van Simon Lefèvre; 1683). Anders dan de berijmingen met behoud
van de Geneefse melodieën zullen deze berijmingen gericht zijn geweest
op de huiselijke muziekbeoefening en niet op de kerkelijke. De berijming
van François Halma (1707) volgt de gebruikelijke melodieën,
welke door Jacob Riehman vervolgens van een basso continuo worden voorzien
(1717). Andere berijmingen uit deze en een iets latere tijd zijn die van
Christiaan van Heule (1649), Jacobus Clerquius (1664), Hermes Celosse
(1665), Johan Six van Chandelier (1674), Johannes Roldanus (1685), Abraham
Trommius (1695; verbetering van Dathenus).
De psalmen worden in deze periode ook in het Fries berijmd. Gysbert Japicx
(1603-1666) levert er een 52-tal die postuum worden uitgegeven (1668).
Jan Althuysen (1715-1763) levert de resterende 98 af en laat deze samen
met die van Japicx in 1755 het licht zien. Deze Friese psalmen zijn volgens
de metriek van het Geneefse psalter, al ontbreken melodienotaties in de
uitgaven. De rector van de Latijnse school in Tiel, Johan van Aelhuysen,
vervaardigt zelfs een Latijnse (niet rijmende) vertaling van het Geneefs/Datheense
psalter, eveneens bij de gebruikelijke melodieën, die in de uitgave
zijn afgedrukt (Leiden 1683).
In de achttiende eeuw blijft de stroom van psalmberijmingen aanhouden,
waarbij men doorgaans vasthoudt aan de gebruikelijke melodieën. Opsomming
hiervan heeft geen zin, behalve met betrekking tot enkele van de allerlaatste,
die ook in het vervolg van dit verhaal een rol zullen spelen, namelijk
die van het (Amsterdamse) genootschap onder de zinspreuk 'Laus Deo, Salus
Populo' (de roem aan God, de redding aan het volk), voor het eerst in
1761 verschenen, en die van de Hagenaar Johannes Eusebius Voet (1706-1778),
in 1763 gepubliceerd.
Rond 1750 neemt de kritiek op de Datheense berijming zodanig toe dat die
niet meer kan worden genegeerd. Hierbij speelt het geschrift Aanmerkingen
op de psalmberymingen van Petrus Dathenus van de Veerse predikant Andreas
Andriessen (Middelburg 1756) een katalyserende rol, door de vele pamfletten
die het heeft opgeroepen. Een anonymus onder de naam Juvenalis Glaucomastix
(letterlijk: jeugdige blinkende zweep), wellicht de Vlissingse regent
Jean Guépin, valt Andriessen bij op een sarcastische toon in zijn
Datheniana (1758). Verdere geschriften volgen, die gedeeltelijk ook Andriessen
en Glaucomastix kritiseren. Deze pennenstrijd leidt in eerste instantie
tot pogingen om Dathenus te verbeteren en aan te passen aan de eigentijdse
taalkundige eisen, maar deze pogingen dragen geen echt resultaat. De genoemde
berijmingen van Laus Deo en Voet worden ook naar voren geschoven als mogelijke
vervangers voor Dathenus.
In 1770 komt een groep van kerkelijke afgevaardigden van de verschillende
gewesten in Den Haag bijeen om de definitieve stoot tot de vervanging
van Dathenus te geven. Deze groep weet in 1772 de Staten van Holland en
West-Friesland te bewegen om de Staten Generaal voor te stellen een commissie
aan te wijzen om een nieuwe berijming te bewerkstelligen door (desnoods
per vers of regel) een keuze te maken uit drie bestaande berijmingen,
te weten de oude pastiche van Ghysen en de recente berijmingen van Laus
Deo en Voet, en deze vervolgens zodanig te bewerken dat een eenheid ontstaat.
De commissie - niet te groot, om te langdurige discussies te vermijden
- wordt ingesteld en gaat in januari 1773 in het Mauritshuis te Den Haag
aan het werk. Op 19 juli wordt het resultaat aan de Staten Generaal aangeboden.
De melodieën blijven die van het aloude Geneefse psalter. In de literatuur
staat deze berijming bekend als de statenberijming of staatsberijming.
Het tot stand komen van de nieuwe berijming is uitvoerig beschreven in
de Kerkelyke historie van het psalmgezang der Christenen van Josua van
Iperen (1777-1778), die zelf commissielid is geweest
De tekst van de nieuwe berijming wordt als Het boek der psalmen direct
gepubliceerd in een luxueuze folio-uitgave, die als voorbeeld moet dienen
voor wat men de publieksuitgaven kan noemen: die in kleinere formaten
met melodie. In principe is het uitgeven van psalmboeken vrij en is slechts
een toestemming van de plaatselijke overheid nodig, benevens een controle
bij de plaatselijke kerkenraad. De grootste aantallen psalmboeken komen
van de persen van de nog bestaande oude bijbelcompagnie van H. Brandt
cum suis te Amsterdam en van Johan Enschedé en Zoonen te Haarlem.
Haast is bij deze uitgaven geboden, omdat uiterlijk 1 januari 1775 de
nieuwe berijming alom in de Republiek als officiële berijming moet
zijn ingevoerd en dus het gehele hervormde kerkvolk van Nederland van
een nieuw psalmboek moet worden voorzien. In diverse plaatsen in den lande
worden speciale bijeenkomsten met de gemeenteleden belegd om de nieuwe
psalmen te oefenen. Plaatselijk (en met name in Zeeland) bestaat er tegen
de nieuwe berijming nog wel wat weerstand die zelfs hier en daar tot onlusten
leidt; die duurt echter nergens lang.
De invoering van de nieuwe berijming gaat gepaard met wat extra aandacht
voor de muzikale uitvoering van de psalmen, maar of dit tot een werkelijke
algemene verbetering heeft geleid, valt te betwijfelen. Tegenover de ingeburgerde
isometrische zingtrant gaat men nu de zogenaamde korte zingtrant propageren,
waarbij de eerste en laatste noot van elke versregel lang, de tussenliggende
noten kort zijn.
Na de nieuwe berijming is het voorlopig afgelopen met de stroom van 'alternatieve'
berijmingen. In de negentiende eeuw zal er echter weer een nieuwe, stevige
stroom van kritiek op gang komen, waarvan de behandeling echter buiten
het kader van deze studie ligt.
De berijming van 1773 zal, net als die van Dathenus, ongeveer twee eeuwen
dienst doen. Wel wordt de notatie enkele keren aangepast. De altsleutel
wordt vervangen door de vioolsleutel en de notenwaarden worden verkort
en in uiterlijk gemoderniseerd. Na een tekstrevisie van de statenberijming
in 1938 worden in de jaren-1950 serieuze plannen gemaakt voor een geheel
nieuwe berijming. Een groep dichters legt in 1958 een eerste selectie
op tafel, gevolgd door een voorlopige volledige versie uit 1961 en een
definitieve volledige versie uit 1968. Deze wordt in 1973 geïntegreerd
in het Liedboek voor de kerken en hiermee bij het grootste deel van protestants
Nederland ingevoerd. De Geneefse melodieën hebben al deze revisies
met glans doorstaan en worden nog steeds op grote schaal gezongen.
Al domineert het psalmgezang de hervormde kerkzang verregaand, geheel
exclusief is het niet. Het staat vast dat in de noordelijke en oostelijke
provincies (Friesland, Groningen, Overijssel) onder Duitse (deels Oost-Friese)
invloed al vroeg het zingen van Luther-lieden en andere traditionele geestelijke
liederen in de kerk plaatsvindt. In 1615 wordt meer westelijk, en wel
door de Utrechtse classis, een poging ondernomen om naast het psalmboek
ook een gezangenboek te introduceren, de zogenaamde Hymni ofte loff-sangen
op de Christelijcke feestdagen (Den Haag 1615). Deze poging heeft geen
echte gevolgen en de gepubliceerde bundel wordt al spoedig een collector's
item.
In de achttiende eeuw worden door verschillende stichtelijke dichters
liedbundels vervaardigd die in principe de plaats van een gezangenboek
zouden kunnen innemen, maar dit, voorzover bekend, nimmer hebben gedaan.
Zeer bekend zijn de Stichtelijke gezangen van Rutger Schutte (1708-1784),
in drie delen van 1762 tot 1765 verschenen, met een een postuum vierde
deel uit 1787. Naast de tekstuitgave verschijnt een muziekuitgave waarin
elk lied voorkomt met muzieknotatie voor zangstem en becijferde bas. Het
eerste deel blijkt gedeeltelijk terug te gaan op canzonetten van Willem
de Fesch, het tweede deel is gecomponeerd door Leonhard Frischmuth, het
vierde deel door Johann Andreas Kauchlitz Colizzi. De muziek van het derde
deel is anoniem; wellicht is die bijeengesprokkeld uit verschillende bronnen.
De psalmdichter Johannes Eusebius Voet was in zijn Stichtelyke gedichten
en gezangen (diverse drukken vanaf de jaren-1750) al voorafgegaan. Het
voorwoord tot zijn Stichtelyke gezangen van 1767 noemt Christian Ernst
Graf, Louis Gautier, Jan Carel Kleyn en Johann Friedrich Weiss als componist
van de bijbehorende muziek, maar deze schijnt niet uitgegeven, ja zelfs
niet bewaard te zijn gebleven. In dezelfde sfeer bevinden zich de zettingen
voor zang en becijferde bas van de stichtelijke liederen van van Hieronymus
van Alphen (1746-1803) en Pieter Leonhard van de Kasteele (1748-1810)
door Jan Carel Kleyn (Zangwyzen, Den Haag 1774-1775); de teksten zijn
doordrenkt van het verlichtingsdenken. Ahasverus van den Berg schrijft
en verzamelt de Proeven van geestelijke oden en liederen (Utrecht 1777,
4/1805), maar ook deze brengen het niet tot officieel gesanctioneerd kerklied.
Kenmerkend voor al deze liederen is dat de teksten niet zoals het overgrote
deel van die van de 17de-eeuwse stichtelijke liederen als contrafact bij
een bestaande melodie zijn geschreven, maar als zelfstandige poëzie
zijn opgezet, in afwachting van een componist om er een melodie en begeleiding
in eigentijds idioom bij te plaatsen.
De achttiende-eeuwse roep om een gezangenbundel naast het psalmboek zal
uiteindelijk gehoor vinden en leiden tot de publikatie van de Evangelische
gezangen in 1806. Deze bundel is in gebruik tot 1938, wanneer hij wordt
vervangen door het gezangendeel uit de Psalmen en gezangen voor den eredienst
der Nederlandse Hervormde Kerk. Het Liedboek voor de kerken uit 1973 is
de laatste opvolger in de rij.
De Hervormde Kerk heeft gedurende de eerste eeuw van de Reformatie zeker
niet vooropgelopen wat betreft het geestelijk lied buiten de kerk, voorzover
niet met het psalter verbonden. Heterodoxe stromingen zoals de doopsgezinden
en de remonstranten zijn in dat opzicht beduidend vruchtbaarder geweest.
De eerste belangrijke dichter van geestelijke liederen van orthodoxe signatuur
is Jacobus Revius, al genoemd vanwege zijn Dathenus-verbetering. Zijn
bundel Overijsselsche dichten en sangen (Deventer 1631) bevat liedteksten
over uiteenlopende onderwerpen naast talrijke kortere en langere gedichten.
Onder de wijsaanduidingen bevinden zich opmerkelijk veel psalmmelodieën.
De Stichtelycke bedenckingen van de Enkhuizer regent Claes Jacobszoon
Wits (1599-1669) uit 1639 lijkt de eerste substantiële hervormde
liedbundel te zijn geweest met genoteerde melodieën en met uitsluitend
liederen. De bundel is eigenlijk de eerste van een trits, waarvan de vervolgdelen
uitkomen in 1641 (Stichtelijcke tijdt-cortinge) en 1644 (Onledige ledicheyt).
Vanaf 1649 verschijnen de delen in één band, die in de uitgave
van 1665-1666 nog wordt uitgebreid met een Tweede deel, bestaande uit
Aenmerckelijcke historien en andere ghesanghen en Bruylofts-gesangen.
Deze combinatie wordt tot in de achttiende eeuw herdrukt. De verschillende
delen bevatten liederen over een grote verscheidenheid aan stichtelijke
onderwerpen, vaak met vele of zeer vele strofen, met melodienotatie of
een wijsaanduiding. Uiteraard vindt men vaak psalmmelodieën in deze
(en de andere, nog te noemen) bundels, maar daarnaast is er een ruime
keuze aan gangbare melodieën van uiteenlopende aard. De editie van
1679 is wat betreft de muziek verzorgd door de Enkhuizer organist Pieter
van Neck.
In het algemeen doen de geestelijke liedboeken als melodiebron niet onder
voor de wereldlijke. Vele dragen op de titelbladzijde of ergens anders
een mededeling van het soort van "om te singen of te lesen"
(of andersom), een aanwijzing dat de liedteksten werden geacht om ook
zonder zang bestaansrecht te hebben. Naast uitgaven met verzorgde en min
of meer complete melodienotatie bestaan er ook talloze zonder genoteerde
melodieën.
De belangrijkste 17de-eeuwse liederdichter uit het hervormde kamp is zonder
meer Willem Sluiter (1627-1673), predikant te Eibergen in de Achterhoek.
In zijn eerste bundel, de Psalmen, lof-sangen ende geestelike liedekens
(Deventer 1661), zijn de liederen van tweestemmige zettingen, voor melodiestem
en bas, voorzien, die bijeengesprokkeld zijn uit bronnen van uiteenlopende
aard. Verdere bundels, zoals het Buyten eensaem huys-, somer- en winterleven
(postuum 1680, bundeling van eerste drukken 1668), de Eybergsche sang-lust
of geestelijke liedekens (1670 verloren, 2/1680), Vreugt- en liefde-sangen
(1671 verloren, 2/1682), Jeremia's klaag-liederen (1672 verloren, 3/1682),
bevatten in de eerste drukken geen melodienotatie. In 1687 laat de Amsterdamse
uitgever Johannes Boeckholt een bundeling van al deze bundels verschijnen
waarin de tweestemmige zettingen van de Psalmen, lof-sangen ende geestelike
liedekens weer terugkomen en ook andere delen van melodienotaties of tweestemmige
zettingen zijn voorzien. Deze bundeling blijft door middel van regelmatige
herdrukken in de handel tot diep in de negentiende eeuw, maar dan steeds
zonder melodienotatie.
De enige 17de-eeuwse hervormde liedbundel die zich in populariteit met
de bundels van Sluiter kan meten is die van de Utrechtse predikant Jodocus
van Lodensteyn (1620-1677), onder de titel Uytspanningen (Utrecht 1676).
Lodensteyn's bundel onderscheidt zich van die van Sluiter (behoudens diens
Psalmen van 1661) door de melodienotatie die bij nagenoeg elk lied is
aangebracht. In godsdienstig opzicht wordt Lodensteyn bij de zogenaamde
Nadere Reformatie gerekend, een stroming die als verwant met het piëtisme
wordt beschouwd. Zijn bundel is talloze malen herdrukt, tot in de negentiende
eeuw. In het midden van de achttiende eeuw heeft een drietal Haagse componisten,
Anton Wilhelm Solnitz, Jan Carel Kleyn en Louis Gautier, een aantal liederen
van Lodensteyn in eigentijdse stijl muzikaal bewerkt, maar deze bewerkingen
hebben de drukpers niet gehaald. Andere bekende liedbundels uit de hervormde
hoek uit deze tijd met muzieknotatie zijn de Christelijke gezangen van
Hendrik Uilenbroek (eerste druk verloren, 7/1669, herdrukt tot 1719) en
de Innerlycke ziel-tochten van Hieronymus Sweerts (1673, herdrukt tot
1729). In Uilenbroeks bundel zijn uitsluitend psalmwijzen gebruikt, Sweerts'
keuze van melodieën is aanzienlijk ruimer. Zonder melodienotaties
verschijnt in 1714 postuum de mystiek getinte liedbundel van Jan Luyken
(1649-1712) onder de titel Zedelyke en stichtelyke gezangen, voorzien
van zinnebeeldige prenten.
Willem Sluiter's gelijknamige kleinzoon Willem Sluiter Jr. (1700-1776),
predikant te Rouveen, laat in 1733 nog een bloemlezing van liedteksten
van zijn grootvader, aangevuld met een aantal van hemzelf en meer dan
een dozijn confraters, het licht zien onder de titel Schakel van gezangen
(Zwolle 1733). Verdere 18e-eeuwse hervormde liedverzamelingen zijn al
besproken in verband met hun mogelijke kerkelijke functie.
Algemene literatuur
Salomon van Til, Digt-, sang- en speel-konst, soo der ouden, als bysonder
der Hebreen (Dordrecht: Dirk Goris, 1692). Over de muziek van de bijbel,
bedoeld ter ondersteuning van de meningsvorming rond de psalmen. Latere
edities 1708, 1725, 1728
Josua van Iperen, Kerkelyke historie van het psalm-gezang der Christenen
... Eerste-Tweede deel (Amsterdam: Weduwe Loveringh en Johannes Allard,
1777-1778). In-octavo, 496 + 519 pp. {RISM Écrits p. 429; At, DHgm,
DHkk, DHmw, Lu, Ulb Eo MUZ Rariora Iperen 1-2; Uub} Uitvoerige beschrijving
van het tot stand komen van de nieuwe psalmberijming van 1773, met een
overzicht van de geschiedenis van het psalmgezang daaraan voorafgaand.
F.C. Kist, De toestand van het protestantsche kerk-gezang in Nederland,
benevens de middelen tot deszelfs verbetering (Utrecht 1840).
R. Bennink Janssonius, Geschiedenis van het kerkgezang by de Hervormden
in Nederland (Arnhem 1860-1861; Amsterdam 2/1863.
Philipp Wackernagel, Lieder der niederländischen Reformierten aus
der Zeit der Verfolgung im 16. Jahrhundert (Frankfurt/Main 1867; facsimile-uitgave
Nieuwkoop 1967).
J.I. Doedes, 'David Mostart, openbaar notaris te Amsterdam, als verbeteraar
van het hervormd kerkgezang herdacht,' Stemmen voor Waarheid en Vrede
xx (1873), pp. 339-410. <<<
J.G.R. Acquoy, 'De psalmwijzen der Nederlandsche Hervormde Kerk en hare
herziening,' Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis 4 (1893), pp.
1-84; 'De vijf, in den toren te Boskoop gevonden boekjes,' Archief voor
Nederlandsche Kerkgeschiedenis 6 (1897), pp. 77-128.
H.H. Barger, Ons kerkboek. Met een aanhangsel gesteld door J.W. Enschedé
(Groningen 1900).
G. van der Leeuw, Beknopte geschiedenis van het kerklied. Met medewerking
van K.Ph. Bernet Kempers. (Groningen/Batavia, 1939, 2/1948).
H. Hasper, Calvijns beginsel voor de zang in de eredienst, verklaard uit
de Heilige Schrift en uit de geschiedenis der kerk: Een kerkhistorisch
en hymnologisch onderzoek Deel I-II(Den Haag: Nijhoff, 1955-1976).
K.Ph. Bernet Kempers, 'Meerstemmig psalm-gezang in de kerk onzer vaderen,'
in: Pro regno pro sanctuario: Een bundel studies en bijdragen ... bij
de 60ste verjaardig van G. van der Leeuw (Nijkerk 1950), pp. 31-34; 'Meerstemmig
psalmgezang in de Hervormde Kerk van Nederland,' TVNM 17 (1951), pp. 167-180.
