NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis




Hoofdstuk Acht

De kerken I: Reformatorische richtingen


8.1 Inleiding
8.2 De Hervormde Kerk 1: Psalmgezang
8.3 De Hervormde Kerk 2: Orgelbegeleiding
8.4 De Waalse, Duitse en Engelse Kerk
8.5 Remonstranten, doopgsgezinden, lutheranen, hernhutters

8.1 Inleiding
Weinig instellingen hebben zoveel invloed uitgeoefend op het culturele leven in de Nederlandse Republiek als de Hervormde Kerk. Als calvinistische variant van het protestantisme manifesteert deze zich met de bijbehorende organisatie in de jaren 1550-1570 eerst in vluchtelingengemeenten, vanaf 1572 ook op Nederlands grondgebied. In de zestiende tot en met de achttiende eeuw noemt men deze kerk gewoonlijk de Gereformeerde Kerk; de huidige benaming, (Nederlands) Hervormde Kerk, komt in de loop van de achttiende eeuw in zwang en wordt in 1816 officieel. (Wat wij nu gereformeerd noemen is een 19de-eeuwse afsplitsing van de toenmalige Hervormde Kerk.) In deze studie zullen wij voor de eenvoud de benaming Hervormde Kerk blijven hanteren.
De Hervormde Kerk bepaalt als staatskerk het gezicht van de staat, de Republiek. Voor alle hoge ambten is het behoren tot deze kerk een verplichting. De hervormde theologische faculteiten vormen de kern van de verschillende universiteiten in den lande. De grootste en belangrijkste kerken in de steden zijn altijd hervormde kerken, zoals bijvoorbeeld de Oude en de Nieuwe Kerk in Amsterdam, de Sint-Bavokerk in Haarlem, de Sint-Laurenskerk in Alkmaar, de Pieters- en de Marekerk in Leiden, de Domkerk in Utrecht en de Jacobskerk in Den Haag. Alleen in het tweeherige Maastricht blijven de hoofdkerken katholiek, net als de Sint-Martinuskerk in het achttiende-eeuwse Venlo.
Binnen de Hervormde Kerk kan in vier talen worden gepreekt en gezongen, achtereenvolgens in het Nederlands, het Frans, het Duits en het Engels. Het Nederlandse deel van de Hervormde Kerk is uiteraard het grootste en zal zich ontwikkelen zich tot wat thans de Nederlandse Hervormde Kerk wordt genoemd. Het deel van de Hervormde Kerk waar het Frans wordt gebruikt wordt Franse of Waalse Kerk genoemd, het Duitse deel de Duitse Kerk. De Nederlandse, Franse en Duitse Kerk zijn leerstellig geheel identiek in hun beleiding van het calvinisme en trekken ook wat betreft psalmgezang en orgelspel één lijn. Hun psalmen zijn de Geneefse psalmen of vertalingen daarvan. De Engelse Kerk zit in hetzelfde organieke verband als de Nederlandse, Franse en Duitse Hervormede kerk, maar wijkt leerstellig wat af vanwege de band met het anglicanisme en ook op het gebied van het psalmgezang door de invloed van het Engelse psalter.
. Andere reformatorische groeperingen worden gedoogd zonder te worden bevoorrecht, zoals de lutheranen, de doopsgezinden en (na een begin van vervolging) de remonstranten. Zij kunnen zich niet als Kerk organiseren en functioneren in feite als een bundeling van plaatselijke gemeenten. De Rooms-Katholieke Kerk (en later ook Oud-Katholieke Kerk) wordt getolereerd zolang geen aanstoot wordt gegeven. De Rooms-Katholieke Kerk in de Republiek is georganiseerd in een soort schaduwstructuur, overeenkomstig het missiekarakter van de kerk alhier.
Overigens neemt tijdens het tijdvak van de Republiek de bewegingsvrijheid van de niet-hervormde groepen geleidelijk, maar gedurig toe, en verdwijnt tevens het wantrouwen dat de hervormden in de eerste eeuw van de Republiek in wisselende mate nog gekoesteren tegen deze groeperingen. Tegen het einde van de achttiende eeuw heerst er in de Republiek in de persoonlijke sfeer een nagenoeg volledige vrijheid van godsdienst. De nog aanwezige beperkingen zijn van vooral van maatschappelijke aard, zoals op het gebied van de overheidsbetrekkingen en de wet- en regelgeving rond doop, huwelijk en begraven. Binnen deze context hebben allerhande religieuze en spirituele groeperingen van de meest uiteenlopende aard (quakers, collegianten, hernhutters, vrijmetselaars, sefardische en ashkenazische joden, enz.) mogelijkheden om hun vleugels uit te slaan. Bij de vorming van de Bataafse Republiek wordt de nauwe band tussen de Hervormde Kerk en de staat opgeheven en wordt godsdienstvrijheid wettelijk ingevoerd.
Elk van de genoemde religieuze groeperingen ontwikkelt haar eigen kerkmuziek, waardoor de Republiek een grote variatie in kerkelijke muziekbeoefening binnen haar grenzen kent. Wel moet gezegd worden dat de grotere religieuze groeperingen, de Hervormde Kerk, het lutheranisme en het officieuze rooms-katholicisme voorop, overanderlijk doorgaans nogal sobere vormen van muziekbeoefening plegen.
De kerkmuziek van de Hervormde Kerk is wel zeer eenvoudig van aard. Psalmgezang door de gehele gemeente neemt een prominente plaats in, en dit psalmgezang vindt gedurende de eerste eeuw van de Republiek in hoofdzaak zonder de begeleiding van het orgel plaats. In de loop van de zeventiende eeuw vindt orgelbegeleiding geleidelijk en uiteindelijk algemeen ingang.
De kerkmuziek van de andere reformatorische richtingen in de Republiek verschilt in wezen niet essentieel van die van de Hervormde Kerk: gemeentezang met of zonder orgelbegeleiding vormt de hoofdmoot ervan. Dit geldt niet alleen de Waalse, Duitse en Engelse Kerk en de remonstrantse en doopsgezinde gemeenten, maar ook de lutheraanse gemeenten. Een kerkelijke kunstmuziek zoals die zich in de Noord-Duitse lutheraanse landen en steden ontwikkelt (men denke aan Bach, Telemann en vele anderen) is hier totaal onbekend.
De katholieke kerkmuziek in de Republiek kent vele gradaties wat betreft uitgebreidheid en artisticiteit. In de schuilkerken tijdens het begin van de Republiek is deze zeer eenvoudig. In de achttiende eeuw kunnen toch in ieder geval een aantal kerken een zekere muzikale luister aan de dag leggen. Slechts waar de Rooms-Katholieke Kerk in belangrijke centra vrijuit haar vleugels kan uitslaan, zoals in Maastricht, Roermond en Venlo, ontwikkelt zich een volledig gerijpte kerkmuziek in de kunstmuzikale sfeer.
Naast muziek voor gebruik in de kerk, van welke aard dan ook, komt binnen alle genoemde stromingen ook het geestelijk lied voor huiselijk gebruik tot ontwikkeling. Ook deze repertoires variëren buitengewoon in aard, omvang, betekenis (zowel inhoudelijk als functioneel te verstaan) en ontwikkeling in de tijd. Hoewel het hierbij strikt genomen niet om kerkmuziek gaat, is er voor gekozen om ze toch in dit hoofdstuk te behandelen, omdat het nog altijd wel om religieuze muziek gaat, die niet losgemaakt kan worden van de desbetreffende godsdienstige richting.
Als onderwerp is de totale kerkmuziek in de Republiek dermate omvangrijk, dat twee hoofdstukken (Acht en Negen) zijn gereserveerd voor de behandeling ervan. Deze hoofdstukken zijn geleed volgens de verschillende in de Republiek voorkomende stromingen. Hoofdstuk Acht behandelt na deze inleiding de kerkmuziek van de reformatorische richtingen; Hoofdstuk Negen die van de, deels oudere, deels nieuwere niet-reformatorische groeperingen. De Hervormde Kerk krijgt als hoofdstroom het eerst de aandacht, met paragrafen gewijd achtereenvolgens aan het psalmgezang (§8.2) en de orgelbegeleiding daarvan (§8.3). De volgende paragraaf besteedt aandacht aan de kerken die de calvinistische boodschap in andere talen prediken en zingen, de Franse (Waalse), Duitse en Engelse Kerk (§8.4). Daarna wordt de blik gericht op de verdere Nederlandstalige reformatorische stromingen zoals de remonstranten, de doopsgezinden en de lutheranen (§8.5). In deze paragraaf plaatsen we ook de in hoofdzaak Duitstalige muziekpraktijk van de Evangelische Broeders (Hernhutters).
In Hoofdstuk Negen komen de niet-reformatorische stromingen aan bod. Hieronder vallen enerzijds oudere religieuze richtingen, zoals het rooms-katholicisme en het jodendom, anderzijds nieuwere richtingen, zoals het oud-katholicisme en de vrijmetselarij. Beide laatstgenoemde richtingen krijgen vorm gedurende de eerste helft van de achttiende eeuw. Eerst komt de muziekbeoefening van de Rooms-Katholieke Kerk aan de orde, zowel binnen de Republiek (§9.1) als daarbuiten (§9.2). De muzikale praktijken van de Oud-Katholieke Kerk worden behandeld in §9.3, die van het jodendom in de Republiek in §9.4 en tenslotte die van de Vrijmetselarij in §9.5. Wij zijn ons ervan bewust dat de in dit hoofdstuk behandelde groeperingen zeer divers van aard en vaak ook principieel onvergelijkbaar zijn en het is zeker niet de bedoeling ze met de behandeling binnen één hoofdstuk op een gemeenschappelijke noemer te brengenn.