Samuel Jan Lenselink, De Nederlandse psalmberijmingen in de 16e eeuw van
de souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
(Assen 1959; dissertatie Utrecht). Behandelt uitvoerig de Souterliedekens,
de berijmingen van Utenhove, Lucas de Heere en Dathenus, alsmede gebruik
en invoering daarvan.
J. Pollman, 'Over de populariteit van Datheens psalmberijmingen, Gregoriusblad
86 (1965), pp. 324-346
H. Slenk, The Huguenot Psalter in the Low Countries: A study of its monophonic
and polyphonic manifestations in the sixteenth century. Disseratie Ohio
State University, 1965; 'Christoph Plantin and the Genevan Psalter,' TVNM
20 (1967), 226-248; 'Jan Utenhove's psalms in the Low Countries,' Nederlands
Archief voor Kerkmuziek 49 (1969), pp. 155-168.
F. Matter, 'Twee eeuwen psalmzingen in de N.H. Kerk (1588-1773),' Het
Orgel 65 (1969), pp. 226-230, 267-272, 328-331; 66 (1970), pp. 19-23,
53-63, 122-124, 171-173, 186-188; ''Als oft het tot noch toe quaet ware
geweest ...': De gereformeerde kerkzang en de afkeer van verandering,'
Spiegel Historiael 22 (1987), pp. 172-178.
Jan van Biezen, 'Het tempo van de gemeentezang,' Het Orgel 60 (1964),
pp. 237-244; 'Nogmaals de gemeentezang: Het tempo van reformatorische
kerkliederen,' Het Orgel 75 (1979), pp. 446-460 (reactie op Bolt 1979);
'Open brief aan Klaas Bolt,' Het Orgel 76 (1980), pp. 144-147
Klaas Bolt, 'De gemeentezang in een crisissituatie,' Het Orgel 75 (1979),
pp. 138-166; 'Reactie op reacties,' Het Orgel 1976 (1980), pp. 39-41.
Klinkend geloof: Uit de geschiedenis van het Nederlandse kerkelijk en
geestelijk lied (Den Haag 1978).
Jan R. Luth, «Daer wert om 't seerste uytgekreten ... »: Bijdragen
tot een geschiedenis van de gemeentezang in het Nederlandse Gereformeerde
protestantisme +1559-+1852. (Kampen 2/1986;. dissertatie Groningen). 433
pp.. Behandelt alle aspecten van het psalmgezang in de genoemde periode.
'Een bron over de gemeentezang uit het begin van de 17e eeuw,' Jaarboek
voor Liturgie-Onderzoek 5 (1989), pp. 227-253; 'Psalmzingen in het Nederlandse
gereformeerde protestantisme sinds de zestiende eeuw,' in: Psalmzingen
(1991), pp. 185-199.
Kees de Bruin, ['Wie kan't zoo raamen, seg het my, Dat het allen man te
wille zy?' Versbouwprincipes in theorie en praktijk bij psalmberijmers
in de zeventiende eeuw en daarvoor. Scriptie Amsterdam UvA, 1988]; 'Verstechniek
en zang bij de 16e- en 17e-eeuwse psalmvertalingen,' De Zeventiende Eeuw
5 (1989), pp. 198-206.
F.R.J. Knetsch, 'Driemaal is scheepsrecht: De invoering van nieuwe psalmberijmingen
in het gereformeerd protestantisme in Nederland,' in: Psalmzingen (1991),
pp. 149-161.
W. Heijting, 'Het gereformeerde psalmboek en het boekenbedrijf,' in: Psalmzingen
(1991), pp. 163-183.
A.C. Honders, '«Zo doe Hij ook aan mij ...»: De psalmberijming
van Datheen (1566) en de staatsberijming (1773),' in: Psalmzingen (1991),
pp. 201-213.
Robin A. Leaver, 'Goostly psalmes and spirituall songes': English and
Dutch metrical psalms from Coverdale to Utenhove 1535-1566. Oxford: Clarendon
Press, 1991. 344 pp. Behandelt het ontstaan van het Engelse en Nederlandse
psalter in hun onderlinge samenhang in de aangegeven periode.
Souterliedekens
Souterliedekens ghemaect ter eeren Gods, op alle die psalmen van David
(Antwerpen: Symon Cock, 1540). Latere drukken: Leiden: Jan Mathysz, 1558
(zonder melodieën); Antwerpen: Symon Cock, 1559; Jan (Hans) de Laet,
1559, 1564, 1584; Claes van den Wouwere, 1564; Jan van Waesberghe, 1565-1566;
Utrecht: Salomon de Roy, 1598; Amsterdam: Claes Jacobszoon Paets, 1613
=Utrecht: Herman van Borculo, 1613.
Facsimile-uitgave van editie 1540: Souterliedekens 1540, Facsimile-edition
with introduction and notes by Jan van Biezen and Marie Veldhuyzen (Buren:
Knuf, 1984). (Facsimiles of Dutch Songbooks 2)
Melodie-uitgave: Elizabeth Mincoff-Marriage, Souterliedekens: Een Nederlandsch
psalmboek van 1540 met de oorspronkelijke volksliederen die bij de melodieën
behoren (Den Haag 1922), later ongewijzigd uitgebracht als Zestiende-eeuwsche
Dietsche volksliedjes: de oorspronkelijke teksten met de in de souterliedekens
van 1540 bewaarde melodieën (Den Haag 1939). Geeft, zoals de titel
aangeeft, de melodieën weer met daarbij gezochte oude liedteksten,
alles betrekkelijk aanvechtbaar.
D.F. Scheurleer, De souterliedekens: Bijdrage tot de geschiedenis der
oudste Nederlandsche psalmberijming (Leiden 1898; reprint Utrecht 1977).
Duitse editie: Die Souterliedekens: Beitrag zur Geschichte der ältesten
niederländischen Umdichtung der Psalmen (Leiden 1898).
M.M. Kleerkoper, 'Een zeldzame uitgave der Souterliedekens in het British
Museum te Londen,' Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen 4 (1906),
pp. 139-140.
A. Avercamp, 'De souterliedekens,' TVNM 12 (1927), pp. 97-101
H. Bruinsma, The 'Souterliedekens' and its relation to psalmody in the
Netherlands (diss. U. of Michigan, 1949)
André Gaillard, 'Essai sur le rapport des sources mélodiques
des «Pseaumes cinquante» de Jean Louis (1555) et des «Souterliedekens»
(Anvers 1540),' in: Kongress-Bericht Internationale Gesellschaft für
Musikwissenschaft Utrecht 1952 (VNM 1953), pp. 193-198.
Walter Wiora, 'Die Melodien der Souterliedekens und ihre deutsche Parallelen,'
in: Kongress-Bericht Internationale Gesellschaft für Musikwissenschaft
Utrecht 1952 (VNM 1953), pp. 438-449.
A.G. Soeting, 'Het gebruik van de «Souterliedekens»,' Mededelingen
van het Instituut voor Liturgiewetenschap van de Rijksuniversiteit te
Groningen 11 (1977), pp. 32-37; 'De Souterliedekens,' in: Klinkend geloof
(Den Haag 1978), pp. 17-25; 'De «Souterliedekens» en hun meerstemmige
zettingen: De eerste Nederlandse psalmberijming,' Eredienst 17 (1983),
pp. 49-60.
L.P. Grijp, 'De fascinatie van de Souterliedekens,' Tijdschrift voor Oude
Muziek 9 (1994), pp. 7-10.
J.W. Bonda: De meerstemmige Nederlandse liederen van de vijftiende en
zestiende eeuw (Hilversum 1996).
Lenselink 1959, pp. 187-246; Leaver 1991, pp. 91-97.
Jacobus Clemens non Papa, Souterliedekens I-IV: Het vierde-sevenste musyck
boexken met dry parthien (Antwerpen: Tielman Susato, 1556, 1556, 1556,
1557). {RISM C 2708-2711}
Facsimile-uitgave van I-III: Brussel, Editions Culture et Civilisation,
1972. (Van het vierde deel was na de Tweede Wereldoorlog aanvankelijk
geen compleet oorspronkelijk exemplaar meer beschikbaar.)
Facsimile-uitgave van IV: Introduction Ignace Bossuyt (Peer B: Alamire,
1987). Naar het te Ktakau boven water gekomen exemplaar.
Moderne uitgave 1: Souterliedekens, ed. Franz Commer. Berlijn 1857 (Collectio
Operum Musicorum Batavorum Saeculi XVI 11) Commers handschrift is nu Atb.
Moderne uitgave 2: Ed. K.Ph.Bernet Kempers. Rome 1953. (Corpus Mensurabilis
Musicae 4: Opera Omnia Clemens non Papa 2)
CD 7 met Psalm 3, 4, 31, 35, 69, 127, Lofzang van Maria.
CD 26 met Psalm 31.
C. von Winterfeld, 'Die dreistimmigen Tonsätze des Jacobus Clemens
non Papa über die Melodien der Souter Liedekens,' in: Zur Geschichte
heiliger Tonkunst 1 (Leipzig 1850, R Hildesheim 1966), pp. 38-57.
K.Ph. Bernet Kempers, 'Die Souterliedekens des Jacobus Clemens non Papa:
Ein Beitrag zur Geschichte des niederländischen Volksliedes und zur
Vorgeschichte des protestantischen Kirchengesanges,' TVNM 12 (1928), 261-268,
13 (1929), 29-43, 126-128.
Gherardus Mes, Souterliedekens V-VIII: Het achtste-elfste musyckboeck
met vier partien (Antwerpen: Tielman Susato, 1561, ook te koop Alkmaar:
Claes Dierixsoen van der Pet). {RISM M 2384}
CD 7 met Psalm 3, 4, 31, 35, 39, Lofzang van Zacharias.
L.P. Grijp: 'The souterliedekens by Gherardus Mes (1561), an enigmatic
pupil of Clemens non Papa, and popular song of the mid-sixteenth century,'
in: From Ciconia to Sweelinck: Donum natalicium Willem Elders (Amsterdam,
1994), pp. 245-254.
Cornelis Boscoop, Psalmen David, Vyfftich, mit vier partyen ([Düsseldorf,
Jacob Baethen?], 1568). {RISM B 3791}
Moderne uitgave: Naar de uitgave van 1568 in partituur gebracht en opnieuw
uitgegeven door Max Seiffert (Amsterdam: Stumpff, 1899). (Uitgave 22 van
de VNM)
Psalmberijmingen vóór Dathenus
Jan Utenhove, 25 Psalmen end andere ghesanghen die men in de Duydtsche
Ghemeynte te Londen was ghebruyckende (Emden: Gellius Ctematius, 1557;
herdruk 1558 met 26ste psalm); 11 Ander psalmen (Emden: Gellius Ctematius,
1558, 1559); Andere 26 psalmen Davidis nieuwelick toeghemaekct (Emden:
Gellius Ctematius, 1559); LXIIII Psalmen ende ander ghesanghen, die men
in de Duytsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende (Emden: Gellius Ctematius,
1561); Hondert psalmen Davids (Londen: Jan Daye, 1561); De psalmen Davidis
in Nederlandischer sangsryme ... Waertoe toegedaen syn de gesangen Mariae,
Zachariae, Simeonis, mit t'samen den Tien geboden ende gebeden des Heeren
(Londen: Jan Daye, 1566; het complete psalter).
F. Pijper, Jan Utenhove: Zijn leven en zijne werken (Leiden 1883; dissertatie).
Lenselink 1959, pp. 247-432; Luth 1986, pp. 18-37; Leaver 1991, pp. 160-173,
177-189.
Lucas de Heere, Psalmen Davids na d'Ebreuusche waerheyt en d'alderbeste
exemplairen oft translatien, liedekenswijs in dichte ghestelt op de voysen
en mate van Clement Marots psalmen (Gent: Ghileyn Manilius, 1565; 38 psalmen
en 8 lofzangen).
W. Waterschoot, 'Leven en betekenis van Lucas d'Heere,' Verslagen en
Mededelingen van de Koninklijke Akademie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde
Nieuwe Reeks (1974), pp. 16-126.
Lenselink 1959, pp. 433-470. NBW 7 (1977), kk. 322-346 (W. Waterschoot).
Petrus Dathenus
De psalmen Davids, ende ander lofsanghen, wt den Francoyschen dichte in
Nederlandschen overghesett, door Petrum Dathenum. Gelijktijdige uitgaven,
meestal zonder drukkersadres, in 1566 in Heidelberg, Gent, Deventer (?
Simon Steenbergen), in 1567 in Delft (? Harman Schinckel) en Rouen (Abel
Clemence). Honderden malen nagedrukt, tot in de 18de eeuw en later. Enkele
opmerkelijke uitgaven, bijvoorbeeld vanwege revisie van de notentekst
of de tekst van de psalmen en/of toevoeging van muziekinstructies en meerstemmige
composities in het voorwerk, volgen hier. Als een auteur genoemd is, gaat
het om een tekstrevisie.
De CL psalmen Davids (Leiden: Jan Paedts Jacobszoon, 1572). De eerste
op Nederlands grondgebied.
Leeuwarden: Peter Hendrickszoon van Campen, 1586. Geheel op noten. {verloren}
Het boeck der psalmen, uyt de Fransche in Nederduytsche rijmen overghesettet
door Petrum Dathenum, gheheel op musijcks noten ghestelt
Hier is
bygevoeght een corte onderwysinge van de Musyckconste, ende Samensprekinge
over het misbruyck der wijsen, ende des singens. Van nieus oversien ende
gebetert door D.M. (Amsterdam: Cornelis Claesz, 1598). Geheel op noten,
met Onderwysinge van de musyk-konste van David Mostaert. {exemplaar F
Sbnu E 155 688} Op 30.3.1603 wordt nog octrooi verleend aan Cornelis Claesz
en Jan Bouwensz te Amsterdam op een uitgave geheel op noten in de correctie
van David Mostaert uit te geven (TVNM 7, p. 133). Bewaard is nog een door
Mostaert gecorrigeerde editie uit 1614: De CL psalmen Davids (Amsterdam:
Jacob Ysbrantszoon Bos, 1614).
De CL psalmen Davids, wt den Fransoyschen dichte in Nederlandtschen over-gheset
door Petrum Dathenum (Amsterdam: Jan Evertszoon Cloppenburg, 1610; gedrukt
[Gouda]: Jasper Tournay). In-quarto. Soortgelijke uitgaven Amsterdam:
Hendrik Laurensz, 1629 (gedrukt Gouda, Jasper Tournay), Amsterdam 1633
(uitgever onbekend).
De CL psalmen Davids
Hier is by ghevoecht op de cant den Duytschen
text, overgeset uyt den Hebreeuschen, door Philips van Marnix, ghenaemt
van S. Aldegonde (Middelburg: Adriaen van de Vivere, 1617). Met de tekst
van Marnix' psalmberijming in de marge.
De psalmen Davids, berymt door P. Dathenum, Nederduytsch,
benevens
uytgelesene psalmen en liederen Lutheri (Emden: Helwig Kallenbach, 1629).
Niet bewaard; voor de gemeente van Emden (Catalogus Lelong, nr. 1227).
De CL psalmen des Konincklijcken Prophete Davids, gecorrigeerd door Jan
Pietersz (Amsterdam: Everhard Cloppenburgh, 1639), in-quarto, met een
canon à 4, een Korte onderwysinghe en Psalm 23 en 128 à
4, de laatste door Jan Pietersz. (de rest waarschijnlijk ook).
Die CL Psalmen Davids (Amsterdam: Jacob van Biesen, 1639). Tweetalige
uitgave: linker bladzijden Dathenus, rechter bladzijde Ambrosius Lobwasser.
Speciaal voor het graafschap Kleef uitgegeven.
Jacobus Revius, De CL psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht
door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rymen gebetert (Deventer: Nathanaël
Cost, 1640, 1651). Ook: Amsterdam: Hendrik Laurensz, 1647.
Uitgave gecorrigeerd door Steven van der Helm, voorzanger te Utrecht.
Utrecht: Esdras Snellaert, 1648. {verloren? advertentie ODC 7.7.1649}
Uitgave gecorrigeerd door Jacob Hendricksz. Enkhuizen: Jacob Hendricksz,
1649-1650. {verloren, met octrooi Staten van Holland 26.11.1649 [TVNM
10, pp. 65-66], CID 1.10.1650} Bewaard is De CL Psalmen des propheten
Davids in de correctie van Jacob Hendricksz (Enkhuizen: Willem Evertsz
en Jacob Hendricksz, 1661), met het privilege van 1649 en psalm 81 tweestemmig.
Christiaan van Heule, De CL psalmen des propheten Davids van P. Dathenus
gedicht, en nu verbetert (Leiden: Jacob Roels, 1649).
Uitgave gecorrigeerd door Cornelis de Leeuw. Amsterdam: Cornelis de Leeuw,
1650. Bewaard is een editie in-32 (De CL Psalmen Davids
Geheel
op musyknoten en eenen sleutel gestelt, om de moeijelyckheyd van veranderen
wegh te nemen, van alle fouten gesuyvert door Cornelis de Leeu), maar
er hebben vermoedelijk ook edities bestaan in-quarto en in-16. Octavo-uitgaven
uit 1651 en 1654, duodecimo-editie uit 1652. Editie in-24 in 1653 (ODC
25.2.1653). Deze edities hebben Psalm 41:7 à 4, die van 1653 ook
nog Psalm 100:1 en 89:20 als canon à 4.
Uitgave gecorrigeerd door Jan Pietersz. Amsterdam: Weduwe Paulus van Ravesteyn,
1656, 1658. Net als de correctie van De Leeuw op altsleutel.
De CL psalmen des konincklijcken propheten Davids (Amsterdam: Cornelis
de Leeuw, 1658), quarto-uitgave met Psalm 23 en 128 à 4, en de
Zangh-wetten van H. Geldorpius als canons. De basis voor latere quarto-uitgaven
tot in de 18de eeuw. Identiek (maar zonder het privilege): Amsterdam:
Weduwe Theunis Jacobsz [Lootsman], 1665-1666, 1669, 1671, 1682. Casparus
Loots-man en weduwe J. Konynenbergh, z.j. [1700c??]
De CL psalmen Davids (Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1658), duodecimo-uitgave
met de vierstemmige psalmen maar zonder de 'Zangh-wetten'.
De CL psalmen Davids (Amsterdam: Jan Jacobszoon Bouman, 1661, 1670). In-quarto,
volgens titel gecorrigeerd door Cornelis de Leeuw (mogelijk waar), met
de twee vierstemmige psalmen van De Leeuw, een vierstemmige canon op het
titelblad en twee canons op psalmverzen in het voorwerk.
De CL psalmen Davids (Hoorn: Simon Franssonius, 1666, gedrukt Enkhuizen:
Egbert van der Hoef), in-octavo, met Psalm 23 en 128 à 4 van De
Leeuw en een canon op de titelbladzijde.
De CL Psalmen Davids
Alle de voysen der psalmen zijn op een G sleutel
gestelt, door Paulus Matthysz (Amsterdam: Paulus Matthysz voor de Bewindhebbers
der Oost-Indische Compagnie, 1676? Verloren; bewaard is de ongedateerde
heruitgave door de erfgenamen van Paulus Matthysz, 1695c.
Abraham Trommius, Sachte verbetering der psalm-rymen Datheni (Amsterdam:
Gerardus Borstius, 1695). Opdracht aan stadhouder Hendrik Casimir van
Nassau Dietz, Groningen 1.11.1695.
De CL psalmen des propheten Davids
Les pseaumes de David (Amsterdam:
Weduwe Steven Swart, 1701), tweetalige uitgave: linker kolom Nederlands,
rechter kolom Frans.
De CL psalmen des propheten Davids (Utrecht: Willem Kroon, Pieter Muntendam,
Johannes Evelt, Steven Neaulme, [1741]). Octavo. Gecorrigeerd door Johann
Philipp Albrecht Fischer, organist van de Utrechtse Domkerk.
De CL psalmen des propheten Davids (Amsterdam: Isaak van der Putte, 1746;
Abraham van der Putte, 1760). Quarto-uitgave, gebaseerd op die van De
Leeuw en Theunis Jacobsz. Met de twee vierstemmige psalmen (23,128) van
Cornelis de Leeuw en de Sangh-wetten , maar tevens met psalm 7 en 26 vierstemmig
naar Claudin le Jeune.
De psalmberyming van Dathenus verbetert. I Boek (Leiden: Hendrik Mostert,
1761). Tekstuitgave van psalm 1-41.
De CL psalmen des propheten Davids (Kruiningen: F. van der Peijl, 1885-1957).
Th. Ruys jr., Petrus Dathenus (Dissertatie Amsterdam, V.U., 1919).
A. Sturm, 'Datheen en Marnix,' in: Klinkend geloof (1978), pp. 27-36.
Lenselink 1959, pp. 493-564; Luth 1986, pp. 45-51.
Psalmberijmingen na Dathenus
Philips van Marnix van Sint-Aldegonde, Het boeck der psalmen Davids, Wt
de Hebreïsche spraecke in Nederduytschen dichte, op de ghewoonlijcke
Françoise wyse overghesett (Antwerpen: Gillis van de Rade, 1580).
Herdrukken 1591 (Middelburg: Richard Schilders), 1617 (Leiden: Lodewijk
Elzevier; met de Datheense berijming onder de noten en die van Marnix
in de marge), 1646 (Leiden: Paulus van Ravesteyn).
Facsimile-uitgave editie 1580: Antwerpen: Gert-Jan Buitink, 1985. Met
inleiding door J.G. Sterck en A.C. den Besten.
Facsimile-uitgave van editie 1617: Dordrecht, J.P. van den Tol, 1985.
J.J. van Toorenenbergen, 'De psalmberijming van Ph. van Marnix door de
boekhandelaars met succes belaagd en door de Nationale Synode van 1586
zonder succes tot kerkelijk gebruik aangenomen,' Archief voor Nederlandsche
Kerkgeschiedenis 1 (1885), pp. 129-135.
P. Arents, 'Bijdrage tot de Marnix-bibliografie: Het Boeck der Psalmen
Davids,' in: Miscellanea J. Gessler (Antwerpen 1948), pp. 112-140.
A. Dewitte, 'Bonaventura Vulcanius en Philips Marnix van Sint-Aldegonde
1577-1606,' in: Album Albert Schouteet (Brugge 1973), pp. 57-74.
Antoni de Hubert, De psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd
het Lofbouk; bij den Propheet verdeeld in vyf bouken. Nu naer den oorspronkelicken
text van woorde tot woorde vertaeld ende in Nederduijtzen rijmen gesteld
op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de Gereformeerde Kerken singht
(Leiden: Pieter Muller, 1624). Ook met lofzangen en 'Psalm 151.'
Henricus Geldorpius, De psalmen in rijm en dicht gestelt om gezongen te
worden op veertich der gewoonlikke wyzen (Amsterdam: Dominicus van der
Stichel voor Marten Jansz Brant, 1644).
Joan de Brune, De CL Davids psalmen, uyt de Hebreeusche in de Nederlantsche
tale, van woord tot woord, over-geset, ende met de nieuwe oversettinge
des Bybels overeenkomend. (Middelburg: Zacharias en Michiel Roman, 1644).
In deze berijming is de Statenvertaling zo getrouw mogelijk gevolgd. Ongewijzigde
herdruk Middelburg: Henrick Smidt en Pieter van Goetthem, 1662.
Herziening: Davids psalmen, gedicht aen d'eene zijde door Petrum Dathenum,
aen d'ander zijde door J. de Brune, die dezelve, uyt de Hebreeusche in
de Nederlandsche taele naer de voet van de letter vertaelt, nu met de
tweede druck van veers tot veers geheel verbetert en op een vloeyende
mate, naer de oude wijzen, gestelt heeft (Amsterdam: Theunis Jacobsz [Lootsman],
1650).
Cornelis Boey, Psalmen Davids, volgens de nieuwe oversettinge des Bibels,
op deselfde wijsen ende even-gelijck getal van verssen, als de Françoise
ende die van P. Dathenus zijn (Rotterdam: Matthys Wagens, 1648).
Herziening: Het nieuwe werck der psalmen van den Koningh David, volgende
de nieuwe oversettinge des H. Bibels, op de wijsen en getal der sangh-verssen
van de Gereformeerde Kercken van Nederland (Leiden: Johannes Elsevier,
1659).
Jacob Westerbaen, Davids psalmen in Nederduytschen rijmen gestelt ...
op deselfde wijsen ende getal van zangversen als die in de Fransche ende
Nederlantsche Gereformeerde Kercken werden gesongen (Den Haag; Anthony
en Johannes Tongerloo, 1655). Verbeterde herdruk 1656.
Hendrick Bruno (conrector te Hoorn), Davids psalmen na de nieuwe oversettinge
op evenveel veersen op deselfde wijsen als van Dathenus en geheel op noten
en op een sleutel gestelt (Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1656).
Antonie Deutekom (musicus te Utrecht), Het boeck der psalmen en eenige
andere lofsangen, door last van de H.M. Heeren Staten Generael der Vereenighde
Nederlanden ende volgens het besluyt van de Synode Nationael, gehouden
tot Dordrecht in de Jaren 1618 en 1619, uyt de oorspronckelijke tale,
nevens den ganschen Bibel, in onse Nederlandsche getrouwelik overgesett,
en nu op de gewone wysen van het kerklik gezang gebracht met even zooveel
versen (Utrecht: Willem Wier voor de auteur, 1657). Bestaat uit de Statenvertaling
onder de psalmwijzen geplaatst. Herdruk Amsterdam: Gerrit Willemsz Doornick,
1662.
Jacobus Clerquius (predikant te Amsterdam), De psalmen Davids mitsgaders
de andere gewoonelicke gesangen op deselfde wijsen en afdeelingen van
versen als die in de Nederduytsche Gereformeerde Kercken gebruyckt worden
(Amsterdam: Casparus Commelijn, 1664).
Hermes Celosse (predikant te Ridderkerk), De CL psalmen Davids, mitsgaders
de andere gewoonlijcke gesangen op deselfde wijsen en afdeelingen van
versen als die in de Nederlandsche Gereformeerde Kercken gebruyckt worden
(Dordrecht: Nicolaes de Vries, 1665).
Dirck Adriaensz van Disselburgh, De CL textpsalmen des Konincklijcken
Prophete Davids, met eenige andere Lof-sangen na de nieuwe oversettinge
des Bybels sanghs-wijse ghestelt, even langh als die van Dathenus, en
datmen den Text achter malkanderen lesen kan. ... Geheelijck op noten,
op eene sleutel, na de copye van De Leeuw (Delft: Anthony van Heusden,
1666). Herdruk Delft: Cornelis Maertensz Blommesteyn, 1667.
Joannes Six van Chandelier, Davids psalmen, op de gewoonlikke wysen (Amsterdam:
Gillis Joosten Zaagman voor Jacob Lescailje, 1674). Herdrukken 1690, 1758.
Mede uit de herdrukken blijkt de goede naam die deze berijming had.
Christoffel Pierson, De versnaarde koningsharp of de honderd-en-vijftig
psalmen des profeten Davids, na den text of naasten zin derzelver verkort
en op de gewone zangwijzen gerijmt (Gouda: Kornelis Dyvoort, [1679]).
Samuel van Huls, Davids psalmen of harpzangen, meest met de eige woorden
van de nieuwe overzettinge en op de wijze in de Gereformeerde Kerk gebruikelijk
(Amsterdam: Jan Bouman, 1682).
Johannes Roldanus (predikant te Enkhuizen), De CL psalmen Davids, mitsgaders
eenige andere gedichten ende lofsangen die men ook gewoon is in de Gereformeerde
Kerken te singen, uyt de oorspronkelijke text, volgens den. oversettinge
des Bibels (Enkhuizen: Jan Dircksz Kuyper voor Hendrik van Straalen, 1685).
Hendrik Ghysen (voorzanger van de Amstelkerk in Amsterdam), Den Hoonigraat
der psalmdichten ofte Davids psalmen met d'andere lofsangen gestelt op
sangmaate en afdeelingen in de Nederlandsche Kerken gebruikelyk en vergaadert
uit de seventien berijmde psalmboeken van P. Dathenus, Ph. de Marnix,
A. de Hubert, D. Camphuisen, H. Geldorpius, J. Revius, C. Boey, Ch. van
Heule, J. Westerbaen, H. Bruno, J. Clerquius, H. Celosse, D. van Disselburg,
J. Six, S. van Huls, J. Oudaan en J. Roldanus. ... Geheel op nooten en
op een sleutel gestelt (Amsterdam: Gerardus Borstius, 1686. Amsterdam:
Weduwe Gysbert de Groot, 1708).
Kornelis van Vleuten, De Koninglyke Harpgezangen of Koning Davids 150
psalmen en de andere lofzangen, uyt alle de voorgaende psalmgedichten
uitgekeurt en met behulp van nieuwe rymvaarzen opgemaakt en t'zaamgestelt
op de eygen zangmaat en gelyk getal van zangverzen gebruykelyk in de Fransse,
Hoog- en Nederduytsche Gereformeerde Kerkken (Amsterdam: J. Smets en P.
Dibbits, 1699). Net als het werk van Hendrik Ghysen een samenraapsel uit
de voorgaande psalmberijmingen. Van Vleuten noemt die van Datheen, Marnix,
Camphuysen, Boey, Westerbaen, Clerquius, Six, Pierson, Huls, Oudaan, Vondel,
Geldorpius, Duisberg.
François Halma, Davids harpzangen of de CL psalmen van den Koninklyken
profeet David en andere heilige mannen, nevens de gewone lofzangen in
de kerken gebruikelyk. Opnieuw naar de Nederduitsche overzettinge en kanttekeningen
op de gewoone zangwyzen in dichtmaat gebragt (Amsterdam: François
Halma, 1707). Na Halma's verhuizing naar Leeuwarden werd zijn psalter
van een basso continuo voorzien door Jacob Riehman: Leeuwarden: François
Halma, 1717.
Dirk Smout, Davids psalmen en andere lofzangen volgens de gebruikelijke
zangmaten in rijm gestelt (Utrecht: Jakon van Poolsum, 1710).
Mattheus Gargon, De CL psalmen Davids, waerin de dicht- en zangmaate van
Dathenus behouden, en de verklaring van den Professor van Til op den voet
gevolgd is. Nevens uitbreidinge der gewoone lofzangen (Vlissingen: Samuel
Willegaards, 1711). Herdruk Amsterdam: Andries van Damme, 2/1722. De berijming
volgt de psalmuitleggingen in Salomon van Til's Digt-, sang- en speel-konst
(1692).
Jan van Belle, David psalmen, volgens de Hoogmogende Heeren Staaten Bybeltekst,
op nieuws in volle vaerzen, en korter dan ooit berymd; verders op de gewoone
zangwyzen, en, tot gemak der leerlingen, die op instrumenten speelen,
op de G-sleutel daarby gesteld; beneevens alle de gebeden, lofzangen enz.
in de Christelyke kerken gebruikelyk, op byzondere psalmwyzen daaragter
(Haarlem: Aäron van Hulkenroy, 1733).
Peter van Gunst, De CL psalmen des Profeeten Davids met de gewoone lofzangen,
enz. enz. (Utrecht: Melchior Leonard Charlois, Amsterdam: Gerard de Broen,
1736).
Fredrik Duim, De psalmen van den Koninklyken Propheet David, gevolgt de
Fransche Dichtmaate van Clement Marot en Theodorus Beza en den toon van
Petrus Dathenus, op den sleutel van Cornelis de Leeuw, thans in dichtmaate
gebragt na het richtig taalbestek der nieuwe overzettingen van den Statenbybel,
met de liederen althans gezongen in de Gereformeerde Kerke (Amsterdam:
voor de auteur, 1747).
Kunstgenootschap Laus Deo, Salus Populo, Het boek der psalmen, nevens
de gezangen, by de Hervormde Kerk in gebruik, allen volgens de gewoone
zangwyzen (Amsterdam: Pieter Meijer, 1760, 1761, 1765, 1769). Latere uitgaven
tot 1870.
Joannes Eusebius Voet, Proeve eener nieuwe beryming van het boek der psalmen,
ontworpen door ..., beschaafd en dus ver voltooid door een genootschap
van godgeleerden, taal- en dichtminnaars, tesamen leden der Gereformeerde
Kerk in Nederland (Den Haag: Otto van Thol, 1762-1763). Herdruk 1763.
Genootschap Kunst wordt door Arbeid verkreegen, Het boek der psalmen,
nevens de gezangen, bij de Hervormde Kerk in gebruik, op de gewone zangwijzen
(Leiden: Genootschap, 1772). Psalm 1-104 in vijf afleveringen verschenen,
uitsluitend tekst.
Latijn
Johannes van Aelhuysen, Centum et quinquaginta psalmos regii prophetae
legendos et canendos ecclesiae Christianae Latino versu offert
Ea
etiam cantica, quae publicum in nostris templis usum habent, author addidit
(Leiden: Cornelius Boutensteyn voor de auteur, 1683).
Fries
Gisbert Japicx
Friesche rymlerye (Bolswart: Samuel fen Haringshouk, 1668).
Friesche rymlerye, in trye dielen forschaet
't esterste iz Hymmelsch
harp-luwd, dat is to sizzen, ytlijcke fen Davids psalmen (Leeuwarden:
Kerst Tjallings en Gerris Heegslag, 2/1681 = Franeker: Lenert Strick,
2/1684). Verdere edities 1784 (Uub), 1821, 1853, 1923.
Wurken fan Gysbert Japicx (Bolswart 1936, 2/1966).
Oentekeningen op Hysbert Japicx' wurken (Bolswart 1966).
P.H. Breuker, It wurk fan Gysbert Japix (Leeuwarden 1989; dissertatie
Amsterdam VU). I: Tekst yn facsimile; II. Oerlevering en ôntstaen.
Christiaan Stapelkamp, Aantekeningen op Gysbert Japicx' «Hijmmelsch
harpluwd» (Groningen 1958-1959).
Verder literatuur over Japicx bij de paragraaf over Liedcultuur (§15.5).
Jan Althuysen, Friesche Rymlery (Leeuwarden: Wyger Wygers, 1755). Bevat
Friese poëzie van Althuysen. In het tweede deel een volledige psalmberijming,
bestaande uit die van Japicx op volgorde en aangevuld met eigen berijmingen:
It oorde diel fin dy Frieske Rymmen, toa witten, dy hôndert in fyftig
psalmen fyn David mey dy oorre lôfsangen (Leeuwarden: Wyger Wygers,
1755).
B. Smilde, `It tredde aspekt by de bistudearring fan Gysbert Japiks'
psalmen.' It Beaken 18 (1956), pp. 133-139; `Psalmzingen in Zeeland en
Friesland in de 18de eeuw,' Organist en Eredienst (1974/1), pp. 80-81;
`Hymnologie Frisica,' in: Het lied en de kerk (Groningen 1977), pp. 319-342.
Pamfletten rond Dathenus 1756-1764
Andreas Andriessen, Aanmerkingen op de psalmberymingen van Petrus Dathenus
(Middelburg/Amsterdam: Louis Taillefert Davidszoon en Dirk onder de Linden,
1756).
'Juvenalis Glaucomastix' (=Jean Guépin?), Datheeniana, of Ophelderingen
en aanmerkingen over de vermaarde psalmberijminge van Petrus Dathenus
(Amsterdam: K. van Tongerloo en F. Houttuin, 1758) {DHkb 4 M 26/1}
Tael- en Dicht-kundige By-dragen (Leiden: Johannes le Mair, 1759-1760),
maart, april, oktober 1759, april 1760.
Andreas Andriessen, Bescheiden antwoord
op het Bescheiden naauwkeurig
onderzoek zyner Aanmerkingen op de psalmberymingen van Petrus Dathenus,
te vinden in de Maandelyksche bydragen van Gras- en Lente-maand des jaars
1759 (Middelburg: Louis Taillefert Davidszoon, [1759]). {Lub 1203 F 4/6}
'Philomusus' (=Jean Guépin?), Lof-zang voor den uitmuntenden lier-
en harp-dichter Petrus Dathenus: Datheniaansche bedenkingen over de Maandelykse
by-dragen van lente- en gras-maand, No. 5 en 6 des jaars 1759 (Amsterdam:
K. van Tongerloo en F. Houttuin, 1759). {DHkb 4 M 26/2}
Anonymus, Zedige bedenkingen over de beste keur van eene nieuwe psalmberyminge
in de Nederlandsche gereformeerde kristelyke kerken (Amsterdam: S. van
Esveldt, enz. [1760?]). {DHkb 4 M 26:3}
Anonymus (=J.J. Brahé?), Beredeneert vertoog over de noodzaaklykheid
en de beste wyze eener veranderinge of verbeteringe in de psalmberyminge,
thans by Nederlands kerke in gebruik (Rotterdam: Reinier Arrenberg, 1762).
{DHkb Pamflet 3142 F 25}
Albert de Vulder (predikant Babyloniënbroek en Hil), Onzydige en
zeedige aanmerkingen, bewerende dat Datheens psalmen noch te behouden
noch te verbeteren, maar ene geheel nieuwe beryming, en byzonder die van
Voet en zyne kunstgenoten in te voeren zy (Rotterdam: Reinier Arrenberg,
1763). {Lub 1203 F 4/11}
Anonymus (lid van het Genootschap Mavult prodesse quam conspici), Tydige
en gegronde bedenkingen, ontrent de Aanmerkingen op de nieuwe psalmberyminge
van den Heere Joannes Eusebius Voet, door Abrah. Arn. Van Toll, (Den Haag:
Pieter van Thol, 1764) {DHkb 3142 F 27}
Statenberijming
Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk in gebruik,
door last van de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden,
uit drie berijmingen, in den jaare 1773, gekooren, met de noodige daarin
gemaakte veranderingen [Den Haag: Isaac Scheltus, 1773]. Folio-tekstuitgave.
Octavo-tekstuitgaven: Den Haag: Hendrik Christoffel Gutteling, 1773. Leiden:
C. van Hoogeveen Jr., 1773.
Talloze verdere uitgaven, in alle formaten (kwarto tot en met duodecimo),
met melodienotatie, 1774 en later, onder meer Haarlem: Johan Enschede
en Zoon; Amsterdam: Erfgenamen Hendrik van der Putte; Amsterdam: H. Brandt
en Compagnie; Amsterdam: Erven weduwe J. Ratelband en J. Brouwer; enz.
Hymni ofte Loff-sangen
Hymni ofte loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen, ende ander-sins
(Den Haag: Hillebrant Jacobsz, 1615).