Literatuur


Psalmzingen in de Nederlanden: Vanaf de zestiende eeuw tot heden. Een bundel studies onder eindredactie van dr. J. de Bruijn, met de catalogus van de gelijknamige tentoonstelling, samengesteld door dr. W. Heijting, m.m.v. drs. M. van den Heuvel (Kampen: Kok, 1991). Met 17 bijdragen uit Vlaanderen en Nederland, van de zestiende eeuw tot heden, aangaande de joodse, katholieke en reformatorische tradities.

8.2 De Hervormde Kerk 1: Psalmgezang
In de calvinistische Nederlands-Hervormde Kerk van de Republiek is tijdens de dienst de muziek slechts een geringe rol toebedeeld. Deze beperkt zich in hoofdzaak tot het zingen van psalmen, zijnde het enige van Gods woord dat zing-vaardig en zing-waardig wordt geacht. In tegenstelling tot wat in de rooms-katholieke kerk tot dan toe gewoonte is geweest, wordt de zang niet opgedragen aan speciaal aangestelde priesters en/of beroepsmusici, maar aan de gehele gemeente. Het is duidelijk dat deze opvattingen - de beperking tot psalmgezang en de uitvoering door de gemeente - vérstrekkende gevolgen hebben voor de aard van de kerkmuziek. Een aantal fundamentele problemen moet worden opgelost. In de eerste plaats is de psalmtekst zoals die in de bijbel voorkomt als prozatekst niet geschikt voor massazang. En in de tweede plaats ontbreekt toepasbaar muzikaal materiaal. Om aan de eis van zingbaarheid door een (ongeschoolde) gemeente te voldoen moet er worden gewerkt aan liedpsalmen, ook wel metrische psalmen genoemd, dat wil zeggen, berijmingen van de psalmen zodanig dat deze als strofische liedteksten bij een liefst niet te gecompliceerde melodie kunnen worden gezongen. Er is dus vraag naar teksten en melodieën voor die teksten.
In de Franse calvinistische kerk wordt deze arbeid aangevangen, ondernomen en beëindigd door de twee psalmdichters Clément Marot (1496-1544) en Théodore de Bèze (1519-1605). In de jaren 1537-1562 brengen zij met behulp van een aantal musici, onder wie Louys Bourgeois (1510c?-1560c?) de voornaamste is, het zgn. Geneefse psalter bijeen. Zij berijmen de psalmteksten in de vorm van Franse strofische poëzie. De melodieën van dit psalter hebben een gevarieerde herkomst (bestaand, bewerkt, oorspronkelijk), maar hebben als gemeenschappelijke noemer een regelmatige structuur, ritmische notatie in halve en hele noten en melodische notatie met een C-sleutel (sopraan-, alt- of tenorsleutel) met of zonder mol. De geringe ritmische differentiatie sluit goed aan bij het Frans als zingtaal: vanuit de woorden gaat geen bijzondere dwang op het muzikaal accent uit. Het Geneefse psalter moet worden beschouwd als een topprestatie op hymnologisch gebied. De melodieën ervan worden de Geneefse melodieën genoemd; ze worden ook thans nog, vier-en-een-halve eeuw na dato, in grote delen van de wereld in calvinistische kerken gezongen.
Het Nederlandse taalgebied beschikte al vanaf 1540 over een volledig berijmd Nederlands psalter, de zgn. souterliedekens, naar overlevering vervaardigd door de Utrechtse edelman Willem van Zuylen van Nieveld (??-1543). De souterliedekens maken gebruik van een grote verscheidenheid aan populaire eigentijdse liedmelodieën, in alle uitgaven genoteerd zoals rond die tijd gangbaar, niet speciaal bewerkt en/of aangepast aan de toepassing als psalmmelodie). Het zijn dus liedpsalmen of psalmliederen, in karakter niet anders dan andere geestelijke liederen. Deze psalmen worden door de Antwerpse uitgever Symon Cock in 1540 uitgegeven onder de titel Souterliedekens ghemaect ter eeren Gods op alle die Psalmen van David en vinden al spoedig grote verbreiding. De bundel ademt duidelijk een reformatorische geest, maar Cocks uitgave draagt tegelijkertijd het privilege van de katholieke overheid en heeft de Vulgaat-tekst van de psalmen in de marge. Met deze kenmerken probeert de bundel een beetje op het snijvlak tussen reformatorische en traditionele opvattingen te staan. Het staat vast dat de souterliedekens verspreid zijn geweest in reformatorische kringen. Maar het reformatorische karakter van de souterliedekens is niet zo opvallend dat deze in de gepolariseerde 16de-eeuwse samenleving kunnen worden geaccepteerd als de psalmberijming voor de calvinisten, uiteindelijk de belangrijkste groepering. Op de eerste Antwerpse uitgaven van 1540 volgen vele herdrukken, in Antwerpen zelf tot 1584, in de Republiek tot in de zeventiende eeuw.
Hoewel het strikt genomen buiten het bestek van deze syllabus gaat, willen we toch niet nalaten te vermelden dat de souterliedekens meermalen meerstemmig zijn bewerkt, door componisten als Jacobus Clemens non Papa (eenvoudig driestemmig met de melodie in de tenor; volledig in vier delen: 1556-1557), Gherardus Mes (eenvoudig vierstemmig; volledig in vier delen: 1561) en Cornelis Boscoop (in motetstijl zonder gebruikmaking van de melodieën: 1568). Deze bewerkingen moet men bestemd zien voor de huiselijke muziekpraktijk, en zeker niet voor de kerkelijke.
Vanaf 1551 werkt Jan Utenhove (1516-1566) ten behoeve van de Nederlandse vluchtelingengemeenten in bijvoorbeeld Londen en Emden aan een berijmd, metrisch psalter, vooral gebaseerd op Duitse voorbeelden (vertalingen, melodieën). Ook de souterliedekens en het Geneefse psalter behoren tot Utenhoves bronnen. In 1551 worden de eerste tien gedrukt; na een serie van aanvullingen verschijnt uiteindelijk in 1566 het complete psalter. Utenhoves melodienotatie, met hele en halve noten bij een alt- of tenorsleutel heeft wel wat weg van die van het Geneefse psalmboek, maar de melodieën zijn grosso modo anders. Utenhoves taal- en melodiegebruik blijken uiteindelijk te divers en/of te Duits georiënteerd om zijn psalmen officieel en algemeen te laten aanvaarden.
De psalmen die men zal gaan uitverkiezen voor gebruik in de Hervormde Kerk op eigen bodem zijn de Datheense psalmen, de vertaling die door de Vlaamse rederijker Petrus Dathenus (of Datheen; 1530c-1588) wordt vervaardigd naar het Franse (Geneefse) psalter van Marot en De Bèze, met behoud van de Franse melodieën. Dit Datheense psalter komt in een korte tijd (1565) compleet tot stand en wordt in de jaren 1566-1568 op de markt gebracht door middel van een aantal gelijktijdig in verschillende plaatsen buiten de Republiek gedrukte uitgaven: Heidelberg, Rouen, Londen, Norwich, Emden, enz. Boven Utenhove heeft het Datheense psalter het voordeel van de eenheid van stijl in zowel de tekst als de melodieën en ook dat van de nauwe aansluiting bij de gezaghebbende Geneefse en Franse hervormde kerken.
Vóór 1572 kan op Nederlands grondgebied de hervormde eredienst slechts officieus of illegaal plaatsvinden. Het is zeker dat bij bijeenkomsten van hervormden in deze periode, onder meer bij de zogenaamde hagepreken, Nederlandse, berijmde psalmen zijn gezongen. Vóór 1566 zullen vooral de psalmen van Utenhove daarvoor zijn benut (wellicht ook de souterliedekens), vanaf 1566 worden Utenhoves psalmen in snel tempo verdrongen door de Datheense. In 1571 wordt de Datheense berijming officieel ingevoerd bij de Nederlandse vluchtelingengemeente te Londen, ten koste van de 'eigen' berijming van Utenhove.
Vanaf 1572 kunnen de Datheense psalmen openlijk in de 'bevrijde gewesten' worden gezongen en ook worden gedrukt. De oudste bekende uitgave uit bevrijd gebied is die van de Leidse drukker Jan Paedts Jacobszoon uit 1572. In 1574 wordt het Datheense psalter officieel geaccepteerd als psalmboek van de Nederlandse Hervormde Kerk, een status die het zal behouden tot zijn vervanging bijna twee eeuwen later, in 1773. (In sommige behoudend-gereformeerde gemeenten zijn de Datheense psalmen later weer ingevoerd en worden ze nog steeds gebruikt.)
De Geneefse melodieën kennen slechts hele en halve noten, met een 'mensurale' ritmiek en een 'modale' harmoniek. Voor de Franse teksten is dat heel geschikt, maar Dathenus heeft het Nederlandse psalmgezang een slechte dienst bewezen door vertalingen te produceren die slechts wat betreft het aantal lettergrepen per versregel zijn afgestemd op de ritmische en melodische eigenschappen van de psalmmelodieën. Hoewel het Datheense psalter als 'officiële' Nederlandse psalmberijming door middel van honderden, ja misschien wel duizenden uitgaven in de Republiek (en daarbuiten) gedurende twee eeuwen (en nog langer) ongewijzigd is verspreid, wordt het al snel (en wordt het nog steeds) als een taalkundige monstruositeit gezien. Tot 1773 echter heeft de traditie in het psalmgezang gezegevierd over de vernieuwing.
Het feit dat het Datheense psalmboek een getrouwe vertaling is van het Franse psalter heeft zeker in zijn voordeel gewerkt. Door dit gegeven is het bijvoorbeeld mogelijk gelijktijdig uit de Franse en de Nederlandse psalmboeken te zingen: behalve de melodieën zijn ook de aantallen strofen precies gelijk. Deze dubbeltalige uitvoering is zeker voorgekomen. Er bestaan ook psalmboekuitgaven met de Franse én de Nederlandse berijming, de oudste al uit 1594. (Ook bestaan er dubbeluitgaven met de Duitse vertaling van Marot en De Bèze, die van Ambrosius Lobwasser.)
In principe worden in een hervormde kerkdienst op twee momenten psalmen gezongen, namelijk direct vóór de preek en direct erna. De keuze welke psalm te zingen kan op twee manieren tot stand komen. In de eerste plaats bestaat er de gewoonte om het hele psalmboek, van psalm 1 tot en met psalm 150, in volgorde door te zingen. Hoe merkwaardig ons deze gewoonte voorkomt, vermoedelijk is hij in de Republiek vrij algemeen geweest. Dit mechanisme kan worden doorbroken als de predikant vanwege het speciale karakter van de dienst een andere psalm selecteert. Dit gebeurt vooral bij avondmaalsdiensten, diensten op feestdagen, bededagen, passiedagen, enz. In veel psalmboeken is een beknopt overzicht te vinden welke psalmen voor welke gelegenheid geschikt zijn.
Het Frans-Geneefse psalmboek kent behalve de 150 psalmen ook nog enkele 'gezangen,' dat wil zeggen, berijmingen van andere bijbelfragmenten en ook wel van niet-Bijbelse teksten. Deze vindt men ook in de Nederlandse psalmberijmingen, maar daar is het aantal uitgebreid, tot vaak tien à twaalf (het precieze getal wisselt van uitgave tot uitgave): De tien geboden (Exodus 20); de Lofzang van Zacharias (Lucas 1); de Lofzang van Maria (Lucas 1); de Lofzang van Simeon (Lucas 2); het Symbolum Apostolorum (geloofsbelijdenis); het Gebed onzes Heren Jesu Christi (Onze Vader; Mattheus 6); het Kort gebed voor de predicatie (tekst van Jan Utenhove; deze alle reeds bij Dathenus in 1566); het Gebed voor den eten (tekst van 'P.H.'); de Dankzegging na de maaltijd (deze twee voor het eerst in 1567); en Christe die du bist dach ende licht (naar Christe qui lux es et dies; voor het eerst in 1572). Op de titelbladen van de psalmboeken en binnenin worden deze toegevoegde liederen 'lofzangen' genoemd. Over de mogelijkheid deze tijdens de eredienst te zingen werd in de begintijd nogal verschillend gedacht, maar al spoedig worden ze als volwaardige gezangen voor bepaalde gelegenheden geaccepteerd. Utenhoves 'Gebed voor de Predicatie' is zéér populair en ook De tien geboden wordt regelmatig gezongen. De toepassing van de andere lofzangen varieert van periode tot periode en van plaats tot plaats.
In de boekhandel wordt het psalmboek al spoedig een factor van betekenis. Elke burger heeft tenminste één psalmboek nodig en door het wekelijkse gebruik is slijtage onvermijdelijk en daardoor periodieke vervanging noodzakelijk, al was het maar na twintig of dertig jaar. Het aantal lieden dat zich bezighoudt met het drukken, uitgeven en verkopen van psalmboeken is daarom groot, net als het aantal uitgaven en de oplagen daarvan. Het psalmboek valt niet onder auteursrechtelijke beperkingen (die in deze tijd in zijn algemeenheid al heel gering zijn) en kan dus vrijelijk worden nagedrukt. Hooguit kunnen bepaalde bewerkingen of redacties (zoals de notatierevisie van Cornelis de Leeuw; zie onder) door gewestelijke privileges worden beschermd, maar ook hiervan blijven de gevolgen beperkt. Iedereen kan zich dus op deze lucratieve markt werpen. Een bekende uitgever van psalmboeken in de eerste helft van de zeventiende eeuw periode is Paulus Aertszoon van Ravesteyn in Amsterdam en Leiden (1585c-1655). In 1675 pakt een aantal Amsterdamse boekhandelaren het drukken en uitgeven van psalmboeken wat grootser aan door hiertoe een compagnie op te richten: Johannes van Someren, Abraham Wolfgangh, Hendrick en Dirck Boom; nog hetzelfde jaar treed Michiel de Groot toe tot het gezelschap. Deze compagnie heeft ruim tien jaar bestaan: in 1686 wordt de voorraad van dat moment ter veiling aangeboden. In 1680 wordt een tweede, grotere compagnie opgericht, bestaande uit Jan Appelaar, Johannes Schot, Jan Castricum, Jacob Looman, Abraham van der Putte, Meyndert Bout, Antony Hasebroeck, Pieter van Reyschoten, Jan Spruyt en Jacobus Bouman. Deze compagnie zal via talrijke wijzigingen in de samenstelling en de organisatie langer actief zijn de eerste, ja zelfs eeuwenlang, tot na de Tweede Wereldoorlog (namelijk tot 1961). Een belangrijke psalmboekuitgeverij buiten Amsterdam is de Dordtse firma van Hendrik en Jacob Keur (tweede helft 17de eeuw) en hun erfgenamen (18de eeuw).
Om de muzikale ongeschooldheid van de massa enigszins te compenseren is er in de hervormde kerken een voorzanger. Zijn taak is het inzetten en vervolgens net voor de gemeente uit meezingen. Suggesties betreffende antifonale uitvoeringswijzen, waarbij de voorzanger bijvoorbeeld per versregel voorzingt en de gemeente per versregel 'antwoordt,' zijn vrijwel zeker onjuist. Elke hervormde gemeente heeft een voorzanger in dienst, sommige zelfs meerdere. De functie van voorzanger blijft ook na de invoering van de orgelbegeleiding van de gemeentezang (zie onder) onverkort bestaan. Het voorzangerschap wordt vaak gecombineerd met het schoolmeesterschap en/of het kosterschap van de kerk, ook wel met adminstratieve taken in de kerkelijke organisatie. Vanuit deze situatie zien we in geval van een vacature oproepen als de volgende (met een zin die niet loopt):