Facsimile-uitgave: Inleiding door J. van Biezen en Marie Velduyzen (Hilversum:
Knuf, 1967)
J.I. Doedes, 'De drie ons bekende exemplaren van de Hymni ofte Loff-sangen
op de Christelijcke feestdagen,' Godgeleerde Bijdragen 43 (1869), pp.
193-200; 'Een vierde exemplaar van de Hymni ofte Loff-sangen,' Godgeleerde
Bijdragen 43 (1869), pp. 305-306; 'Twee verschillende drukken van 'Hymni
ofte Loff-sangen,' in 1615 uitgegeven voor de Hervormden van Utrecht,'
Godgeleerde Bijdragen 43 (1869), pp. 307-319.
Achttiende-eeuwse gezangboeken
Rutger Schutte, Stichtelyke gezangen ... Eerste-Vierde deel (Amsterdam:
Johannes Covens, 1762, 1764, 1765, 1787).
Hierbij: Zangwyzen van Stichtelyke gezangen ... Eerste-Vierde deel (Amsterdam:
Johannes Covens, z.j., vermoedelijk synchroon met de tekstuitgaven). Tweede
deel noemt Frischmuth als componist, het vierde deel Colizzi.
Facsimile van de muziekuitgave deel I-III: Laaber: Laaber, 1979. (Dokumente
früher Musik und Musikliteratur im Faksimile 11)
Frans Schouten, 'De liedboeken van Rutger Schutte: Aantekeningen bij
een poging tot geestelijke huismuziek uit de tweede helft der achttiende
eeuw,' Mens en Melodie 24 (1969), pp. 169-172.
Johannes Eusebius Voet, Stichtelyke gedichten en gezangen ... Eerste-Tweede
deel (Dordrecht 4/1760, 2/1763); Stichtelyke gezangen 1e stuk met zang-
en speelwyzen meest nieuw (Dordrecht 1767): zonder muziek verschenen.
Ahasverus van den Berg, Proeven van geestelijke oden en liederen (Utrecht
1777, 1783, 1793, 1805). Hierbij: Zangwyzen tot de geestelyke oden en
liederen Deel I (Utrecht 1780).
Evangelische gezangen
Evangelische gezangen, om nevens Het boek der psalmen bij den openbaaren
godsdienst in de Nederlandsch Hervormde gemeenten gebruikt te worden;
op uitdrukkelijken last van alle de synoden der voornaemde gemeenten bijeen
verzameld en in orde gebragt in de jaren 1803, 804 en 1805 (Amsterdam:
Johannes Allart, 1806). Officiële folio-tekstuitgave.
L. de geer, Ontstaan, invoering en ontvangst van den Evangelischen Gezangenbundel
in de Nederduitsch Hervormde Kerk (Groningen 1902).
J.H. Gunning, De gezangenkwestie in de Nederduitsch Hervormde Kerk (Utrecht
1910).
A.W. Bronsveld, De Evangelische Hezangen verzameld in de jaren 1803-1805
(Utrecht 1917).
Geestelijk lied
A. Ypma, 'Protestantse liederen in de 17de en 18de eeuw,' in: Klinkend
geloof (1978), pp. 37-52.
Els Stronks, Stichten of schitteren: De poëzie van zeventiende-eeuwse
gereformeerde predikanten (Houten 1996; dissertatie Utrecht 1996).
Jacobus Revius
Over-ysselsche sangen en dichten (Deventer: Sebastiaan Wermbouts, 1630).
Moderne uitgave: Uitgegeven, met ongedrukte gedichten vermeerderd en van
verklarende aanteekeningen voorzien door W.A.P. Smit, I: Het epos der
godsgeschiedenis, II: Overige gedichten (Amsterdam 1930-1935).
J. van Vloten, Het leven en de uitgelezen zangen en dichten van Jacobus
Revius (Schiedam 1863)
E.J.W. Posthumus Meyjes, Jacobus Revius: Zijn leven en werken (Dissertatie
1895 <<<)
W.A.P. Smit, De dichter Revius (Proefschrift Amsterdam?? 1928)
L. Strengholt, Bloemen in Gethsemané: Verzamelde studies over de
dichter Revius (Amsterdam/Alphen a/d Rijn, 1976)
W.C.J. Buitendijk: Bloemlezing enz. 1969 <<<
Claes JacoBszoon Wits
Stichtelijcke bedenckingen uytghebeelt in verscheyden gedichten om te
singhen ende te lesen (Eerste druk Enkhuizen 1639 verloren; Floris Janszoon
Camerling, 2/1643). Geen melodienotatie.
Stichtelijcke tijdt-cortinge
op sanghs-wijse ghestelt (Enkhuizen:
Floris Janszoon Camerling, 1641). Geen melodienotatie.
Onledige ledicheyt, ofte Buytentytse sticht'lijcke oeffeninge
bequaem
om te singen en te lesen (Enkhuizen: Jan Janszoon Pottjen, 1644). Met
melodienotatie.
Stichtelijcke Bedenckinghe, Onledighe ledigheyt, Stichtelijcke tijdt-kortinge,
vertoont door geestelijcke gesanghen, leerlijcke historien en bruylofts-liedekens
(Enkhuizen: Albert Wesselszoon Kluppel, 1649). Met melodienotatie in alle
delen. Verderde uitgaven Enkhuizen 6/1655, 7/1666, 8/1679, Amsterdam 9/1694,
10/1706.
Willem Sluiter
Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens, op lees- ende sangh-maete
gerijmt, ende op alderhande, soo wel bekende ende gebruykelike, als ook
gantsch nieuwe, van verscheiden meesters gemaekte sangh-geluyden, met
bas ende discant, gestelt (Deventer: Jan Colomp, 1661). Alle liederen
met tweestemmige zetting: melodie en bas, anoniem. Herdruk met uitsluitend
tekst: Amsterdam: Gerbrant Schagen, 1681, 1685.
Christelike doodts-betrachting, bestaende in verscheyden sterf-gesangen,
en doots-echtscheydinge (eerste druk onbekend; Delft: Cornelis van Heusden,
2/1677). Geen melodienotatie.
Buiten-leven en Eensaem huis- en winterleven (beide Delft 1668), samen
herdrukt als Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven (Amsterdam:
Johannes Boekholt, 1680), deze uitgaven niet als liedboek ingericht. Dat
is wel het geval bij de uitgave Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687, met
toegevoegde melodieën en 'vermeerdert met 43 bygevoegde gezangen
van den selven autheur op dese stoffe en inhoudt passende, nooit voor
deesen gedrukt', die allemaal van genoteerde melodie zijn voorzien. Latere
edities zonder melodienotatie.
Eibergsche sang-lust, of Geestelijke liedekens, tot dienst der sang-lievende
gemeinte van Eibergen (eerste druk 1670 onbekend; Delft: Andries Voorstad,
1680). Zonder melodienotatie. Eybergsche zang-lust, mitsgaders vreugd-
en liefde-zangen (Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687). Alle liederen met
melodienotatie.
Vreugt- en liefde-sangen aan de gemeinte J. Christi binnen, en rondom
in de buerten des kerspels van Eibergen (Amsterdam: Johannes Boekholt,
1682), zonder melodienotatie. Wel melodieën in de editie Amsterdam:
Gerbrand Schagen, 1687.
Jeremia's klaag-liederen, op dicht- en sang-mate soo gerijmt, dat de eigene
prophetische text-woorden daar in gehouden zijn (Eerste druk 1672 niet
bekend, oudste bekende Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1682, zonder melodieën).
Gezangen van heilige en godt-vruchtige stoffe, nooit voor deesen gedrukt
(Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687), met melodieën.
Alle de geestelyke en soetvloeyende werken
gestelt op alderhande,
soo wel bekende als gebruykelijke, ook nieuwe voysen, van verscheyde meesters
te samen gevoegt, met bas ende discant (Amsterdam: Johannes Boeckholt,
1687). Verzameluitgave met (1) Psalmen, lofsangen ende geestelyke liedekens,
(2) Eibergsche zang-lust, (3) Lof der Heilige maagd Maria (geen liederen),
(4) Christelijke doodts-betrachting, (5) Buiten- eensaem huis- somer-
en winter-leven, (6) Jeremia's klaag-liederen. Hierbij behoort eigenlijk
nog de corresponderende uitgave van de Vreugt- en liefde-sangen uit hetzelfde
jaar. Tweestemmige zettingen in (1), (2) en (4), waarvan die in (2) en
(4) nieuw, dat wil zeggen niet uit voorgaande drukken overgenomen; éénstemmige
melodienotaties in (6) en de Vreugt- en liefde-sangen; geen melodienotatie
in (5). Deze bundeling is, gecombineerd met de Gezangen van heilige en
godt-vruchtige stoffe (Amsterdam 1687), nog vele malen herdrukt, maar
steeds zonder melodienotaties, te Amsterdam door Johannes Boekholt (1693),
Gerbrand Schagen (1701 enz.), Weduwe Schagen (1714 enz.), Weduwe Gysbert
de Groot (1717, 1722, 1731, enz.), Johannes Wessing Willemszoon (derde
kwart 18de eeuw), enz. tot in de negentiende eeuw.
Schakel van gezangen, ofte Geestelyke gezangen en beschouwingen, na den
schakel van theologische waerheden in order geschikt
in 't licht
gebracht onder het opzigt van Wilhelmus Sluiter (Zwolle: Gerrit van Straten,
1733). Herdrukt in 1740 en 1747.
Cornelis Blokland, Willem Sluiter 1627-1673 (Assen: Van Gorcum, 1965;
dissertatie Utrecht).
Jodocus van Lodensteyn
Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen en andere gedichten,
verdeeld in vier delen: I. Bijbelstoff, II. Aandagten over bysondere geestelijcke
stoffen. III. Stigtelijcke invallen op verscheyden voorvallen. IV. Boetdigten.
Ende een aanhangsel van verscheydene so in d'ordre overgeslagene, als
andre. (Utrecht: Willem Clerck, 1676). Met melodieën. Tweede druk
zonder melodienotatie, in verband met een voorgenomen bewerking met basso
continuo (welke niet heeft plaatsgevonden). Verdere drukken, steeds met
melodienotaties: Amsterdam: Johannes Boekholt, 3/1681, 4/1684; Amsterdam:
Weduwe de Groot 5/1694-1695, 5/1703, 7/1713; Weduwe Barent Visscher, 8/1721,
E. Visscher, 9/1727, 10/1733l Johannes Kannewet 11/1739, 12/1743, 13/1752,
14/1760, 15/1769, 16/1780.
Hendrik Uilenbroek
Christelijke gezangen. Eerste drukken onbekend. Oudste bekende uitgave,
zonder melodieën: Amsterdam: Johannes van Someren, 1669. Latere drukken
met melodienotatie: 8/1671, Weduwe J. van Someren, 11/1679, 12/1685; Weduwe
Gijsbert de groot, 9/1704, 10/1713, 11/1719. Vervolg of Tweede deel Johannes
van Someren, 1678, Weduwe Johannes van Someren 1679, 1685, Weduwe Gijsbert
de Groot, 1713.
Hieronymus Sweerts
Innerlycke ziel-rochten op 't H. Avont-mael en andere voorvallende gelegenheden,
benevens eenige stichtelycke zede-zangen (Amsterdam: Hieronymus Sweerts,
1673, 2/1683, 3/1692). Latere drukken tot 1729.
8.3 De Hervormde Kerk 2: Orgelbegeleiding
In de zuiver calvinistische visie is er geen plaats voor het orgel in
de eredienst. In Frankrijk en Zwitserland is het gevolg van deze opvatting
geweest dat veel orgels uit de kerken zijn verwijderd. In de Republiek
zijn de orgels echter eigendom van de stad en kunnen de kerkenraden hun
verwijdering niet afdwingen. Dat betekent min of meer dat, al moet het
orgel officieel uit de eredienst worden geweerd, de verleiding om het
wel te gebruiken, steeds aanwezig is. Gedurende de eerste eeuw van de
Republiek heeft het orgel doorgaans gezwegen tijdens de kerkdiensten,
maar uitzonderingen zijn er steeds geweest. Zo gaat men ervan uit dat
in de noordelijke provincies, mogelijk onder Duits-lutheraanse invloed,
ten minste hier en daar en ten minste van tijd tot tijd sprake is geweest
van orgelbegeleiding van het psalmgezang, bijvoorbeeld in Leeuwarden en
Groningen. In de Utrechtse Buurkerk wordt, vermoedelijk als voortzetting
van pre-reformatorisch gebruik, orgel gespeeld in afwisseling met gezongen
strofen. In 1608 weten de predikanten afschaffing van deze gewoonte te
bewerkstelligen. Tot in de jaren-1630 is de standaard van het psalmgezang
in de Republiek daarom die zonder orgelbegeleiding geweest. Wel is het
regel dat de organist speelt aan het einde van de dienst, als het kerkvolk
de kerk verlaat; vaak speelt de organist ook vóór de dienst.
De synodale uitspraken over (dat wil zeggen: tegen) het orgelspel verliezen
na 1600 veel van hun kracht en dwang, zodat het kan gebeuren dat in de
jaren-1630 het orgelspel ter begeleiding van het psalmgezang in enkele
belangrijke plaatsen in Holland, met name Delft (1634), Leiden (1636)
en Dordrecht (1638), wordt ingevoerd. De stedelijke overheid speelt hier
een belangrijke rol in. De Zuid-Hollandse synode van 1638 bestempelt vervolgens
het orgelspel als een neutrale zaak, zodat de plaatselijke kerkenraad
en/of overheid zelf al of niet tot invoering van het orgel als begeleidingsinstrument
kunnen beslissen. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw wordt daardoor
de begeleiding van het psalmgezang door het orgel vrij snel in een aantal
steden over de gehele Republiek verspreid gangbaar: Maastricht (1638),
Gouda (1639), Culemborg (1640), Alkmaar (1640), Middelburg (1640), Kampen
(1640), Haarlem (1649), Rotterdam (1649), Brielle (1667), Amersfoort (1668),
enz. De grote steden lopen in dit opzicht zeker niet voorop: in Den Haag
wordt de orgelbegeleiding ingevoerd in 1673, in Amsterdam in 1680, in
Utrecht in 1685. Tegen het einde van de eeuw moet de orgelbegeleiding
van het psalmgezang overal waar een orgel aanwezig was een feit zijn geweest.
Veel kleinere kerken, vooral in de dorpen, krijgen pas in de 18de eeuw
een orgel, zodat noodgedwongen de onbegeleide situatie daar langer voortduurt.
Het valt Joachim Hess, wanneer hij in het midden van de achttiende eeuw
het Nederlandse orgelbezit inventariseert voor zijn Dispositiën der
merkwaardigste kerk-orgelen (Gouda 1774), hoeveel dorpen in de provincies
Friesland en Groningen een orgel hun kerken hebben:
Zoals dan de Stad Groningen niet ontbloot is van Orgelen, even zo is
't gelegen met desselfs Dorps-Orgelen, zynde myn 's weetens geene der
overige Provintien van ons Gemeenebest, uitgezonderd Vriesland, waar men
zo veel Dorpen ontmoet, welker Kerken met Orgelen zyn voorzien, dan deeze
Provintie van Groningen.
De organist was dan dikwijls tevens schoolmeester en voorzanger:
Dus van de 140 Dorpen [in Groningen] zyn 'er 39 welke dit zo nuttig Instrument
in hunne Kerken hebben. By alle deeze Orgels (twee uitgezonderd namelyk
in het Vlek [=kleine stad] Apingadam en het Dorp Stedum) is de Organist
teffens Voorzanger en Schoolmeester; op dien zelfden voet is 't ook geschikt
in Vriesland; gaande den Voorleezer na het afleezen der Psalm op het Orgel,
beginnende onder het aanslaan van den toon des Orgels, teffens zynen stem
te verheffen.
Constantijn Huygens propageert in zijn geschrift over Gebruyck of ongebruyck
van't orgel in de kerkcken van de Vereenighde Nederlanden (1641) het verstandig
kerkelijk 'orgelgebruik', dat wil zeggen, ter begeleiding van de gemeentezang.
Zijn pamflet lokt zowel bijval als tegenstand uit. Huygens verspreidt
het geschrift zelf in academische, literaire en diplomatieke kringen,
welke lieden vrijwel zonder uitzondering positief reageren. Naar aanleiding
van zijn geschrift wordt in Den Haag in april 1641 de orgelbegeleiding
ingevoerd. Deze invoering wekt echter zoveel beroering dat deze na enkele
weken ongedaan moet worden gemaakt. De tegenstand komt zowel van conservatieve
gemeenteleden (onder aanvoering van Jan Janszoon Calckman) als van één
van de predikanten (Caspar Streso). Pamfletten en briefwisseling over
en weer duren voort tot in 1642. Hoeveel invloed Huygens' geschrift op
de invoering van de orgelbegeleiding heeft is niet aan te geven.
Over de wijze waarop de orgelbegeleiding van het psalmgezang in zijn werk
gaat zijn we spaarzaam ingelicht. We mogen aannemen dat de organist de
melodie in de discant speelt en daaronder akkoorden plaatste. Hierdoor
ontstaat een zekere overeenkomst met basso-continuo-spel, een gelijkenis
die ook door enkele tijdgenoten al is opgemerkt. De begeleiding is vrijwel
zeker geheel homofoon, zonder bassen of middenstemmen in kleinere notenwaarden
en zonder versieringen.
Een ontwikkeling in de Nederlandse orgelbouw van de tweede helft van de
zeventiende eeuw die samenhangt met de invoering van de orgelbegeleiding
van de gemeentezang is de invoering van het cornet-discant-register, in
wezen een mixtuur met terts- en kwintregisters, op 16'-, 8'- of 4'-toonhoogte.
Door het gebruik van dit register kan de organist de psalmmelodie op doordringende
wijze laten horen. De Haarlemse stadsorganist Johan Dusart eist vanaf
ca. 1680 de 'uitvinding' van dit register op, maar het is in zekere zin
niets anders dan de toepassing van ontwikkelingen die in de Franse en
Zuid-Nederlandse orgelbouw reeds bekend waren.
Vermoedelijk moet de notatiehervorming van de psalmen die Cornelis de
Leeuw in 1650 in zijn psalmuitgaven doorvoerde ook in verband worden gebracht
met de orgelbegeleiding. Vóór 1650 worden de psalmen traditiegetrouw
genoteerd met sopraan-, alt- of tenorsleutel. Bij onbegeleide uitvoering
is transpositie van de genoteerde omvang naar een zingbare omvang natuurlijk
geen probleem, maar het is duidelijk dat de begeleidende organist gebaat
is bij een notatie van de psalmmelodieën in een constante omvang
en dat is precies de wijziging die De Leeuw doorvoerde: in zijn systeem
worden alle psalmmelodieën in de altsleutel genoteerd. (Later in
de eeuw komen er ook psalmboeken met vioolsleutel, al blijft de altsleutel
de standaard.)
De eerste psalmpublicatie die duidelijk op de orgelbegeleiding is gericht
is een verzameling van bassen voor psalmen, in 1661 te Enkhuizen door
Jacob Hendriksz uitgegeven (en waarschijnlijk ook gecomponeerd): De eerste
verssen van alle psalmen Davids, in Neder-landtsche dichte over-geset
door Petrum Dathenum, mitsgaders eenige lof-sanghen, gecomponeert op de
bas-stem, tegens de stem in de kerck ghebruyckelijck, door een meester
in die kunst (Enkhuizen: Willem Evertsz voor Jacob Hendricksz, 1662).
In deze uitgave ontbreken dus de psalmmelodieën. Als in 1664/1665
de meerstemmige noot-tegen-noot-zettingen van de psalmen door Claudin
le Jeune met de Datheense teksten worden uitgegeven door Laurens van der
Wiel' te Schiedam, worden de bassen ook los te koop aangeboden, een geste
die zeker gericht is op de begeleidende kerkorganist. In 1676 wordt het
complete psalter in tweestemmige zetting (melodie en bas) door de Amsterdamse
organist Jan Janszoon Backer gepubliceerd, natuurlijk ook voor de kerkorganist.
De genoemde uitgaven kunnen echter in de zeventiende eeuw onmogelijk de
totale markt hebben voorzien. Conclusie moet dan ook zijn dat veel 17de-eeuwse
organisten zich van hun begeleidende taak improviserend of volgens eigen
notatie hebben gekweten.
In de achttiende eeuw wordt dat anders. Met name vanaf het tweede kwart
van de achttiende eeuw ontstaat de traditie van het 'koraalboek,' waaronder
we moeten verstaan een gedrukte of ongedrukte serie composities van alle
150 psalmen en een aantal lofzangen voor gebruik in de kerk ter begeleiding
van het psalmgezang. Ze zijn steeds geschreven door praktizerende organisten.
Gerhard Fredrik Witvogel (organist van de Lutherse Kerk in Amsterdam)
opent de rij in 1731 met De zangwijsen van de CL psalmen Davids, Quirinus
van Blankenburg (organist van de Nieuwe Kerk in Den Haag) volgt in 1732
(Clavecimbel- en orgel-boek), Conrad Friedrich Hurlebusch (organist van
de Oude Kerk in Amsterdam) in 1746 (De 150 psalmen Davids). Deze componisten
proberen zich in hun orgelboeken op een bepaalde manier te profileren.
Witvogel geeft de melodie onversierd en een noot-tegen-noot basso continuo;
Blankenburg geeft een versierde melodie met akkoordbegeleiding en tevens
vele voor-, tussen- en naspelen; Hurlebusch een eenstemmige melodie met
basso continuo met gecoloreerde verbindingen tussen de melodienoten.
De bewerking van de psalmen en lofzangen van C.G. Tubel (De 150 psalmen
Davids, 1762) is driestemmig (Primo, Secondo, Basso continuo). De melodie
is versierd en ritmisch genoteerd volgens de korte zingtrant (een novum
in 1762), de bas verloopt voornamelijk in achtsten. [Dit volgens Luth,
nog controleren.] Domingo Simono del Croebelis laat in 1763 een instrumentale
moderne melodieversie verschijnen, dat wil zeggen, alle melodieën
met de vioolsleutel genoteerd, zonder tekst, met maatstrepen en tal van
Stichnoten tussen de hoofdnoten (De CL psalmen Davids). De bewerking van
J.H. Stechwey (De CL psalmen Davids, 1770) is wel heel curieus: de melodieën
zijn geheel in hele noten genoteerd, de baslijn is er, met wat becijfering,
in letters onder genoteerd. Uit 1771 stamt het laatste uitgegeven koraalboek
uit de tijd van de Datheense berijming. Het is van de hand van de Alkmaarse
organist F.G. Michelet (De zangwysen der CL psalmen Davids, 1771). Het
is een vierstemmige noot-tegen-noot-harmonisatie voor orgel (met een enkel
versierinkje) met de melodie in de rechterhand, de drie lagere stemmen
in de linkerhand.
Naast de gedrukte koraalboeken is er een aantal bekend in handschrift,
onder meer van de hand van de Leeuwarder organist Rynoldus Popma van Oevering,
de Leidse amateur Jan Alensoon en van de Leidse organist/musicus Philipp
Pohl.
De Statenberijming van 1773 veroorzaakt een kleine hausse in koraalboeken
van verschillende aard. In snelle opeenvolging verschijnen achtereenvolgens
de bewerkingen van Jacques de Passius (organist te Vianen: Het boek der
psalmen, [1775]; tweestemmig: melodie en bas beide met tekst, de bas zonder
becijfering, het ritme van de melodieën aangepast), Georg Neumann
(De muzicale zangwyzen van het boek der psalmen, 1776: Melodie en becijferde
bas, met uitvoerige toelichting op het versieren, enz.), Willem Lootens
(organist te Middelburg: De 150 psalmen en gezangen, 1776: geheel nieuwe
melodieën in eigentijdse stijl met basso continuo), Jacob Potholt
(organist te Amsterdam, Oude Kerk: De muzyk van de CL psalmen, 1777: melodie
met versierinkjes als Stichnoten en becijferde bas, met voor- en tussenspelen)
en de anonieme De CL psalmen benevens de lofzangen, in de Gereformeerde
Kerk in gebruik, over den zang gevarieerd, gesteld op de G-sleutel met
een besyfferde bas, ... voor 't orgel, clavecimbaal, de fiool, fluit en
andere instrumenten (Amsterdam: Weduwe Loveringh en Allard en M. de Bruyn,
1778), het zogenaamde 'kunstkeurig psalmboek,' met rijk versierde melodieën
in eigentijdse stijl, maar gebaseerd op de Geneefse, met basso continuo.
Later verschijnen nog bewerkingen van Jacob Tours (organist te Rotterdam:
De zangwijzen der psalmen en gezangen, 1788c), Joos Verschuere Reynvaan
(organist te Middelburg: De CL psalmen met de lofzangen, 1789, één-
of vierstemmige met basso continuo, zowel met Nederlandse als met Franse
tekst) en Michaël Körnlein (organist te Oldenzaal: Volledig
uitgebeelde harmony der psalm-gezangen, 1791). Ook na 1795 houdt de stroom
van koraalboeken aan. We noemen hier nog die van twee componisten die
ook al vóór dat jaar actief zijn, namelijk die van Christian
Friedrich Rüppe (1801; 1806 ook de Evangelische gezangen) en Frederik
Nieuwenhuyzen (1807). Van de koraalboeken die de druk niet haalden noemen
we dat van de Dordtse organist Elbertus van Eem.
De hoeveelheid koraalboeken en de verscheidenheid van de erin te vinden
bewerkingswijzen van de psalmmelodieën wijzen erop dat de uitvoeringspraktijk
van de orgelbegeleiding niet uniform is geweest en dat kennelijk de organisten
daarin een grote mate van vrijheid hebben gehad. Aan de andere kant kunnen
de koraalboeken niet gezien worden als directe afspiegeling van de (of
een) gangbare uitvoeringspraktijk. Eerder geven ze de grenzen aan van
wat mogelijk was: er waren ruime mogelijkheden op het gebied van de ritmiek
(ritmisch, isometrisch, kort), versieringen, tussenspelen, harmonisatie,
enz. Die vrijheid geeft de componerende organisten de mogelijkheid om
zich in hun koraalboeken op een bepaalde manier te profileren en zich
zodoende te onderscheiden van andere. Vanuit deze zienswijze kan het ook
zo geweest zijn dat een componist in beginsel vooral niet precies hetzelfde
wilde doen als zijn voorgangers: anders zou hij zijn eigen werk al bij
voorbaat overbodig maken.
Literatuur
Voor de orgelbegeleidingen die men kan verbinden met componisten, zie
men het Lexicon op de naam van de componist.
De CL psalmen benevens de lofzangen, in de Gereformeerde Kerke in gebruik,
voor den zang gevarieerd, gesteld op de G sleutel met een besyfferde bas,
door eene zeer kundige hand voor 't orgel, clavecimbaal, de fiool, fluit
en andere instrumenten. Amsterdam: Weduwe Loveringh en Allard en M. de
Bruyn, 1778. Met een voorwoord 'De uitgevers aan de intekenaaren van het
gevarieerde psalmboek,' naamlijst van intekenaren, 288 pp. kwarto-oblong,
alle psalmen en lofzangen, benevens Voorzang en Slotzang voor zang en
continuo.
Moderne editie (onvolledig): Twaalf psalmen en lofzangen voor zang, toets-
en soloinstrument door 'eene zeer kundige hand' gevarieerd en van becijferde
bas voorzien uitgegeven te Amsterdam 1778, moderne uitgave door Klaas
Bolt, van psalm 6, 22, 65, 68, 81, 124, 126, 130, 75, 43, Avondzang.
J.W. Enschedé, 'Vier psalm-orgelboeken (1775-1778),' TVNM 8 (1905),
pp. 62-83.
G. Das, 'De strijd over het orgelgebruik in de protestantse kerken, Stemmen
des Tijds (1925), pp. 57-85.
H.A. Bruinsma, 'The organ controversy in the Netherlands Reformation to
1640,' Journal of the American Musicological Society 7 (1954), pp. 205-212.
Luth 1986, pp. 101-110, 209-242, 325-400.
8.4 De Waalse, Duitse en Engelse Kerk
De basis van de muziekpraktijk in de Waalse Kerk in de Republiek (vaak
ook Franse Kerk genoemd) is uiteraard het psalmgezang. Men bedient zich
van het Geneefse psalter van Marot en De Bèze, waarvan de volledige
versie vanaf 1562 in vele uitgaven gedrukt in Frankrijk en Zwitserland
(Genève) beschikbaar is. Het Franse psalter is ook talloze malen
in de Republiek gedrukt en uitgegeven. De oudste editie is de tweetalige
editie (met de Datheense berijming) die in 1594 verschijnt. Later volgen
er nog meer van dergelijke dubbeluitgaven, alsmede vele met alleen alleen
de Franse teksten.
Aan het begin van de achttiende eeuw vindt in de Waalse Kerk een kleine
psalmstrijd plaats. In 1698 was in Genève de revisie van de psalmen
van Marot en De Bèze door Valentin Conrart en Marc-Antoine de la
Bastide (gepubliceerd 1674) officieel aangenomen, waarop de Waalse Synode
in Nederland door de Geneefse wordt verzocht hetzelfde te doen. Dit verzoek
wordt echter hier te lande ervaren als een inmenging zoals in de rooms-katholieke
kerk gebruikelijk en daarom afgewezen. Liever werkt men zelf aan een revisie
van Marot en De Bèze. Deze revisie strandt echter in onderlinge
verdeeldheid, zodat er weer steun kwam voor de revisie van Conrart. De
Synode van Dordrecht van 1721 besluit tot invoering, maar plaatselijke
tegenstand maakt dat pas in 1729 de toestemming van de Staten Generaal
de weg vrijmaakt voor de officiële en algemene invoering van de versie
Conrart. Een kleine hausse aan nieuwe uitgaven van het psalmboek rond
1730 is het gevolg.
In de achttiende eeuw waagt een enkeling zich aan een nieuwe Franse vertaling,
zoals François Rivasson (predikant van de Staten van de Veluwe:
Les pseaumes de David en vers, 1715) en Jean-Scipion Vernède (Waals
predikant te Maastricht: Les pseaumes de David, 1756). Net als bij de
Nederlands hervormden duurt het tot na 1800 dat er naast het psalmboek
ook een gezangenboek ter beschikking komt, de Cantiques pour le culte
public, recueillis et imprimés par ordre du Synode Wallon (Dordrecht
1803).
De Waalse synodes zwijgen geheel over het gebruik van het orgel bij het
psalmgezang. Men kan aannemen dat in grote lijnen het Nederlands-Hervormd
gebruik werd gevolgd, dat wil zeggen een verbod in de begintijd en een
neutraal standpunt vanaf het midden van de zeventiende eeuw. Als gevolg
daarvan moet ook in de Waalse Kerk in de loop van de zeventiende eeuw
orgelbegeleiding de normaal gangbare praktijk zijn geworden. De Waalse
kerken maken voor het psalmgezang gebruik van de diensten van een voorzanger,
lecteur genaamd.
In de begintijd is de aanwezigheid van een orgel in een Waalse kerk nog
geen vanzelfsprekendheid geweest, behoudens waar de Waalse gemeente gebruik
kon maken van eertijds katholieke kerken met een orgel. In de loop van
de zeventiende eeuw heeft echter overal nieuwbouw dan wel verbouwing plaats,
zodat in de achttiende eeuw een orgel normaal is in een Waalse kerk. De
Haagse Hofkapel krijgt in 1641 door toedoen van Constantijn Huygens een
orgel dat onmiddellijk wordt ingezet voor de begeleiding van de gemeentezang.
In het algemeen wordt het organistschap aan een Waalse kerk als een opstapfunctie
gezien naar dat aan een Nederlands-Hervormde kerk. De bekendste organist
van een Waalse kerk in de Republiek is waarschijnlijk Quirinus van Blankenburg,
organist van de Waalse Kerk (Hofkapel) te Den Haag van 1687 tot 1702.
In de Republiek bestaat ook een Duitstalige variant van de hervormde kerk,
in de wandeling doorgaans Duitse Kerk genoemd. Net als bij de geloofsgenoten
in Duitsland zelf maakt men gebruik van het Geneefse psalter in de Duitse
vertaling van Ambrosius Lobwasser, die ook in de Republiek regelmatig
wordt nagedrukt. [Verdere gegevens niet beschikbaar.<<<]
Over het muziekleven van de Engelse Kerk in de Republiek zijn meer gegevens
beschikbaar dan over dat van de Duitse Kerk. De Engelsen nemen hun eigen,
anglicaanse psalters mee, eerst het 'klassieke' van Thomas Sternhold and
John Hopkins uit 1562. Dit psalter wordt ook in de Republiek gedrukt (Middelburg).
Het is geen vertaling van het Geneefse, en het wijkt daarvan ook in een
ander opzicht fundamenteel af, namelijk door het gebruik van slechts een
klein aantal metrische schema's, zodat een even gering aantal melodieën
voldoende kon zijn om alle psalmen mee te zingen. Bovendien staan de melodieën
niet onwrikbaar vast, zodat in de zeventiende eeuw in Engeland geleidelijk
een variëteit in melodieën in omloop kwam. In welke mate deze
variatie ook in de Engelse Kerk in de Republiek is doorgedrongen, is nog
onduidelijk.
Naast de Sternhold-Hopkins-berijming ontstaat tegen het einde van de zeventiende
eeuw in Engeland de nieuwe berijming van Nahum Tate (de librettist van
Purcell's Dido and Aeneas) en Nicholas Brady (1696). Deze wordt ook hier
te lande ingevoerd. De Tate-Brady-berijming heeft dezelfde metrische beperkingen
als die van Sternhold-Hopkins en daarom hetzelfde beperkte melodie-gebruik.
Rond het midden van de achttiende eeuw (1753) draagt de Amsterdamse Engelse
Kerk (in het Begijnhof) de uit Duitsland afkomstige Amsterdamse musicus
Johann Seewald Triemer op om de Engelse psalmberijming van Tate en Brady
per psalm van een melodie te voorzien. Triemer's melodieën lijken
oppervlakkig op die van het Geneefse psalter: genoteerd in de korte zingtrant
(de eerste en laatste van elke frase een hele noot, daartussen halve noten)
met de altsleutel al of niet met mol. Ruim vijftig melodieën worden
voor twee of drie psalmen gebruikt. Dit psalter heeft als eerste hervormde
een substantieel aantal gezangen, namelijk 74, gekozen uit Engelse bundels,
maar met melodieën van Triemer.
Een bijzonder Engels psalter, dat veel eerder in Amsterdam tot stand is
gekomen, is het zogenaamde 'Ainsworth Psalter,' samengesteld door Henry
Ainsworth (1570-c1622-1623?), een uitgeweken Engelse Brownist, in Amsterdam
aan het hoofd van een onafhankelijke gemeente. Het is het psalter dat
wordt gebruikt door de zogenaamde Pilgrim Fathers, de groep Engelse puriteinen
die in 1608 Engeland verlaat om zich eerst in Amsterdam en vervolgens
(1609) in Leiden te vestigen. In 1620 zeilt de groep, aangevuld met anderen,
en met medeneming van het Ainsworth psalter, met de Mayflower naar Amerika
om daar de eerste Engelse kolonie Plymouth (Mass.) te stichten. Het psalter
telt 39 melodieën, ontleend aan zowel het Engelse als het Frans/Nederlandse
(dat wil zeggen, Geneefs/Datheense) psalter. Bij de kolonisten blijft
het tot tegen het eind van de zeventiende eeuw in gebruik.
Waalse Kerk
Bronnen
Bibliothèque Wallonne, gevestigd in het Hospice Wallon, Veluwelaan
19, Amsterdam (020-6423004)
Geneefse psalter
Orentin Douen, Clément Marot et Le Psautier Huguenot (Parijs 1860-1879).
Of 1878-1879? <<
Félix Bovet, Histoire du psautier des églises reformées
(Parijs 1872). << noemt 58 Nederlandse edities 1603-1805.
Pierre Pidoux, Le psautier Huguenot (Basel 1962); Les origines des mélodies
des psaumes huguenots (Monthey 1979).
J.R. Luth en B. Smilde, 'De melodieën van het Geneefse psalter,'
in Psalmzingen (1991), pp. 215-231.
Le psautier de Genève 1562-1865: Images commentées et essai
de bibliographie (Genève 1986).
Pseaume: Bulletin de la recherche sur le psautier huguenot 1- (1987-).
Psalmboeken
Jean-Daniël Cardaux, 'Le psautier huguenot chez les imprimeurs néerlandais:
Concurrence ou spécialisation?' in: Le magasin de l'univers (Leiden
1992), pp. 71-83.
Knetsch 1991, pp. 156-157 (over de invoering van de revisie-Conrart).
Les pseaumes de David mis en rime Françoise par Cl. Marot et Th.
De Bèze / Wt den Fransoyschen dichte in Nederlantschen overgeset
door Petrum Dathenum (Amsterdam 1594). De eerste tweetalige uitgave, tevens
de eerste Franstalige uitgave in de Republiek. Soortgelijke uitgaven:
Leiden: Jan Paedts, 1619, Amsterdam, Paulus Aertszoon van Ravesteyn, 1635
(titeluitgave David Janszoon van Ilpendam, 1635), Joannes van Ravesteyn,
1660.
1596 editie Genève voor Bruyn Hermanszoon Schinckel [te Delft]
1686 Wetstein: editie Conrard en La Bastide
1707 revisie M&dB door Jean Jennet. Utrecht: Johannes Visch, 1707.
1721 Dordrecht
1729 Den Haag
Alternatieve berijmingen
Gabriël Gilbert, 50 psalmen. Amsterdam: Abraham Wolfgang, 1681.
François Terond, 50 psalmen Amsterdam: L'Honoré en Chatelain,
1715
François Rivasson (predikant van de Staten van de Veluwe), Les
pseaumes de David en vers, 1715
Jean-Scipion. Vernède (Waals predikant te Maastricht), Les pseaumes
de David, nouvelle version en vers François [Amsterdam: Zacharie
Chatelain en zoon, 1756]).
Daniël-Zacharie Chatelain, Psautier évangelique à l'usage
des familles religieuses (Amsterdam: Changuion, 1781).
?? ??
Gezangen
E. Bourlier, 'Le recueil de cantiques de 1802: Un chapitre de l'histoire
du chant sacré des Églises wallonnes,' Bulletin de la Commission
de l'Histoire des Églises Wallonnes 2de reeks 4 (1909), pp. 109-150.
Organisten Waalse kerken
Amsterdam:
Leiden (Onze-Lieve-Vrouwekerk): 1747-1750 Pieter Morré, 1751-1755
J.J. le Grand, 1755-1759 Philippus Pool, 1760-1776 George Willem Radick,
1776-1782 Cornelis Gerardus van den Heuvel, 1782-1783 Isaac Coster, 1783-1809?