Alzo de Schoolmeesters en Voorzangersplaats, waar aan ook annex is het Secretariaat, op het Eiland Marken is komen te vaceeren, en men voorneemens is, ten spoedigsten met het Beroepen van een ander bekwaam Persoon voort te gaan; zo worden de geene, die daar allereersten op het voors. Eiland over te komen, om aldaar haare gaaven te laaten hooren; kunnende zig addresseeren aan den President Burgemeester.

of zelfs:

Alzo de Schoolmeesters, Kosters-, Voorzangers- en Doodgravers plaats &c., te Buiksloot is komen te vaceeren, zo word een iegelyk verzogt, daartoe de vereischte bekwaamheid hebbende, voor den 5 Augustus 1764, zyn gaven te laten hooren, in de Kerk aldaar, en zig aan te geven by den President Burgermr. van voorn. Dorpe, op een tractement van ƒ126 in 't jaar, en nog eenige verdere Emolumenten, zullende na den voorn. tyd geene verdere Sollicitanten worden aangenomen.

Op bescheiden schaal worden kinderen van aan de kerken gerelateerde scholen geoefend om het psalmgezang tijdens de kerkdiensten te ondersteunen. In 1580 moet in Haarlem de vroegere zangmeester Jan Bartelmeusz de kinderen in het weeshuis de psalmen onderwijzen. Ook in Leiden worden kinderen geoefend ter ondersteuning van de kerkzang. Deze pogingen lijken voorbehouden aan de beginperiode van de Republiek.
Al is over de precieze wijze waarop in de eerste eeuw van de Hervormde Kerk het psalmgezang plaatsvindt weinig exacts bekend, bij gebrek aan concrete eigentijdse beschrijvingen, men kan zich over het muzikale peil van deze gemeenschapsuitvoeringen van de psalmen moeilijk een te lage voorstelling maken. Daarbij moet men zich wel realiseren dat het behalen van een bepaald muzikaal peil geen doelstelling is. Het tempo daalt vermoedelijk tot weinig meer dan één lettergreep per seconde, ritmische differentiatie verdwijnt, en, voorzover er melodie overblijft, kan dat weinig meer dan contour zijn geweest. Bekend zijn de woorden waarmee Constantijn Huygens in zijn geschrift over het Gebruyck of ongebruyck van't orgel in de kercken der Vereenighde Nederlanden (1641) de gemeentezang beschrijft:

De toonen luyden dwars onder een, als gevogelte van verscheiden becken. De maten strijden, als putemmers, d'een dalende soo veel d'ander rijst. Daer wert om't seerste uytgekreten, als of 't een sake van overstemminge waere.