C. Weening.
Den Haag (Hofkapel): 1642-1664 Jean de Milleville, 1664-1675 Louis de
Milleville, 1675 Gerard de Wit, 1675-1687 Cornelis Scholl, 1687-1702 Quirinus
van Blankenburg, 1702-1711 Pierre Lucas, 1711-1721 Willem Beukelaar, 1721-1768?
Johan Isaac Lucas, 1781-1806 Hendrik Carel Smidt.
Delft (Prinsenhof): 1699-1727 Hubertus Scholl, 1727-1740 Johannes Ganama,
1740-1766 Johannes Lootens, 1766-1797 Samuel Fraauwenhaan.
Rotterdam (Waalse Kerk): 1702-1708 Camp Dirksz, 1708-? George Cuhnel.
Utrecht (Pieterskerk):
Zutphen (Broederenkerk): 1742-1756 Hubertus Ramp; 1756-1763 Anthony Bluemer;
1763-1767 Johannes Vonk; 1767 Johannes Casparus Theodorus Groneman; 1767-1770
Frederik van der Dussen; 1770-? Jan Anthony Vrughtman.
Duitse Kerk
Engelse Kerk
Nahum Tate en Nicholas Brady, A new version of the psalms of David
Together with some hymns adapted to Christian worship, collected from
J. Stennet, Is. Watts, S. Browne and J. Mason, as used in the English
established Church in Amsterdam and set to musick by J.Z. Triemer (Amsterdam:
*** 1753<<; Henry Gartman, 1772)
Organisten Engelse kerken
Amsterdam: ***-1760 Johan Hendrik Bruininghuis; 1760-1762 Jodocus Groneman;
1762-1781 Hendrik Blavier; 1781-1790 Daniël Jan markordt, 1790-1826
W.H. Brachthuysen.
Pilgrim Fathers
Henry Ainsworth, The book of psalmes: English both in prose and metre
(Amsterdam: ***, 1612, 5/1644)
8.5 Remonstranten, doopsgezinden, lutheranen, hernhutters
De remonstranten formeren zich als groep na de richtingenstrijd binnen
de Hervormde Kerk tussen arminianen (remonstranten) en gomaristen (contraremonstranten),
die in 1618 heeft geleid tot de veroordeling van de arminiaanse leer op
de Dordtse Synode. In hun geloofsopvattingen zijn de remonstranten vrijzinniger
dan de orthodoxe contraremonstranten. Aanvankelijk organiseren zij zich
te Antwerpen in ballingschap. Vanaf 1630 krijgen de remonstranten geleidelijk
meer vrijheden in de Republiek zodat vanaf de jaren-1630 in de meeste
grote plaatsen remonstrantse gemeenten ontstaan, Amsterdam en Rotterdam
voorop. Gezien de moeizame ontstaansgeschiedenis zal het geen verbazing
wekken dat de remonstrantse kerken pas later in de zeventiende eeuw of
in de achttiende eeuw van orgels worden voorzien. Daarvóór
is het psalmgezang dus noodgedwongen onbegeleid, zij het wel onder aanvoering
van een voorzanger. Een psalmberijming uit remonstrantse hoek is die van
de remonstrantse predikant Dirck Raphaëlszoon Camphuysen (1586-1627),
in 1630 postuum verschenen als Uytbreyding over de psalmen des Propheten
Davids. Na de Fransche dicht-mate van C. Marot en T. de Beze, maar in
hoeverre deze daadwerkelijk in de remonstrantse kerken is gezongen, is
(mij) nog niet duidelijk. (Camphuysen behoorde tot de remonstrantse predikanten
die na de Dordtse Synode waren verbannen.) De titel van Camphuysen's berijming
geeft aan dat het niet om een zo getrouw mogelijke weergave van de bijbeltekst
gaat, maar om een wat vrijere bewerking daarvan. De berijming is tot ver
in de achttiende eeuw herdrukt en heeft ook verbreiding gevonden bij andere
heterodoxe stromingen binnen het protestantisme. In 1652 voert Cornelis
de Leeuw ook hier de notatie in één sleutel, de altsleutel,
door.
Camphuysen is tevens de auteur van een zéér populaire geestelijke
liedbundel, de Stichtelycke Rymen, voor het eerst anoniem in 1624 verschenen
en tot diep in de achttiende eeuw voortdurend nagedrukt. Het staat vast
dat de liederen eruit niet alleen door de remonstranten maar ook door
allerlei groeperingen zijn gebruikt. De bundel wordt na Camphuysen's dood
nog herhaaldelijk uitgebreid. De melodieën zijn eveneens onderhevig
aan periodieke revisie en/of meerstemmige bewerking. Cornelis de Leeuw
bewerkt een aantal liederen meerstemmig, in de stijl van het concerterende
motet, voor drie tot acht stemmen (1646, alleen de basso continuo is bewaard).
In de uitgave van 1647 staat Traen ooghen traen in een vierstemmige zetting,
gebaseerd op Dowland's Lachrimae-pavane. De musicus Joseph Butler (zoals
de naam al aangeeft, van Engelse oorsprong) componeert nieuwe melodieën
in tweestemmige vocale zetting bij alle liederen met daarbij gecoloreerde
versies voor respectievelijk viool en viola da gamba (1652, herdrukt 1692).
De editie van Bastiaan Wagens (Rotterdam 1655) bevat nieuwe melodieën,
een aantal tweestemmige zettingen en het vierstemmige Traen ooghen traen.
In de editie van 1659 (Amsterdam: Borrit Janszoon Smit) worden de melodieën
weer gereviseerd en allemaal met de sopraansleutel genoteerd. Deze versie
blijft maatgevend in de 'gewone' edities uit de eropvolgende decennia,
met name die van de Amsterdamse uitgever Pieter Arentsz. Een aantal van
deze melodieën is voor klavier bewerkt in het zogenaamde 'Camphuysen-handschrift'
(Ulb). Twee nieuwe versies verschijnen in 1688 bij de Rotterdamse uitgever
Isaac Naeranus, beide met melodienotatie bij alle strofen, als in een
psalmboek: Butler's melodieën (alle met de vioolsleutel) worden de
basis voor de editie waarvan de muziek wordt verzorgd door M** Mathieu,
die uit de Arentsz-edities (alle met de sopraansleutel) voor de editie
die verzorgd wordt door Reinier Rooleeuw. Tenslotte publiceert de Rotterdamse
musicus Franciscus Aarts nog een set melodieën met continuo-begeleiding
in Italiaanse stijl (1705). Al deze revisies en bewerkingen tonen de niet
aflatende belangstelling voor Camhuysen's liederen aan. Al worden ze op
de titelbladzijde vaak 'om te lezen of te zingen' genoemd, ze zijn toch
kennelijk in de eerste plaats als liederen ervaren.
Uit remonstrantse kring stammen nog twee andere belangrijke liedbundels.
Allereerst is er Dirck Pieterszoon Pers' Bellerophon, of Lust tot wijsheid
(Amsterdam 1635c), ontstaan als aanvulling op het embleemboek met dezelfde
titel (1614). Pers voorziet zijn bundel in 1640 van een tweede deel onder
de titel Urania, of hemelsangh en in 1648 van een derde deel onder de
titel Gesangh der zeeden. Reeds vanaf de jaren-1640 verschijnen gecombineerde
uitgaven van de verschillende delen, welke tot het einde van de eeuw populair
blijven, gezien de regelmatige herdrukken. Alle uitgaven bevatten melodienotaties
naast allerhande kopergravures, dit laatste een gevolg van de oorspronkelijke
achtergrond van de bundel.
Een tweede belangrijke remonstrantse bundel naast Camphuysen is die van
Cornelis de Leeuw, getiteld Christelycke plicht-rymen en verschenen in
1648-1649. Deze bundel valt op door de verzorgde en gevarieerde melodienotatie.
Ook vindt men er verschillende canons; één lied is driestemmig
gezet. Het is bij één uitgave gebleven.
In de doopsgezinde belevingswereld spelen de psalmen een veel geringere
rol dan in die van de calvinistische protestanten. Niet dat er niet wordt
gezongen: het aantal doopsgezinde liedboeken uit de zestiende en zeventiende
eeuw is eerder groter dan kleiner dan het aantal calvinistische, maar
in de eerste plaats richt men zijn aandacht op het nieuw-geschreven geestelijk
lied, niet op de psalmberijming. In de zestiende eeuw brengen de doopsgezinden
in Nederland aldus geen psalter tot stand, maar wel een bijzonder groot
aantal godsdienstige liederen, vanwege hun oriëntatie op de bijbel
vaak schriftuurlijke liederen (liedekens) genoemd.
De kleinschaligheid van de godsdienstoefeningen van de doopsgezinden,
samen met hun afkeer van regelingen die van hogerhand worden opgelegd,
maakt dat men vooralsnog weinig behoefte voelde aan een voor alle gemeenten
voorgeschreven psalm- en/of gezangenboek. Genoemde factoren leiden tot
een grote verscheidenheid aan plaatselijke gebruiken. Het zal opvallen
dat veel doopsgezinde liederen zijn ontstaan in Amsterdam, Haarlem en
Holland en West-Friesland benoorden het IJ.
Veelgebruikte zangboeken uit de tweede helft van de zestiende eeuw zijn
het Offer des Heeren (een martelaarsboek met een tweede deel met gezangen;
1562 en later) en de talloze uitgaven van de Veelderhande (schriftuerlicke)
liedekens, beide bundels met liederen van vele dichters bijeen. Bekende
doopsgezinde liedboeken van één auteur of bijeengebracht
door één persoon zijn het Lietboeck van Hans de Ries (1553-1638)
(1682 en later), het Grote liedeboeck van Leendert Clock (1589 en later)
en De gulden harpe van Cornelis van Mander (1605 en later).
Wanneer er psalmen in hun kerken moeten worden gezongen, hebben de doopsgezinden
zich vóór (en ook nog na) 1566 zeker van de souterliedekens
bediend, daarna in toenemende mate van de Datheense berijming. Rond 1600
beginnen de doopsgezinden Datheense psalmen in hun liedboeken op te nemen.
Zo bevatten de Sommighe andachtighe ende leerachtige gheestelicke liedekens
ende psalmen Davids (Amsterdam: Nicolaes Biestkens, 1597) achteraan 22
psalmen van Dathenus, de herdruk van deze bundel uit 1609 48. Er zijn
meer liedboeken van deze aard, die zeker door doopsgezinde gemeenten als
kerkboek worden gebruikt. De volgende stap die wordt genomen is het uitbrengen
van een gezangboek waarin het complete psalter van Dathenus is opgenomen,
gevolgd door een uitvoerig gezangendeel van eigen godsdienstige signatuur.
De door Hans de Ries verzorgde uitgave Het boeck der gesangen (1618) is
de eerste uitgave van deze soort. Deze bundel wordt tot 1648 herdrukt.
Uit 1652 stamt een merkwaardige bundel met psalmen, lofzangen en geestelijke
liederen, te Amsterdam gedrukt door Cornelis de Leeuw voor de Nederlandse
doopsgezinden in de Noord-Duitse diaspora: Emden, Hamburg en Danzig.
Maar later brengen ook de doopsgezinden hun eigen berijmingen uit. De
eerste is de berijming van Joachim Oudaen (Uyt-breyding over het boek
der psalmen, 1680), niet op de Geneefse melodieën, maar met eigentijdse
zettingen voor zang en basso continuo van Remigius Schrijver. Deze berijming
moet voor de huiselijke muziekbeoefening bestemd zijn geweest, of ten
hoogste voor kleinschalige groepsbijeenkomsten. Oudaen draagt (met Reinier
Rooleeuw) ook bij aan de Amsterdamse doopsgezinde berijming (van de gemeente
'bij het Lam') van 1684, die wel op de Geneefse melodieën is gebaseerd;
hierin worden ook enkele psalmen van Camphuysen opgenomen. (De Amsterdamse
doopsgezinde gemeente van 'De Zon' gebruikt tot 1762 de Datheense berijming.)
Een doopsgezind psalter met geheel nieuw gecomponeerde melodieën
(met basso contintuo, door Johan Schenk) word vervaardigd door Cornelis
van Eeke (1695c, tekstuitgave 1698). De Haarlemse doopsgezinden brengen
in 1713 hun eigen psalter uit: Davids psalmen, in't Nederduits berijmd,
waarvan de verbreiding overigens beperkt is.
Veel gebruikte gezangboeken uit de zeventiende eeuw zijn de bundels getiteld
't Gheestelijck kruydt-hofken (eerste druk ca. 1630) en het vervolg daarop
onder de titel 't Groot achter-hofken (eerste druk 1639) die gedeeltelijk
in de plaats komen van de 16de-eeuwse bundels, maar op hun beurt tegen
het einde van de eeuw worden afgelost door compilaties als de Lust-hof
der zielen van Claes Stapel (1680 e.v.). Deze laatste bundel bevat niet
alleen doopsgezinde liederen, maar ook een keur aan liederen van calvinistische,
remonstrantse en collegiantse herkomst. Ook Camphuysens Stichtelycke Rymen
(1624) zijn zeer in trek bij de doopsgezinden.
Wat betreft de psalmen, brengt ook de achttiende eeuw geen eensgezindheid
in het doopsgezinde kamp. De berijming van het genootschap Laus Deo (1760)
vindt duidelijk weerklank en wordt in 1762 door de Amsterdamse gemeente
van 'De Zon' ingevoerd. Ook de statenberijming van 1773 vindt zijn weg
naar de doopsgezinden, maar evenzeer zijn er gemeenten die nog aan Dathenus
vasthouden. Deze situatie zal voortduren tot in de negentiende eeuw.
Tegen het einde van de achttiende eeuw komen in de doopsgezinde kerk ook
gezangenbundels tot stand, samengesteld uit 17de- en 18de-eeuwse liederen.
De twee belangrijkste Amsterdamse gemeenten brengen ieder hun eigen bundel
uit, die 'Bij het Lam en de Toren' (ook wel de lammisten of lamisten genoemd)
de Oude liederen sedert het jaar 1684 in gebruik (Amsterdam 1793; voorpublicatie
1791; titel niet goed?), de zogename 'kleine bundel,' de gemeente van
'De Zon' (ook wel zonnisten of zonisten genoemd) de Christelijke gezangen
voor de openbaare godsdienstoefeningen (Amsterdam 1796), de zogenaamde
'grote bundel.' Veel van deze liederen zullen al jaren lang in de doopsgezinde
eredienst gangbaar zijn geweest.
De uitvoeringspraktijk van de psalmen en gezangen zal wel veel op die
van de hervormde kerk hebben geleken: gemeentezang onder aanvoering van
een voorzanger. Net als de remonstrantse kerken worden de doopsgezinde
kerken pas in de achttiende eeuw van orgels voorzien, vaak pas in de tweede
helft. Zonder strijd wordt het direct voor de begeleiding van de gemeentezang
ingezet. De eerste maal dat een orgel in een doopsgezinde kerk wordt geplaatst
is in 1765, in Utrecht. Vele gemeenten volgen, maar sommige belangrijke
gemeenten blijven tot in de negentiende eeuw van een orgel verstoken,
zo bijvoorbeeld Hoorn tot 1809 en Middelburg tot 1840.
Enigszins verwant aan de doopsgezinden zijn de sectarische Rijnsburger
collegianten. Reinier Rooleeuws Schriftuerlyke gezangen (1681) is een
typisch collegiants liedboek, dat echter door doopsgezinden ook regelmatig
wordt gebruikt. Aanvankelijk wordt in bijeenkomsten van de collegianten
- in werkelijke of vermeende navolging van de Bijbel - vaak door één
persoon gezongen. Tot in de achttiende eeuw zijn vrouwen dikwijls uitgesloten
van de samenzang.
De geschiedenis van de kerkzang in de lutherse gemeenten in de Republiek
loopt deels parallel aan die van de andere reformatorische richtingen,
wijkt deels daarvan af. In de oorspronkelijke lutherse visie op het kerklied
nemen de psalmen slechts een ondergeschikte plaats in: ze waren immers
deel van het joodse Oude Testament, niet het meest geschikt voor het overbrengen
van een christelijke geloofsboodschap. Luther heeft wel enkele psalmen
vertaald, maar dat betreft slechts de weinige die de lutherse kritiek
konden doorstaan. In het Noord-Duitse lutheranisme heeft het psalmgezang
daarom nimmer enige rol van betekenis gespeeld. Daarentegen krijgen de
psalmen wel een vaste plaats in de eredienst van het Zuid-Duitse lutheranisme
en ook in dat van de Nederlanden, in beide gevallen wellicht onder invloed
van calvinisme en zwinglianisme.
De eerste lutherse gemeente in de Nederlanden, in Antwerpen tot stand
gekomen in 1566, bedient zich van een naar het Duits bewerkte bundel,
het Hantboecxken, in 1565 vermoedelijk in Wezel uitgegeven (met Frankforts
schuiladres) ten behoeve van de uitgeweken Nederlandse lutheranen in het
Rijnland. De bewerker verschuilt zich achter de initialen B.A. Het bevat
zowel het complete psalter als een omvangrijk gezangendeel, voor het overgrote
deel bewerkingen c.q. vertalingen van Duitse voorbeelden. Een herziening
verschijnt nog in 1567 als Alle de psalmen, waarbij de gezangen vooraan
zijn geplaatst. In hetzelfde jaar komt er met de komst van Alva een eind
aan deze gemeente en daarmee aan het luthers kerkgezang wat betreft Antwerpen
in deze periode.
Na de Pacificatie van Gent (1576) kan in Antwerpen opnieuw een lutherse
gemeente tot bloei komen. In deze kring ontstaat de belangrijke berijming
van de Antwerpse rederijker Willem van Haecht (De CL psalmen Davids, eerste
uitgave 1579). Van Haechts psalter maakt evenmin als zijn voorganger uit
1565 gebruik van de Geneefse melodieën. Aan de psalmen is een uitvoerig
gezangenboek toegevoegd, gevuld met vrije psalmliederen ('compositiën
op de psalmen') en talrijke vertalingen van Duitse koralen, voorzien van
de oorspronkelijke Duitse koraalmelodieën. In 1585 is het definitief
afgelopen met de lutherse vrijheid in Antwerpen en vluchten veel lutheranen
naar de Republiek.
De eerste lutherse gemeenten in de Republiek bedienen zich vermoedelijk
van Duitse of Antwerpse gezangbundels, al komen in de jaren-1590 en rond
de eeuwwisseling eerst te Woerden en later te Leiden eigen gezangboeken
tot stand. Vanaf 1605 worden de luthersen in de Republiek officieel gedoogd.
Tevens wordt besloten om het Antwerpse psalter van Van Haecht te gaan
gebruiken als officieel luthers psalmboek, hetgeen leidt tot een lange
reeks van drukken en herdrukken van deze bundel in de Republiek, waarvan
een Leidse uitgave uit 1607 de oudste is die bewaard is gebleven. In de
Nederlandse traditie worden de compositiën op de psalmen in het psalmboek
zelf geplaatst (het eerst in 1615).
Hoewel Van Haechts psalmboek iets jonger is dan dat van Dathenus en beslist
veel moderner, leidt de kritiek op Van Haecht veel eerder tot serieuze
aanpassing dan bij Dathenus het geval is. In 1680 laat de Amsterdamse
boekhandelaar Jan van Duisberg een 85tal psalmen in nieuwe berijming het
licht zien, welke in 1688 in het psalter van Van Haecht worden gevoegd.