Cosimo III de' Medici woont bij zijn bezoek aan de Republiek in 1667-1668 in Utrecht een dienst bij in de Domkerk en schrijft in zijn reisverslag dat er gezongen wordt "con canto assai confuso" (met een zeer verward gezang).
De uitvoeringswijze waarbij alle noten even lang zijn, noemt men de isometrische zingtrant, die staat tegenover de ritmische zingtrant, waarin het verschil tussen hele en halve noten volgens de notatie is gehandhaafd. Het is zeker dat melodische wendingen, voorzover die herkenbaar zijn, al aan het begin van de zeventiende eeuw worden gemoderniseerd, bijvoorbeeld door het invoeren van leidtonen. Deze praktijk wordt reeds aan het begin van de zeventiende eeuw (rond 1620) beschreven door Isaac Beeckman (1588-1637), eerst prorector van de Latijnse scholen van Utrecht en Rotterdam en later rector in Dordrecht, in een door hem bijgehouden journaal van observaties van allerlei aard.
In de loop van de zeventiende eeuw gaat op plaatsen waar een orgel in de kerk aanwezig is dat ook daadwerkelijk worden gebruikt om het psalmgezang te begeleiden, maar het is onduidelijk of dit enige positieve uitwerking op de kwaliteit (in artistiek-esthetische zin) van het gezang heeft gehad. Waarschijnlijker is het dat de langzame en zowel melodisch als ritmisch weinig gedifferentieerde vorm van zingen blijft en overheersend is geweest tot ver in de negentiende eeuw. De vraag is overigens of men het psalmgezang van de Hervormde Kerk in vroeger eeuwen, primair een religieuze activiteit, wel moet beoordelen volgens artistiek-esthetische normen. Pas onder de invloed van de geschriften van F.C. Kist uit de jaren-1840 gaat men in ruimere kring de behoefte voelen om tot een muzikaal meer verantwoorde uitvoeringswijze te komen. De 'verbetering' die dan intreedt heeft overigens niet verhinderd dat de wijze van psalmzingen in de Hervormde Kerk tot op heden een punt van discussie is gebleven.
Regelmatig wordt in de zeventiende eeuw het bezwaar geuit dat het aantal melodieën te groot is en dat daarom de gemeenteleden de melodieën niet kunnen leren. Of dat werkelijk het probleem is valt te bezien, want tegelijkertijd is er het verwijt dat van de 150 psalmen er maar een minderheid, bijvoorbeeld van dertig of veertig stuks, werkelijk regelmatig wordt gezongen. Hetgeen in strijd lijkt met het principe van de complete roulatie, maar het kan om huiselijk gebruik gaan. Zeker is het dat bepaalde psalmen meer in trek zijn dan andere, maar of dit alleen door de melodie of mede door de tekst komt, is niet bekend. Overigens zijn er niet 150 melodieën voor 150 psalmen, maar 123: een aantal melodieën wordt voor twee psalmen gebruikt, enkele zelfs voor drie. Daarbij komen nog enkele melodieën van de lofzangen.
Kijkt men naar de bewerkingen van psalmmelodieën in de instrumentale muziek van de zeventiende eeuw, dan wordt de populariteit van een minderheid van de melodieën meteen duidelijk. Andere blijken van de bekendheid van bepaalde psalmmelodieën zijn aanhalingen (wijsaanduidingen) in geestelijke liedboeken: dergelijke verwijzingen zijn bijzonder talrijk. Van deze kant bekeken lijken de melodieën van psalm 6, 8, 9, 23, 24, 36 (=68), 74, 100, 130 en 140 boven de andere uit te steken wat betreft populariteit. Maar of dit een afspiegeling is van wat de gewone kerkganger kent, is daarmee niet gezegd.
In de oudste psalmboeken is gewoonlijk wel de melodie bij elke psalm afgedrukt, maar slechts bij de eerste strofe. Al snel komt de gewoonte in zwang om alle strofen van muzieknotatie te voorzien (het eerst incidenteel in Leeuwarden 1586, dan regelmatig vanaf Amsterdam 1598); men spreekt dan van 'de psalmen geheel op noten.' Andere hulpmiddelen die in de psalmuitgaven worden toegepast om de kwaliteit van het gezang te bevorderen zijn het noteren van solmisatielettergrepen bij de noten en het toevoegen van een 'muziekinstructie' in het voorwerk van de uitgaven. De solmisatielettergrepen gaan terug tot de oudste geschiedenis van het Datheense psalmboek, de oudste muziekinstructies zijn uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.
Uit de zeventiende eeuw stammen ook uitgaven van de psalmen waarin de muziek, dat wil zeggen, de psalmmelodieën, is gereviseerd. Een fraaie quarto-uitgave uit 1639 geeft de revisie van de Amsterdamse musicus Jan Pietersz. In 1648 verschijnt een melodiecorrectie van de Utrechtse voorzanger Steven van der Helm (niet bewaard gebleven), in 1649 die van de Enkhuizenaar Jacob Henricksz (herdruk 1661 bewaard gebleven). De exacte aard van deze revisies is nog niet onderzocht of niet te onderzoeken. In 1650 publiceert de musicus/uitgever/voorzanger Cornelis de Leeuw voor het eerst een psalmboek waarin alle psalmmelodieën met de altsleutel (met of zonder mol) zijn genoteerd, in plaats van met de sopraan-, alt- of tenorsleutel (met of zonder mol), een kenmerk ook van de revisies die in 1656 en 1658 op naam van Jan Pietersz worden uitgegeven.. De Leeuws notatiewijze wordt binnen een enkel decennium vrijwel universeel nagevolgd, hetgeen duidelijk erop wijst dat daaraan een behoefte heeft bestaan. Die behoefte zou overigens heel wel met de dan opkomende orgelbegeleiding te maken kunnen hebben gehad. De altsleutelversie van Cornelis de Leeuw is vanaf 1650 de maatgevende versie geweest wat betreft de melodienotatie. Vele psalmboeken uit de tweede helft van de zeventiende eeuw en de achttiende eeuw bevatten het één pagina grote 'Musyck-Onderwys' van De Leeuw. Tenslotte publiceert Paulus Matthysz in 1677 als uitgever van de Verenigde Oost-Indische Compagnie een psalmboek met alle melodieën in de vioolsleutel genoteerd.
In de Hervormde Kerk is geen plaats geweest voor meerstemmige uitvoering van de psalmen. De verschillende meerstemmige bewerkingen van het Datheense psalter die in de Republiek zijn vervaardigd, zijn dan ook allemaal bestemd geweest voor de huiselijke uitvoering. Er zijn verschillende van die meerstemmige psalters te noemen, gecomponeerd door achtereenvolgens David Janszoon Padbrué (musicus in Amsterdam; alle 150 psalmen in vier- tot achtstemmige motetstijl; 1601), Cornelis van Schoonhoven (organist in Delft; 43 stuks, stijl onbekend; 1624) en Lucas van Lenninck (organist in Deventer; twee- tot vijfstemmig, aantal en stijl onbekend, 1649). Ongelukkigerwijs is van dit alles niets bewaard gebleven, behoudens één enkel onvolledig Tenor-stemboek van Padbrué's Psalm-geclanck. Wél bewaard gebleven zijn exemplaren van uitgaven van oorspronkelijk Franse meerstemmige zettingen van het Geneefse psalter, maar nu voorzien van de Datheense teksten, die in eenvoudige (noot-tegen-noot) stijl al in de zestiende eeuw waren gecomponeerd door Claude Goudimel en Claude le Jeune. Goudimels zetting verschijnt in het Nederlands in 1620, die van Le Jeune in 1635 (tweetalig) en 1665. Ook deze moeten voor de huiselijke muziekpraktijk bestemd zijn geweest. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de meerstemmige zettingen van het volledige Franse psalter in motetstijl voor vier tot acht stemmen van de hand van Jan Pieterszoon Sweelinck (organist in Amsterdam; vier boeken, gepubliceerd 1606-1621).
In 1753 verschijnt te Haarlem een wel heel bijzondere editie van de meerstemmige zettingen van het Geneefse psalter door Claude Goudimel. Alle stemmen zijn genoteerd in de altsleutel, waarbij de sopraan een octaaf neerwaarts wordt getransponeerd en de bas een kwart of kwint transponerend is genoteerd! In 1757 wordt in Haarlem het zanggenoetschap 'Amor et fides' opgericht om zich met het oefenen van deze bewerkingen bezig te houden. De betreffende versie wordt nog in de negentiende eeuw herdrukt en het genootschap zal blijven bestaan tot 1915.
Talrijk zijn de pogingen geweest om ten behoeve van de hervormde eredienst de Datheense berijming door een betere te vervangen. Het eerste geproduceerde alternatief, de berijming van Philips van Marnix van Sint-Aldegonde (1540-1598), reeds gepubliceerd in 1580, heeft nog de grootste kans daarop gemaakt. Het is geen vertaling naar het Frans maar direct naar de Hebreeuwse psalmtekst, zij het met gebruikmaking van de Geneefse melodieën. Toch gelukt het Marnix niet de Datheense berijming te laten afschaffen, waarbij het feit dat zijn tekst door een privilege is beschermd en dus niet vrijelijk nagedrukt kan worden, ook een rol heeft gespeeld. Met het oog op de Dordtse Synode van 1618-1619 is een dubbeluitgave met de psalmen van Dathenus en Marnix uitgebracht, zeker met de bijgedachte om op deze manier de Datheense berijming te laten vervangen, maar ook deze poging mislukt.
In de zeventiende eeuw kan men minstens twee dozijn nieuwe psalmberijmingen tellen, die in de praktijk geen enkel gevaar betekenen voor de nu door traditie geautoriseerde berijming van Dathenus. De psalmberijming van Antoni de Huybert (1624) is de oudste van de 17de-eeuwse producten. De uitgave van de Statenbijbel (1637) brengt een kleine vloedgolf van nieuwe psalmberijmingen met zich mee, omdat de berijmers nu via de geautoriseerde bijbeltekst toegang hebben tot de 'ware' tekst van de psalmen. Verschillende psalmberijmingen uit de eerste decennia volgend op 1637 staan onder directe invloed van de Statenvertaling, zoals die van de Deventer predikant en Leidse hoogleraar Jacobus Revius (1586-1658; berijming 1640), Henricus Geldorpius (1644), de Zeeuwse advocaat (en later Zeeuws raadpensionaris) Joan de Brune (1588-1658; berijming 1644), de Haagse advocaat Cornelis Boey (1648, 1659), de Haagse dichter Jacob Westerbaen (1599-1670; berijming 1655), de Hoornse schoolmeester Hendrik Bruno (1656) en de Utrechtse muzikant Anthonie Deutekom (1657). Revius probeert Dathenus te corrigeren, Geldorpius het aantal melodieën in te perken, Bruno volgt zo getrouw mogelijk de Statenvertaling, Deutekom zet zelfs gewoon de Statenvertaling onder de noten. Zo probeert een ieder op eigen wijze de psalmteksten te verbeteren of te vernieuwen. Al deze nieuwe berijmingen blijven, net als Marnix en De Huybert dat eerder deden, vasthouden aan de Geneefse melodieën en het aantal strofen van de Geneefse en de Datheense berijming.
Alle nieuwe dichters wijzen op de gebrekkigheid van Datheens psalmberijming, soms met woordspeling en al. 'Sommigen wenschen dat sy Dat heen en uyt de kercken gedreven waren,' schrijft Westerbaen in het voorwoord van zijn psalmboek van 1655, en Constantijn Huygens dicht de volgende regels voor Bruno's berijming van 1656:

Veel hebben wel gedaen dat Bruno seer wel doet.
De waerheit naer te gaen, was noyt verloren moet.
Treckt ijeder na dien prijs, hij waeght'er oock een lot nae.
Maar Dat een van Datheen daar is de wereldt zot na.
Hoe zo! 't Is 't oudtste kindt, en daarom goet en zoet.
De vromen zyn er meê te vreên in haar gemoedt.
't Mag weezen; maar ik vrees: 't Is al te vreên, op Godt na.

Huygens bepleit in een ongepubliceerd geschrift van enkele jaren later, het Kerckgebruyck der psalmen (1658), een wel heel drastische beperking van het aantal melodieën, namelijk tot niet meer dan drie of vier. Ook toont hij zich voorstander van een prozavertaling, onder het argument dat elke berijming de inhoud van de oorspronkelijke psalmtekst geweld moet aandoen. Onder de gedichten van Huygens treft men hier en daar een enkele verspreide psalmberijming aan; nimmer heeft hij zich gezet aan een complete berijming.
De stroom van psalmberijmingen die aanzet in 1640 neemt wat af na 1667. Later in de 17de eeuw verschijnen nog ettelijke psalmberijmingen met behoud van de Geneefse melodieën, waaronder de pastiches van Hendrik Ghysen (1686) en Kornelis van Vleuten (1699) het meest opvallen. Tevens zien we nu berijmingen komen die nieuwe melodieën introduceren, die direct van een basso continuobegeleiding worden voorzien. Het betreft die van Matthias van Westhuyse (psalm 1-100, muziek van Remigius Schrijver en Pieter Bustijn; 1682; verloren gegaan) en Johan Vlakveld (volledig; muziek van Simon Lefèvre; 1683). Anders dan de berijmingen met behoud van de Geneefse melodieën zullen deze berijmingen gericht zijn geweest op de huiselijke muziekbeoefening en niet op de kerkelijke. De berijming van François Halma (1707) volgt de gebruikelijke melodieën, welke door Jacob Riehman vervolgens van een basso continuo worden voorzien (1717). Andere berijmingen uit deze en een iets latere tijd zijn die van Christiaan van Heule (1649), Jacobus Clerquius (1664), Hermes Celosse (1665), Johan Six van Chandelier (1674), Johannes Roldanus (1685), Abraham Trommius (1695; verbetering van Dathenus).
De psalmen worden in deze periode ook in het Fries berijmd. Gysbert Japicx (1603-1666) levert er een 52-tal die postuum worden uitgegeven (1668). Jan Althuysen (1715-1763) levert de resterende 98 af en laat deze samen met die van Japicx in 1755 het licht zien. Deze Friese psalmen zijn volgens de metriek van het Geneefse psalter, al ontbreken melodienotaties in de uitgaven. De rector van de Latijnse school in Tiel, Johan van Aelhuysen, vervaardigt zelfs een Latijnse (niet rijmende) vertaling van het Geneefs/Datheense psalter, eveneens bij de gebruikelijke melodieën, die in de uitgave zijn afgedrukt (Leiden 1683).
In de achttiende eeuw blijft de stroom van psalmberijmingen aanhouden, waarbij men doorgaans vasthoudt aan de gebruikelijke melodieën. Opsomming hiervan heeft geen zin, behalve met betrekking tot enkele van de allerlaatste, die ook in het vervolg van dit verhaal een rol zullen spelen, namelijk die van het (Amsterdamse) genootschap onder de zinspreuk 'Laus Deo, Salus Populo' (de roem aan God, de redding aan het volk), voor het eerst in 1761 verschenen, en die van de Hagenaar Johannes Eusebius Voet (1706-1778), in 1763 gepubliceerd.
Rond 1750 neemt de kritiek op de Datheense berijming zodanig toe dat die niet meer kan worden genegeerd. Hierbij speelt het geschrift Aanmerkingen op de psalmberymingen van Petrus Dathenus van de Veerse predikant Andreas Andriessen (Middelburg 1756) een katalyserende rol, door de vele pamfletten die het heeft opgeroepen. Een anonymus onder de naam Juvenalis Glaucomastix (letterlijk: jeugdige blinkende zweep), wellicht de Vlissingse regent Jean Guépin, valt Andriessen bij op een sarcastische toon in zijn Datheniana (1758). Verdere geschriften volgen, die gedeeltelijk ook Andriessen en Glaucomastix kritiseren. Deze pennenstrijd leidt in eerste instantie tot pogingen om Dathenus te verbeteren en aan te passen aan de eigentijdse taalkundige eisen, maar deze pogingen dragen geen echt resultaat. De genoemde berijmingen van Laus Deo en Voet worden ook naar voren geschoven als mogelijke vervangers voor Dathenus.
In 1770 komt een groep van kerkelijke afgevaardigden van de verschillende gewesten in Den Haag bijeen om de definitieve stoot tot de vervanging van Dathenus te geven. Deze groep weet in 1772 de Staten van Holland en West-Friesland te bewegen om de Staten Generaal voor te stellen een commissie aan te wijzen om een nieuwe berijming te bewerkstelligen door (desnoods per vers of regel) een keuze te maken uit drie bestaande berijmingen, te weten de oude pastiche van Ghysen en de recente berijmingen van Laus Deo en Voet, en deze vervolgens zodanig te bewerken dat een eenheid ontstaat. De commissie - niet te groot, om te langdurige discussies te vermijden - wordt ingesteld en gaat in januari 1773 in het Mauritshuis te Den Haag aan het werk. Op 19 juli wordt het resultaat aan de Staten Generaal aangeboden. De melodieën blijven die van het aloude Geneefse psalter. In de literatuur staat deze berijming bekend als de statenberijming of staatsberijming. Het tot stand komen van de nieuwe berijming is uitvoerig beschreven in de Kerkelyke historie van het psalmgezang der Christenen van Josua van Iperen (1777-1778), die zelf commissielid is geweest
De tekst van de nieuwe berijming wordt als Het boek der psalmen direct gepubliceerd in een luxueuze folio-uitgave, die als voorbeeld moet dienen voor wat men de publieksuitgaven kan noemen: die in kleinere formaten met melodie. In principe is het uitgeven van psalmboeken vrij en is slechts een toestemming van de plaatselijke overheid nodig, benevens een controle bij de plaatselijke kerkenraad. De grootste aantallen psalmboeken komen van de persen van de nog bestaande oude bijbelcompagnie van H. Brandt cum suis te Amsterdam en van Johan Enschedé en Zoonen te Haarlem. Haast is bij deze uitgaven geboden, omdat uiterlijk 1 januari 1775 de nieuwe berijming alom in de Republiek als officiële berijming moet zijn ingevoerd en dus het gehele hervormde kerkvolk van Nederland van een nieuw psalmboek moet worden voorzien. In diverse plaatsen in den lande worden speciale bijeenkomsten met de gemeenteleden belegd om de nieuwe psalmen te oefenen. Plaatselijk (en met name in Zeeland) bestaat er tegen de nieuwe berijming nog wel wat weerstand die zelfs hier en daar tot onlusten leidt; die duurt echter nergens lang.
De invoering van de nieuwe berijming gaat gepaard met wat extra aandacht voor de muzikale uitvoering van de psalmen, maar of dit tot een werkelijke algemene verbetering heeft geleid, valt te betwijfelen. Tegenover de ingeburgerde isometrische zingtrant gaat men nu de zogenaamde korte zingtrant propageren, waarbij de eerste en laatste noot van elke versregel lang, de tussenliggende noten kort zijn.
Na de nieuwe berijming is het voorlopig afgelopen met de stroom van 'alternatieve' berijmingen. In de negentiende eeuw zal er echter weer een nieuwe, stevige stroom van kritiek op gang komen, waarvan de behandeling echter buiten het kader van deze studie ligt.
De berijming van 1773 zal, net als die van Dathenus, ongeveer twee eeuwen dienst doen. Wel wordt de notatie enkele keren aangepast. De altsleutel wordt vervangen door de vioolsleutel en de notenwaarden worden verkort en in uiterlijk gemoderniseerd. Na een tekstrevisie van de statenberijming in 1938 worden in de jaren-1950 serieuze plannen gemaakt voor een geheel nieuwe berijming. Een groep dichters legt in 1958 een eerste selectie op tafel, gevolgd door een voorlopige volledige versie uit 1961 en een definitieve volledige versie uit 1968. Deze wordt in 1973 geïntegreerd in het Liedboek voor de kerken en hiermee bij het grootste deel van protestants Nederland ingevoerd. De Geneefse melodieën hebben al deze revisies met glans doorstaan en worden nog steeds op grote schaal gezongen.
Al domineert het psalmgezang de hervormde kerkzang verregaand, geheel exclusief is het niet. Het staat vast dat in de noordelijke en oostelijke provincies (Friesland, Groningen, Overijssel) onder Duitse (deels Oost-Friese) invloed al vroeg het zingen van Luther-lieden en andere traditionele geestelijke liederen in de kerk plaatsvindt. In 1615 wordt meer westelijk, en wel door de Utrechtse classis, een poging ondernomen om naast het psalmboek ook een gezangenboek te introduceren, de zogenaamde Hymni ofte loff-sangen op de Christelijcke feestdagen (Den Haag 1615). Deze poging heeft geen echte gevolgen en de gepubliceerde bundel wordt al spoedig een collector's item.
In de achttiende eeuw worden door verschillende stichtelijke dichters liedbundels vervaardigd die in principe de plaats van een gezangenboek zouden kunnen innemen, maar dit, voorzover bekend, nimmer hebben gedaan. Zeer bekend zijn de Stichtelijke gezangen van Rutger Schutte (1708-1784), in drie delen van 1762 tot 1765 verschenen, met een een postuum vierde deel uit 1787. Naast de tekstuitgave verschijnt een muziekuitgave waarin elk lied voorkomt met muzieknotatie voor zangstem en becijferde bas. Het eerste deel blijkt gedeeltelijk terug te gaan op canzonetten van Willem de Fesch, het tweede deel is gecomponeerd door Leonhard Frischmuth, het vierde deel door Johann Andreas Kauchlitz Colizzi. De muziek van het derde deel is anoniem; wellicht is die bijeengesprokkeld uit verschillende bronnen. De psalmdichter Johannes Eusebius Voet was in zijn Stichtelyke gedichten en gezangen (diverse drukken vanaf de jaren-1750) al voorafgegaan. Het voorwoord tot zijn Stichtelyke gezangen van 1767 noemt Christian Ernst Graf, Louis Gautier, Jan Carel Kleyn en Johann Friedrich Weiss als componist van de bijbehorende muziek, maar deze schijnt niet uitgegeven, ja zelfs niet bewaard te zijn gebleven. In dezelfde sfeer bevinden zich de zettingen voor zang en becijferde bas van de stichtelijke liederen van van Hieronymus van Alphen (1746-1803) en Pieter Leonhard van de Kasteele (1748-1810) door Jan Carel Kleyn (Zangwyzen, Den Haag 1774-1775); de teksten zijn doordrenkt van het verlichtingsdenken. Ahasverus van den Berg schrijft en verzamelt de Proeven van geestelijke oden en liederen (Utrecht 1777, 4/1805), maar ook deze brengen het niet tot officieel gesanctioneerd kerklied. Kenmerkend voor al deze liederen is dat de teksten niet zoals het overgrote deel van die van de 17de-eeuwse stichtelijke liederen als contrafact bij een bestaande melodie zijn geschreven, maar als zelfstandige poëzie zijn opgezet, in afwachting van een componist om er een melodie en begeleiding in eigentijds idioom bij te plaatsen.
De achttiende-eeuwse roep om een gezangenbundel naast het psalmboek zal uiteindelijk gehoor vinden en leiden tot de publikatie van de Evangelische gezangen in 1806. Deze bundel is in gebruik tot 1938, wanneer hij wordt vervangen door het gezangendeel uit de Psalmen en gezangen voor den eredienst der Nederlandse Hervormde Kerk. Het Liedboek voor de kerken uit 1973 is de laatste opvolger in de rij.
De Hervormde Kerk heeft gedurende de eerste eeuw van de Reformatie zeker niet vooropgelopen wat betreft het geestelijk lied buiten de kerk, voorzover niet met het psalter verbonden. Heterodoxe stromingen zoals de doopsgezinden en de remonstranten zijn in dat opzicht beduidend vruchtbaarder geweest. De eerste belangrijke dichter van geestelijke liederen van orthodoxe signatuur is Jacobus Revius, al genoemd vanwege zijn Dathenus-verbetering. Zijn bundel Overijsselsche dichten en sangen (Deventer 1631) bevat liedteksten over uiteenlopende onderwerpen naast talrijke kortere en langere gedichten. Onder de wijsaanduidingen bevinden zich opmerkelijk veel psalmmelodieën.
De Stichtelycke bedenckingen van de Enkhuizer regent Claes Jacobszoon Wits (1599-1669) uit 1639 lijkt de eerste substantiële hervormde liedbundel te zijn geweest met genoteerde melodieën en met uitsluitend liederen. De bundel is eigenlijk de eerste van een trits, waarvan de vervolgdelen uitkomen in 1641 (Stichtelijcke tijdt-cortinge) en 1644 (Onledige ledicheyt). Vanaf 1649 verschijnen de delen in één band, die in de uitgave van 1665-1666 nog wordt uitgebreid met een Tweede deel, bestaande uit Aenmerckelijcke historien en andere ghesanghen en Bruylofts-gesangen. Deze combinatie wordt tot in de achttiende eeuw herdrukt. De verschillende delen bevatten liederen over een grote verscheidenheid aan stichtelijke onderwerpen, vaak met vele of zeer vele strofen, met melodienotatie of een wijsaanduiding. Uiteraard vindt men vaak psalmmelodieën in deze (en de andere, nog te noemen) bundels, maar daarnaast is er een ruime keuze aan gangbare melodieën van uiteenlopende aard. De editie van 1679 is wat betreft de muziek verzorgd door de Enkhuizer organist Pieter van Neck.
In het algemeen doen de geestelijke liedboeken als melodiebron niet onder voor de wereldlijke. Vele dragen op de titelbladzijde of ergens anders een mededeling van het soort van "om te singen of te lesen" (of andersom), een aanwijzing dat de liedteksten werden geacht om ook zonder zang bestaansrecht te hebben. Naast uitgaven met verzorgde en min of meer complete melodienotatie bestaan er ook talloze zonder genoteerde melodieën.
De belangrijkste 17de-eeuwse liederdichter uit het hervormde kamp is zonder meer Willem Sluiter (1627-1673), predikant te Eibergen in de Achterhoek. In zijn eerste bundel, de Psalmen, lof-sangen ende geestelike liedekens (Deventer 1661), zijn de liederen van tweestemmige zettingen, voor melodiestem en bas, voorzien, die bijeengesprokkeld zijn uit bronnen van uiteenlopende aard. Verdere bundels, zoals het Buyten eensaem huys-, somer- en winterleven (postuum 1680, bundeling van eerste drukken 1668), de Eybergsche sang-lust of geestelijke liedekens (1670 verloren, 2/1680), Vreugt- en liefde-sangen (1671 verloren, 2/1682), Jeremia's klaag-liederen (1672 verloren, 3/1682), bevatten in de eerste drukken geen melodienotatie. In 1687 laat de Amsterdamse uitgever Johannes Boeckholt een bundeling van al deze bundels verschijnen waarin de tweestemmige zettingen van de Psalmen, lof-sangen ende geestelike liedekens weer terugkomen en ook andere delen van melodienotaties of tweestemmige zettingen zijn voorzien. Deze bundeling blijft door middel van regelmatige herdrukken in de handel tot diep in de negentiende eeuw, maar dan steeds zonder melodienotatie.
De enige 17de-eeuwse hervormde liedbundel die zich in populariteit met de bundels van Sluiter kan meten is die van de Utrechtse predikant Jodocus van Lodensteyn (1620-1677), onder de titel Uytspanningen (Utrecht 1676). Lodensteyn's bundel onderscheidt zich van die van Sluiter (behoudens diens Psalmen van 1661) door de melodienotatie die bij nagenoeg elk lied is aangebracht. In godsdienstig opzicht wordt Lodensteyn bij de zogenaamde Nadere Reformatie gerekend, een stroming die als verwant met het piëtisme wordt beschouwd. Zijn bundel is talloze malen herdrukt, tot in de negentiende eeuw. In het midden van de achttiende eeuw heeft een drietal Haagse componisten, Anton Wilhelm Solnitz, Jan Carel Kleyn en Louis Gautier, een aantal liederen van Lodensteyn in eigentijdse stijl muzikaal bewerkt, maar deze bewerkingen hebben de drukpers niet gehaald. Andere bekende liedbundels uit de hervormde hoek uit deze tijd met muzieknotatie zijn de Christelijke gezangen van Hendrik Uilenbroek (eerste druk verloren, 7/1669, herdrukt tot 1719) en de Innerlycke ziel-tochten van Hieronymus Sweerts (1673, herdrukt tot 1729). In Uilenbroeks bundel zijn uitsluitend psalmwijzen gebruikt, Sweerts' keuze van melodieën is aanzienlijk ruimer. Zonder melodienotaties verschijnt in 1714 postuum de mystiek getinte liedbundel van Jan Luyken (1649-1712) onder de titel Zedelyke en stichtelyke gezangen, voorzien van zinnebeeldige prenten.
Willem Sluiter's gelijknamige kleinzoon Willem Sluiter Jr. (1700-1776), predikant te Rouveen, laat in 1733 nog een bloemlezing van liedteksten van zijn grootvader, aangevuld met een aantal van hemzelf en meer dan een dozijn confraters, het licht zien onder de titel Schakel van gezangen (Zwolle 1733). Verdere 18e-eeuwse hervormde liedverzamelingen zijn al besproken in verband met hun mogelijke kerkelijke functie.