Het aldus vernieuwde psalmboek is een merkwaardige mengelmoes van al of
niet bewerkt oud en nieuw materiaal. Van Duisbergs werk zal het een kleine
eeuw uithouden.
In de achttiende eeuw wordt door vrij veel dichters van lutheraansen huize
geprobeerd nieuwe gezangen te introduceren. We noemen hier slechts de
bekende bundels van Georg Hendrik Petri (Eenige geestelijke liederen,
1700) en Petrus Martini (Geestelijk zielen-vermaak, 1709).
In 1770, net nog voor de hervormden aan hun nieuwe berijmingen gaan werken,
geeft het Amsterdamse lutherse consistorie opdracht een nieuw psalm- en
gezangenboek te vervaardigen. Een daartoe ingestelde commissie moet echter
de opdracht teruggeven, waarna Johan Lublink de Jonge en een kring om
hem heen de opdracht krijgen. In 1779 is de nieuwe bundel gereed, met
150 psalmen en 165 gezangen, die direct in een zestal verschillende formaten,
van klein tot groot, op de markt worden gebracht als Het boek der psalmen
nevens christelyke gezangen. Zeer veel daarvan is uit Van Duisbergs bundel
behouden en slechts gemoderniseerd, waardoor de levensduur van de bundel
beperkt zal blijken. In de Evangelisch-Lutherse Kerk doet de bundel tot
1826 dienst, in de in 1791 afgescheiden Hersteld-Lutherse Gemeenten tot
1857.
Naast de algemene bundel van 1779 worden locaal andere bundels gebruikt:
de lutherse gemeenten van Den Haag, Culemborg, Deventer, Leeuwarden en
Groningen bedienen zich van de zogenaamde Haagse bundel (Christelijk gezangboek,
1790), terwijl Rotterdam over een geheel eigen bundel beschikte (Het boek
der psalmen, 1795).
Hoewel in de loop van de zeventiende eeuw Duitse immigranten een steeds
belangrijker deel van de lutherse gemeenten gaan uitmaken, is het nooit
gekomen tot de vestiging van aparte Duitstalige lutherse gemeenten naast
de Nederlandstalige gemeenten. Wel komen Duitse vertalingen c.q. bewerkingen
van de officiële lutherse gezangboeken tot stand op zodanige wijze
dat de Duitstaligen deze synschroon met de Nederlandstaligen kunnen meezingen.
Gedeeltelijk vergt het samenstellen van deze zangboeken niet meer dan
het opzoeken van de Duitse originele versies: veel Nederlandse lutherse
liederen zijn immers vertalingen en/of bewerkingen van Duitse. De eerste
zangbundel van deze aard is Henrich Michels' Die wohlklingende Harmonie
(1713), een Duitse bewerking van de bundel van Van Haecht/Van Duisberg
uit 1688. Later wordt deze vervangen door Die hundert und fünfzig
Psalmen und die Gesänge van Wilhelm August Klepperbein (1762). In
1789 komt een Duitse versie van het gezangboek van 1779 tot stand verzorgd
door E.H. Mützenbecher (Sammlung der geistlichen Lieder und Psalme).
Naar Duits-lutherse traditie is hier het deel met psalmen beperkt (tot
47 stuks) en achter de gezangen geplaatst. Bij de Haagse bundel van 1790
verschijnt onmiddellijk een parallelle Duitse versie: Gesangbuch der Evangelisch-Lutherischen
Gemeine im Haag zum gottesdienstlichen Gebrauch gewidmet. Alles bij elkaar
genomen moet het door elkaar heen zingen van Nederlandse en Duitse psalmen
en gezangen in de achttiende eeuw een vrij normale situatie zijn geweest.
Net als bij de hervormden wordt van tijd tot tijd gepoogd naast de officiële
hoofdstroom een alternatief psalmboek op de markt te brengen. Wij noemen
de pogingen van Aernout van Overbeke (De psalmen Davids, 1663), Christoffel
Beudeker (De CL Psalmen des Konings en Profeets Davids, 1739) en Jan Everhard
Grave (Het boek der psalmen, 1776). Op de officiële gedragslijn hebben
deze berijmingen geen enkele invloed gehad.
Gegevens over de uitvoeringspraktijk van psalm en gezang in de lutherse
kerken zijn mij niet bekend. Aannemelijk is dat deze niet of nauwelijks
afwijkt van die van de hervormde kerken: psalmgezang door de gemeente
onder aanvoering van een voorzanger, al of niet ondersteund door het orgel.
De lutherse kerken worden doorgaans al halverwege de zeventiende eeuw
van een orgel voorzien; strijd over de orgelbegeleiding is er niet geweest.
Meerstemmige bewerkingen inclusief orgelbewerkingen van de lutherse psalmen
en gezangen zijn weinig talrijk. Er zijn drie lutherse koraalboeken te
melden. Gerhard Frederik Witvogel, organist van de Lutherse Kerk in Amsterdam,
laat in 1731 tegelijk met zijn orgelbewerkingen van de hervormde psalmen
een dit bundel met de lutherse psalmen het licht zien. Later volgen de
bundels van de Amsterdamse musicus van Duitse herkomst C.G. Tübel
(De zang-wysen van de CL psalmen, 1765c?) en van Anthony Munninkhuizen,
organist van de Oude Lutherse Kerk in Amsterdam (Zangwyzen der psalmen
en gezangen, 1781). Witvogel en Tübel volgen nog Van Duisberg's bundel
uit 1688, Munninkhuizen vanzelfsprekend de nieuwe bundel uit 1779. Johann
Christian Schickhardt publiceert in 1715 in Amsterdam zijn Airs spirituels
des Luthériens à deux flûtes et basse ... XXIme ouvrage,
maar het is niet zeker of dit primair voor de Nederlandse bestemd is,
nog afgezien van het feit dat geen exemplaar bewaard gebleven is.
Als laatste reformatorische groepering moeten hier de Evangelische Broedergemeenten
worden genoemd, in de wandeling vaak Hernhutters geheten, naar hun stichting
in het Saksische Hernhut. De beweging heeft een sterk internationaal karakter.
In de Engelstalige literatuur wordt meestal over de Moravian Brethren
of de Moravian Church gesproken en wat betreft hun muziek over Moravian
music; dan gaat de aandacht vooral naar de Amerikaanse vestigingen, die
vanaf 1735 waren ontstaan (waaronder Bethlehem, Pennsylvania and Salem,
North Carolina). Tot diep in de negentiende eeuw overheerst wereldwijd
het Duits bij de evangelische broeders.
De Zeister broedergemeente kent vanaf 1747 een organist/muziekdirecteur,
een koor bestaande uit gemeenteleden, en een instrumentale groep, het
collegium musicum, eveneens uit gemeenteleden samengesteld. De diensten
omvatten de wekelijkse zondagavonddienst, met een liturgie gezongen door
liturgus (voorzanger), koor en gemeente. Daarnaast zijn er de zogenaamde
Liebesmahle (liefdesmalen), late middagdiensten ter gelegenheid van huwelijk,
geboorte, begrafenis, bezoek, herdenking, enz., tijdens welke aria's (voor
solist met begeleiding) en oden (Gemeinmusik: voor koor met instrumentale
begeleiding) klinken en koralen door de gemeente worden gezongen. Tenslotte
moeten nog de Singstunden worden genoemd, korte diensten waarin koralen
worden gezongen door liturgus en gemeente.
Het repertoire van de evangelische broeders is gedeeltelijk gecomponeerd
door eigen leden (hetzij uit Zeist, hetzij uit buitenlandse vestigingen),
gedeeltelijk gekozen uit het voorhanden zijnde repertoire aan geestelijke
muziek van andere confessionele herkomst. Tijdens de bloeiperiode van
de Zeister broedergemeente, globaal van 1750 tot 1840, betreft dit het
standaard klassieke en vroeg-romantische repertoire, dikwijls geselecteerd
op welluidendheid en harmonieusheid. De hernhutter muziek krijgt daarom
het imago van een zeer welluidende, kalme en rustige muziek.
De eerste organist/muziekdirecteur van de Zeister broedergemeente is Christian
Gregor (1723-1801), in functie in Zeist van 1749-1752. Na zijn Zeister
periode zal hij vanuit Duitse vestigingen vorm geven aan de muzikale idealen
van de hernhutters en als zodanig de Moravische muziek haar typerende
karakter geven. Gregor wordt opgevolgd door Caspar Heck (1752-1757), Christian
Gottfried Geissler (1730-1810; organist/muziekdirecteur 1757-1809) en
Georg Melchior Hörr (1762-1841; organist/muziekdirecteur 1809-1840).
Geissler is de overheersende figuur wat betreft de muziek van de Zeister
broedergemeente gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw. (Zijn
broer Johann Christiaan Geissler [1729-1815] is internationaal één
van de belangrijkste Moravische componisten.) Andere musici van betekenis
die kortere of langere tijd te Zeist verblijven zijn Johann Friedrich
Peter (1746-1813; geboren in Heerendijk bij IJsselstein, waar een gemeente
verbleef van 1737 tot 1750, later in de Verenigde Staten een centrale
figuur in de Moravische muziek), Hermann Mankell (1763-1835) en Johann
Philipp Geelhaar (1763-1832).
De koraalzang is dus een muziekpraktijk die in alle diensten van de broedergemeente
plaatsvond. In Zeist gebeurde dat zeker aan de hand van de in Hernhut
gedrukte Duitstalige bundels. Maar voor de verspreide broeders in de Republiek
werden al spoedig vertalingen geproduceerd zoals de Evangelische liederen,
uit het Hoogduits vertaalt (eerste druk Amsterdam 1738, vertalingen door
Johannes Deknatel) en de Lofzangen en geestelijke liederen der Vereenigde
Evangelische Broeder-Gemeente (eerste druk Amsterdam 1773, bewerking Georg
Heinrich Loskiel).
Remonstranten
Dirck Rafaëlszoon Camphuysen
Dirck Raphaelszoon Camphuysen, Uytbreyding over de psalmen des Propheten
Davids. Amsterdam: Michiel Colijn, 1630 {Aub 207 G 19}. Herdrukken: Den
Haag: Johannes Tongerloo, 1650 {Aub 408 E 26}; Amsterdam: Cornelis de
Leeuw, 1652 (alle melodieën in de altsleutel) {DHkb 7 A 21}; Thomas
Fonteyn, 1661 (>>op een Bovensanghs Sleutel<<nagaan<<
Atb 207 E 40}; Dirck de Blom, 1662 {DHkb 7 A 23}; Vlissingen: Jan Geleynsz,
1674 {Aub 1079 C 4}, Middelburg: Adriaan van Eeghen, 1674 {Aub 410 G 29}
(beide edities gedrukt Middelburg: Benedictus Smidt); Amsterdam: Jan Rieuwertsz,
1675 {Aub 1333 G 24}; Jan Rieuwertsz en Pieter Arentsz, 1679 {Aub 2347
F 17}, 1685 {DHkb 767 K 7}; Pieter Arentsz, 1680 {DHkb 5 A 20}, 1685 {DHkb
767 K 8}; Jacobus van Deyster en Joannes Bloem, 1685 {DHkb 767 K 9}; Weduwe
Pieter Arentsz, 1690 {Aub 2497 E 36}, 1694 {Aub 409 G 8}, 1697 {Aub 1026
G 28}; latere drukken tot 1759.
[Dirck Raphaelszoon Camphuysen], Stichtelycke rymen. [Hoorn: Isaac Willemszoon
van der Beeck], 1624. Eerste editie anoniem, bestaande uit twee delen
{Aub 408 F 12; DHkb 5 A 2}. Talloze herdukken, op naam. Gegroepeerde edities
zijn min of meer gelijk wat betreft inhoud en muzikale verzorging.
Amsterdam: Jacob Aartszoon Colom, 2/1628, zonder melodieën, vanaf
deze editie met een derde deel {DHkb 5 A 3}.
z.p. z.dr. z.j. {DHkb 5 A 4}; Rotterdam: Johannes Naeranus, 1639 (gedrukt
Amsterdam: Nicolaas van Ravesteyn) {DHkb 5 A 5}, 1644 {DHkb 5 A 6}, 1658;
Haarlem: Thomas Fonteyn, 1645 (gedrukt Isaac van Wesbuch) {DHkb 5 A 7};
Rotterdam: Bastiaan Wagens, 1647 (gedrukt Haarlem: Thomas Fonteyn); Amsterdam:
Pieter la Burgh, 1657;
Cornelis de Leeuw 1646 zie Lexicon
Oock de noten van druck-fauten ghecorrigeert. Amsterdam: Jacob Colom,
1647. Quarto-oblong uitgave met goed verzorgde melodienotaties, diverse
canons en een (anonieme) vierstemmige zetting van Traen ooghen traen,
elk rijm met gravure en embleem, opdracht door de uitgever aan François
van Limburch, 1.4.1647.
Joseph Butler 1652 zie Lexicon.
Oock de noten van druckfauten gecorrigeert. Dordrecht: Jacob Rijffersz,
1654 (gedrukt Nicolaas de Vries, 1655; met de vierstemmige zetting van
Traen ooghen traen uit 1647).
Op nieuws oversien ende met verscheyde nieuwe liedekens ende wijsen vermeerdert,
oock verscheyde liedekens op twee stemmen gestelt. Rotterdam: Bastiaan
Wagens, 1655 (verschillende liederen met tweestemmige zettingen, ook het
vierstemmige stuk); soortgelijk: Dordrecht: Abraham Andriesz, 1658 (gedrukt
Nicolaas de Vries), 15/1660.
Alle de liederen op noten en op twee na op een sleutel gestelt, en met
veel oude ende nieuwe voysen vermeerdert. Amsterdam: Borrit Janszoon Smit,
13/1659 (gedrukt Thomas Fonteyn; alle melodieën op twee na op één
sleutel, zo ook Dordrecht: Matthues van Nispen, 17/1677 [gedrukt Nicolaas
de Vries]); Jan Rieuwertsz en/of (Weduwe) Pieter Arentsz, 14/1669, 15/1675,
16/1675, 18/1675, 19/1680, 20/1685, 20/1688, 1690, 1693.
Geheel op noten gebragt, en gestelt op sleutels om te zingen en te spelen
op allerhande instrumenten; mitsgaders vermeerdert met eenige nieuwgecomponeerde
wijzen door M. Mathieu. Rotterdam: Isaac Naeranus, 1688 (alle strofen
met melodieën, gebaseerd op de Butler-editie, vrijwel steeds met
de vioolsleutel, geen wijsaanduidingen). Herdrukt 1702, Amsterdam: Weduwe
Pieter Arentsz en Cornelis van der Sys,1712 (hier in titel
op allerhande
instrumenten, door Joseph Butler, vermeerdert
)
Geheel op noten, na de voysen van Dr. R. Rooleeuw. Rotterdam: Isaac Naeranus,
1688 (alle melodieën met de sopraansleutel, gebaseerd op de Arentsz-editie,
geen wijsaanduidingen. Herdrukt 1698; Amsterdam: Weduwe Pieter Arentsz
en Cornelis van der Sys,1713 (twee edities: geheel op noten, en alleen
eerste strofe met melodie), diverse edities 1747-1759.
Stichtelyk zangwerk (Amsterdam: Weduwe Pieter Arentsz en Cornelis van
der Sys, 1705). Bevat de liederen die in de editie van Rooleeuw zonder
muziek voorkomen; alhier met melodieën (steeds vioolsleutel) door
Jan Willemsz. Voorwoord Zaandam 10.2.1705.
Franciscus Aarts, Dirk Raphaëlsz Kamphuizens liederen, op nieuw Italiaans
muziek (Amsterdam: componist en Weduwe Pieter Arentsz en Cornelis van
der Sys, [1705]) Bewerkingen voor cantus of tenor met basso continuo.
Quarto-oblong. Bovenstaande titel Uim, alleen melodieën. In GB-Lbl
een exemplaar met titel Italiaansch musiek-boek, over de liederen van
Dirk Raphaëlsz Kamphuysen [beschrijving R. Eitner in MfMg 1 1869,
23-24. Vermoedelijk parallel-uitgave met b.c. <<<
Huibrecht G. van den Doel, Daar moet veel strijds gestreden zijn: Dirk
Rafaelsz Camphuysen en de contraremonstranten: Een biografie (Meppel:
Boom, 1967).
K. Heeroma, 'Camphuysen en zijn Stichtelycke Rymen,' Tijdschrift voor
Nederlandse Taal- en Letterkunde 68 (1951), pp. ***-***.
Rudolf Rasch, 'Some notes on the Camphuysen manuscript,' TVNM 23 (1973),
pp. 30-43.
Pieter Dirkszoon Pers
Bellerophon of lust tot wysheyd, begrijpende veel zeedighe, stichtelijcke
en leerlijcke sinne-beelden met haere verklaringhen (Amsterdam: Dirk Pieterszoon
[Pers], 1614). Geen melodienotatie. Herdrukken met melodieën 1630c,
1638, 1640-1641, 1648; Amsterdam: Willem van Beaumont,1656-1657,1662-1663,
1669; Weduwe Michiel de Groot, 1681, Weduwe Gysbert de Groot,1695. Vanaf
1640-1641 met Urania, vanaf 1648 tevens met Het gesangh der zeeden. Edities
vanaf 1662-1663 claimen melodiecorrectie door Cornelis de Leeuw.
Urania, of Hemel-sangh, waerin vele historiale en christelycke gesanghen,
stichtelijcke liedekens en ghedichten (Amsterdam: Dirk Pieterszoon [Pers],
1640. Latere edities bij Bellerophon.
Gesangh der zeeden, waer in verscheyden stichtelijcke liedekens (Amsterdam:
Dirk Pieterszoon Pers, 1648). Latere edities bij Bellerophon en Urania.
Cornelis de Leeuw
Christelycke plicht-rymen, om te singen of te leesen. Verciert met de
voysen van yder liedt op musijck-nooten, en verscheyde canons (Amsterdam:
Cornelis de Leeuw, 1648-1649).
Organisten remonstrantse kerken
Amsterdam:
Rotterdam: ?-1668 Nicolaas Hendrikszoon Stroombergen, 1668-1670 Jan Pieterszoon
Pickert, 1670-1679 Quirinus van Blankenburg.
Doopsgezinden
Offer des Heeren
Een liedtbeocxken tracterende van Den offer des Heeren, in't welcke oude
nieuwe liedekens wt verscheyden copyen vergadert zijn om by het offerboeck
ghevoecht te worden (Emden: Nicolaas Biestkens, 1563). Herdrukken 1567,
1570, 1578, enz. t/m 1599.
Moderne uitgave: S. Cramer Het offer des Heeren: De oudste verzameling
doopsgezinde martelaarsbrieven en
offerliederen ... S. Cramer ... (Den Haag 1904) <<<
Veelderhande liedekens, ghemaect wt den Ouden ende Nieuwen Testamente.
[1559]. Wieder 46, Wackernagel 51. [Emden: Nicolaes Biestkens], 1566.
Regelmatige drukken tot rond 1600, voornamelijk Amsterdam (Cornelis Claesz,
1593, 1599; e.a.)
Een nieuw liedenboeck van alle nieuwe ghedichte liedekens. [Emden: Nicolaas
Biestkens?], 1562. {Adb II 2915} Latere gewijzigde en uitgebreide herdrukken
onder variante titels: Het tweede liedeboeck van vele diversche liedekens,
ghecmaect wt den Ouden ende Nieuwen Testamente (Amsterdam: Nicolaas Biestkens,
1583); Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden
(Leiden: Jan Paedts Jacobszoon en Jan Bouwensz, 1595); Sommighe nieuwe
schriftuerlycke liedekens gemaeckt uyt den Ouden ende Nieuwen Testament,
edities vanaf 1593 tot 1664.
Lietboeck inhoudende schriftuerlijcke vermaenliederen, claechliederen,
gebeden, danckliederen, lofsanghen, psalmen, ende ander stichtelijcke
liederen ... Rotterdam: Diderick Mullem, 1582. Bijeengebracht door Hans
de Ries. Herdruk Alkmaar 1604.
Het boeck der gesangen, inhoudende alle de psalmen, lofsanghen en geestelijcke
lieden. Hoorn: Jan Jochemszoon Byvanck, 1618. Het eerste deel is een Datheens
psalmboek (met melodieën), het tweede deel een keuze uit de liederen
van Hans de Ries (zonder melodieën). Amsterdam: Barent Otsz voor
Claes Jacobsz in De Rijp, 1624. Grotere keuze van liederen van De Ries,
deze nu ook met melodieën. Latere edities tot en met Ghesangh-boeck
(Hoorn/De Rijp 1658).
Het groote liedeboeck van Lenaert Clock. Haarlem: Gillis Rooman, 1604.
Gedicht en verzameld door Clock, gedeeltelijk compilatie uit eerdere eigen
bundels vanaf 1589. Herdrukt Leeuwarden 1625.
Carel van Mander, De harpe, oft des herten snarenspel. Haarlem: Gillis
Rooman, 1597. Herdrukt tot 1616. De gulden harpe, inhoudende al de liedekens
... Alkmaar: Passchier van Westbusch, 1605. Talloze malen herdrukt tot
1709.
't Gheestelijck kruydt-hofken, inhoudende veel schriftuurlycke liedekens,
by verscheyden autheuren gemaeckt ende nu tot stichtinge van een yegelijck
t'samen ghestelt (De Rijp: Claes Jacobsz, 2/1633, 4/1637). Later: Amsterdam:
Jan Albertsz, 5/1642, 6/1647, van andere uitgevers tot 1716. Vanaf 1642
meestal met het 't Groot achter-hofken.
't Groot achter-hofken, beplant met verscheyden gheestelijcke liedekens
by verscheyden autheuren gemaeckt (De Rijp: Claes Jacobsz, 1639, latere
dukken, tot 1693, doorgaans bij 't Kruydt-hofken.
Claes Stapel (bewerker), Het lusthof der zielen, beplant met verscheiden
zoorten van geestelijke gezangen
gemaakt van verscheiden persoonen
(Alkmaar: Jan Pieterszoon Moer-beek, 1681). Herdrukken Haarlem: S. Boncq,
2/1686; Rotterdam: Pieter Terwout, 3/1692, 4/1697-1698; Amsterdam: Weduwe
Pieter Arentsz en/of Cornelis van der Sys, 5/1711, 6/1726, 7/1743.
Joachim Oudaen, Uyt-breyding over het boek der psalmen ... Op musijk gebracht
met 1 en 2 stemmen, en 1 en 2 violen, benevens een bas continuo ... door
Remigius Schrijver. Eerste stuk (Rotterdam: Pieter Terwout, 1680). Psalm
1-75 met muziek. Het tweede deel, met psalm 176-150 en de lofzangen is
als tekstuitgave in 1681 verschenen.
Davids psalmen, nieuwslykx op rym-maat gestelt. Amsterdam: Jan Rieuwertsz
en Pieter Arentsz, 1684. De zgn. Amsterdamse doopsgezinde psalmen. Herdrukken
1685, 1696, 1721, 1727, 1765. De drukken vanaf 1685 met een liederendeel.
Cornelis van Eeke, Koninklyke harpliederen, op nieuws in rym en op honderd-en-vyftig
van malkander verschillende wyzen uitgebreid. Amsterdam: Cornelis van
Hogenhuysen, 1698. Bevat 151 psalmen met wijsaanduiding, zonder melodie.
Vermoedelijk tekstuitgave, die ná de meerstemmige bewerking is
verschenen.
Davids psalmen. Haarlem: Izaak van der Vinne, 1713. De zgn. Haarlemse
doopsgezinde psalmen. Herdrukt 1734, 1756.
Oude liederen sedert het jaar 1684 in gebruik by de Doopsgezinde Gemeente
vergaderende bij Het Lam en Den Toren te Amsterdam. Amsterdam: A. v.d.
Kroe, 1793.
Christelijke gezangen voor de openbaare godsdienstoefeningen. Amsterdam:
J.C. Sepp en Zoon, 1796.
J.G. de Hoop Scheffer, Korte geschiedenis van het kerkgezang onder de
Doopsgezinden hier te lande; met naamlijsten van de dichters der onderscheidene
bundels, thans nog bij hen in gebruik,' Doopsgezinde Bijdragen 5 (1865),
pp. 67-94.
J.J. Honig, 'Het gezangboek der gemeente te Balk voor 1854,' Doopsgezinde
Bijdragen 27 (1887), pp. 86-112. Over het Klein Hoornsche Liedboek van
1640 en later.
F.C. Wieder, De schriftuurlijke liedekens: De liederen der Nederlandsche
hervormden tot op het jaar 1566 (Den Haag 1900). Reprint Utrecht 1977.
J. Cramer, 'Bijdragen tot de geschiedenis van ons kerklied en ons kerkgezang,'
Doopsgezinde Bijdragen 40 (1900), pp. 71-124.
P. Visser, Broeders in de geest: De doopsgezinde bijdragen van Dierick
en Jan Philipsz Schabaelje tot de Nederlandse stichtelijke literatuur
in de zeventiende eeuw. Twee delen (Deventer 1988).
P. Visser, Het lied dat nooit verstomde: Vier eeuwen doopsgezinde liedboeken
(Den Ilp 1988).
P. Visser, 'Litanie van een liturgisch stiefkind: Een korte geschiedenis
van de psalm bij de doopsgezinden,' in: Psalmzingen (1991), pp. 115-138.
B. Hofman, Liedekens vol gheestich confoort: Een bijdrage tot de kennis
van de zestiende-eeuwuse schriftuurlijke lyriek (Hilversum 1993; dissertatie
Utrecht).
Louis P. Grijp, 'A different flavour in a psalm-minded setting: Dutch
mennonite hymns from the sixteenth and seventeenth centuries, in: From
martyr to muppy (Amsterdam 1994), P. ***-*** <<< <<<
Organisten doopsgezinde kerken
Amsterdam:
Leiden: 1776-1782? Isaac Coster, 1782-? Abraham Leenhouwer.
Rijnsburger collegianten
Reinier Rooleeuw, Schriftuurlyke gezangen, gerymt en op nieuwe zangwysen
gesteld (Amsterdam 1681). Herdrukken: (Weduwe) Pieter Arentsz en/of Cornelis
van der Sys, 2/1686, 3/1702, 4/1725.
Lutheranen
Een hantboecxken inhoudende den heelen psalter des H. Propheete David.
Eensamelijck den catechismus met noch veel schoon hymnen oft lof-sanghen,
ende gheestelijcke liedekens in twee deelen by een gevuecht
Tweede
deel: Dat ander deel der Christelijcke liederen, lof-sanghen, ghebeden
ende danckliederen
(Frankort [=Wesel?]: Hans de Braeker, 1565. Heruitgave
1575: Alle de psalmen des H. Conicklycken Propheten Davidts, medt de Christelycke
loffsangen, gebeden ende danckliedekens, soo t'Antwerpen (in de Christelycke
gemeynte van d'Augspurgsche confessie tot lof, prys ende eere des almachtigen
Godts) ordentlyck gesongen worden
Tweede deel: Den geheelen soudter
des H. Propheten ende Conincks Davidt ([Wesel?: Hans de Braeker?] 1575).
Lenselink 1959, pp. 471-492
Willem van Haecht, De CL psalmen Davids, in dichte ghestelt
Hier
sijn by ghevoecht de compositien op de psalmen ende de Christelijcke liedekens
Tweede deel: Het tweede deel, inhoudende de Psalmen, lof-sanghen, hymnen
ende geestelijcke liedekens die men meest in der Christelijcke Ghemeynten
gewoonlijck is te singhen (Antwerpen: Arnout 's Conincx, 1579,1582, 1583).
Hierna uitgaven uit de Republiek:
De CL psalmen Davids, in Neder-duytschen dichte gestelt, mits-gaders de
lof-sangen, hymnen ende geestelijcke liedekens, so de Christelijcke Gemeynten
(der Confessien van Augsborch toe-gedaen zijnde) zijn gebruyckende (Leiden:
Hendrick Lodewijckszoon van Haestens, 1607; Jacob Marcus 1611; Amsterdam:
Nicolaes Leye, 1612; Jacob Scholt, 1615). Zonder de naam van de auteur
te noemen.
De CL psalmen Dabids, in Nederduytschen dichte gestelt door Willem van
Haecht
(Amsterdam: Paulus Stroobant, 1623). Talrijke verdere edities,
soms bijna jaarlijks tot en met 1687. Hieronder:
De alder-laetste editie. Niet alleen met grooter neersticheyt oversien
ende verbetert, maer oock met verscheyden lof-sangen vermeerdert
(Amsterdam: Weduwe Paulus Stroobant, 1627). Met een muziekinstructie door
Jan Pietersz en twee vierstemmige zettingen van psalm 128 door dezelfde.
Heruitgave hiervan Amsterdam: Jan Jansz, 1640, met op de titel "overgesien
ende verbetert door Jan Pietersz Boeckdrucker en muscien."
Jan van Duisberg, LXXXV nieu-gerijmde psalmen des Propheten Davids: Alle
welcke psalmen, in haere oude rijmen, in de meeste Nederlantsche kerken
van d'Augsburgsche belijdenis, om d'onkunde der sang-wijsen, niet gewoonelijck
werden gesongen, ende derhalven nu van nieus op bekende en gevoeghelijcke
sang-wijsen gestelt en gerijmt zijn (Amsterdam 1680).
Willem van Haecht / Jan van Duisberg, De CL psalmen Davids, in Nederduytsche
Zang-verssen, oude en nieuwe rymen: Begrypende d'oude, alle d'in gebruyk
zijnden psalmen, eertijds gerijmt door Willem van Haagt, ende de nieuwe,
alle de buyten gebruyk geblevene psalmen, onlangs van hare onbekende,
op bekende kerk-zangwijsen gestelt en gerijmt, door J. v. Duisburg. Aldus
geheel op bekende zang-wijsen, beneffens alle de gewoone geestelijke liederen,
ten dienste van de Christelijke gemeynte van d'onveranderde Augsburgsche
geloofs-belijdenis in't licht gegeven, en met eenige nieuw-geapprobeerde
liederen vermeerdert (Amsterdam 1688). Met privilege Staten van Holland,
7.1.1688. Herdrukken onder meer 1712, 1722, 1734, 1751, 1757, 1671, 1769.
Henrich Michels, Die wohlklingende Harmonie des Hoch- und Niederteutschen
Gottesdienst der [der] unveränderten Augsburgischen Confession zugethanen
Kirchen in Niederland (Amsterdam: Nicolaus Bürger en Johan van Heeckeren,
1713).
Wilhelm August Klepperbein, Die hundert und fünfzig Psalme und die
Gesänge, welche bey dem öffentlichen Gottesdienst der mehrersten
Gemeinen, die in den Vereinigten Niederlande[n] dem unveränderten
Augsburgischen Glaubens-Bekentnis zugethan sind, auch in niederdeutsche
Sprache gesungen werden (Amsterdam: Hendrik Brandt, 1762).
Het boek der psalmen nevens christelyke gezangen, ten gebruike der gemeente
toegedaan de onveranderde Augsburgsche geloofsbelydenis, op nieuw in dichtmaat
gebracht, volgens besluit en met goedkeuring van het Eerw. Consistorie
binnen Amsterdam (Amsterdam: Pieter Meijer, Johan Strander en Anthony
Eichhorn, 1779). Uitgebracht in diverse formaten. Ongedateerde nadrukken
door H. Brandt en compagnie (in verschillende samenstellingen).
Het boek der psalmen, nevens Christelyke gezangen (Amsterdaam: Isaac de
Jongh, 1781). Met opdracht in rijm door de uitgever aan E.F. Alberti,
J. Klap, M. Herfst en P.W. van Lankeren; 'Beknopte historie der nieuwe
psalm- en gezang-beryming', naamlijst van intekenaren en 'Aanwyzing' (=muziekinstructie).
Geheel op noten, vioolsleutel.
E.H. Mützenbecher, Sammlung der geistlichen Lieder und Psalme, welche
in den meisten Evangelisch-Lutherischen Gemeinen der Vereinigten Niederlande,
und besonders in Amsterdam, beym öffentlichen Gottesdienste gebraucht
werden (Amsterdam: J.C. Roeder en J.H. Moeleman, 1789).
Schultz 1843, pp. 120-125; Kooiman 1942, 179-181.
Christelijk gezangboek bij de Evangelisch-Lutherse gemeente te 's-Graavenhaage
in gebruik (Den Haag: J.S. Dornseiffen en J. de Groot, 1790) {DHkb 488
H 2}
Gesangbuch der Evangelisch-Lutherischen Gemeine im Haag zum gottesdienstlichen
Gebrauch gewidmet (Den Haag: J.S. Dorneseiffen, 1795).
Het boek der psalmen, in dichtmaat gebracht. Gezangen, in dichtmaat gebracht.
Kerkboek. Ten dienste van de Christelijke Gemeente toegedaen de onveranderde
Augsburgsche geloofsbelijdenis te Rotterdam (Rotterdam: J.P. Kroefft,
1795-1796).
Alternatieve berijmingen
Aernout van Overbeke, De psalmen Davids in Nederduytsche rijmen gestelt
(Amsterdam: Borrit Janszoon Smit, 1663). Privilege Staten Generaal 2.3.1662,
Staten van Holland 6.3.1662. Eén vers op noten, altsleutel.
Christoffel Beudeker, De CL Psalmen des Konings en Profeets Davids, op
nieuw in 't Nederduitsche berymt (Amsterdam: Abraham Strander, 1739).
Eén vers op noten, vioolsleutel.
Jan Everhard Grave, Het boek der psalmen, nevens de liederen en gezangen,
(Amsterdam: Gerrit Warnars, 1776). Alleen teksten met wijsaanduidingen.
Liederen
Petrus Martini, Geestelijk zielenvermaak of eenige geestelijke liederen,
gepast op alle de Christelijke feestdagen
Uit het Hoogduits na
het Dortmondse exemplaar (ten dienste van de Leeuwaarder Gemeente en verdere
liefhebbers) getrouwelijk overgezet (Amsterdam: Samuel Schoonwald, 1725.
Verdere editie tot 1753.
Georg Heinrich Petri, Eenige geestelyke gezangen, die in de Zaandamze
lutherse gemeente op Zon- en feestdagen na de predicatie
gesongen
werden (Amsterdam: Hendrik Burgers, 1733).
J.C. Schultz Jacobi, 'Geschiedenis van het godsdienstig gezang in de
Nederlanden,' Bijdragen tot de Geschiedenis van de Evangelisch-Lutherse
Kerk in de Nederlanden 4 (1843), pp. 1-192.
W. Hollweg, Geschichte der evangelischen Gesangbücher vom Niederrhein
im 16.-18. Jahrhundert (Gütersloh 1923, reprint Hildesheim 1971).
J.W. Pont, 'De oudste Lutherse psalm- en gezangboeken,' Nieuwe Bijdragen
tot de Kennis van de Geschiedenis en het Wezen van het Lutheranisme in
de Nederlanden 2? (1910), pp. 39-84.
W.J. Kooiman, Luther's kerklied in de Nederlanden (Amsterdam 1943); 'Luther's
kerkliederen in Nederland I,' Musica sacra (1957-1958), pp. 105-106.
W. Mudde, 'Het evangelisch-luthers gezangboek I,' Musica sacra (1954-1955),
pp. 62-65; 'Het kerklied van luthersen huize, muzikaal bezien,' in: Compendium
(2/1978), pp. 57-120.
P. Estié, 'De psalmberijmingen van de Nederlandse lutherse gemeenten,'
in: Psalmzingen (1991), pp. 67-86.
Organisten lutherse kerken
Amsterdam: Lutherse Oude Kerk: 1658-1672 Jacobus Haffner, 1672-1683 ***
de Lange, 1683-1694 Hendrik Anders, 1694 Helmer Gades, 1694-1723 Evert
Havercamp, 1723 1726 gerhard Frederik Witvogel, 1726-1747 Jan Rijntjes,
1747-1817 Anthony Munni(n)khuysen.
Lutherse Nieuwe Kerk: 1719-1725 Laurentius Laurenti, 1726-1746 Gerhard
Frederik Witvogel, 1747-1793 Jan Rijntjes, 1793-*** J.A. Vriends.
Haarlem: ?-1685 Hermanus Mollerus, 1685-1694 Jan Pelt, 1694-1699 Goosen
Brouwer, 1699-1734 Johan Elsmeer, 1734-1749 Pieter Smeijters, 1749-1756
Jan Radeker, 1756-1763 Pieter van Giessen, 1763-1775 Jan van Varel Pieterszoon,
1775-1791 Jan Hendrik Grol, 1791-1827 Jan Alexander Kruseman.
Leiden: ?-1759 Theodorus Dicten jr., 1759-? Hermannen Fortmeyer, ?-1788
Johann Nicolas Kliebisch, 1788-? Christian Friedrich Rüppe.
Den Haag: 1650-1651 Adolf Frederiksz; 1651-1663 Antony van Breda; 1663-1670
Gerard de Witte; 1670-1678 Herman van Eyck; 1678-1680 Hendrik Nieuwenhuysen;
1680-1693 Cornelis van Dort; 1693-1716 François Groenhaegen; 1716-1726
Willem Groenhaegen; 1726-1765 Johann Friedrich Ebeling; 1765-1791 Pieter
Cornelis Ebeling; 1791-1811 Hermannus Cleffkens.
Utrecht: 1652-1661 Dirck Nieuwenhuis; 1725-1737 Johann Philipp Albrecht
Fischer; 1778-1781 Christoffel Bätz.
Evangelische Broedergemeenten
Evangelische liederen, uit het Hoogduits vertaalt (Amsterdam: [J. ter
Beek?], 1/1738, 3(=2?)/1742, J. ter Beek, 3/1743, 4/1745, 5/1749). Vertalingen
van Johannes Deknatel (1698-1759). Behoudens de eerste uitgave steeds
met melodieën.
Lofzangen en geestelyke liederen der Vereenigde Evangelische Broedergemeenten
(Amsterdam: C.N. Guerin, 1/1773, J. Weppelman, 2/1787). Teksten door Georg
Heinrich Loskiel; met melodieën.
Joseph Th. Müller, Hymnologisches Handbuch zum Gesangbuch der Brüdergemeine
(Hernhut 1916).
R.H. Tollefsen, Music collection Moravian congregation Zeist. Utrecht
1985. (Rijksarchief Utrecht Inventaris 47) Inventaris van het muziekbezit
van de Evangelische Broedergemeente.
Grove6 12 (1980), pp. 562-564 (Karl Kroeger, 'Moravian, American').
|
|
|