Algemene literatuur


Salomon van Til, Digt-, sang- en speel-konst, soo der ouden, als bysonder der Hebreen (Dordrecht: Dirk Goris, 1692). Over de muziek van de bijbel, bedoeld ter ondersteuning van de meningsvorming rond de psalmen. Latere edities 1708, 1725, 1728
Josua van Iperen, Kerkelyke historie van het psalm-gezang der Christenen ... Eerste-Tweede deel (Amsterdam: Weduwe Loveringh en Johannes Allard, 1777-1778). In-octavo, 496 + 519 pp. {RISM Écrits p. 429; At, DHgm, DHkk, DHmw, Lu, Ulb Eo MUZ Rariora Iperen 1-2; Uub} Uitvoerige beschrijving van het tot stand komen van de nieuwe psalmberijming van 1773, met een overzicht van de geschiedenis van het psalmgezang daaraan voorafgaand.
F.C. Kist, De toestand van het protestantsche kerk-gezang in Nederland, benevens de middelen tot deszelfs verbetering (Utrecht 1840).
R. Bennink Janssonius, Geschiedenis van het kerkgezang by de Hervormden in Nederland (Arnhem 1860-1861; Amsterdam 2/1863.
Philipp Wackernagel, Lieder der niederländischen Reformierten aus der Zeit der Verfolgung im 16. Jahrhundert (Frankfurt/Main 1867; facsimile-uitgave Nieuwkoop 1967).
J.I. Doedes, 'David Mostart, openbaar notaris te Amsterdam, als verbeteraar van het hervormd kerkgezang herdacht,' Stemmen voor Waarheid en Vrede xx (1873), pp. 339-410. <<<
J.G.R. Acquoy, 'De psalmwijzen der Nederlandsche Hervormde Kerk en hare herziening,' Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis 4 (1893), pp. 1-84; 'De vijf, in den toren te Boskoop gevonden boekjes,' Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis 6 (1897), pp. 77-128.
H.H. Barger, Ons kerkboek. Met een aanhangsel gesteld door J.W. Enschedé (Groningen 1900).
G. van der Leeuw, Beknopte geschiedenis van het kerklied. Met medewerking van K.Ph. Bernet Kempers. (Groningen/Batavia, 1939, 2/1948).
H. Hasper, Calvijns beginsel voor de zang in de eredienst, verklaard uit de Heilige Schrift en uit de geschiedenis der kerk: Een kerkhistorisch en hymnologisch onderzoek Deel I-II(Den Haag: Nijhoff, 1955-1976).
K.Ph. Bernet Kempers, 'Meerstemmig psalm-gezang in de kerk onzer vaderen,' in: Pro regno pro sanctuario: Een bundel studies en bijdragen ... bij de 60ste verjaardig van G. van der Leeuw (Nijkerk 1950), pp. 31-34; 'Meerstemmig psalmgezang in de Hervormde Kerk van Nederland,' TVNM 17 (1951), pp. 167-180.
Samuel Jan Lenselink, De Nederlandse psalmberijmingen in de 16e eeuw van de souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk (Assen 1959; dissertatie Utrecht). Behandelt uitvoerig de Souterliedekens, de berijmingen van Utenhove, Lucas de Heere en Dathenus, alsmede gebruik en invoering daarvan.
J. Pollman, 'Over de populariteit van Datheens psalmberijmingen, Gregoriusblad 86 (1965), pp. 324-346
H. Slenk, The Huguenot Psalter in the Low Countries: A study of its monophonic and polyphonic manifestations in the sixteenth century. Disseratie Ohio State University, 1965; 'Christoph Plantin and the Genevan Psalter,' TVNM 20 (1967), 226-248; 'Jan Utenhove's psalms in the Low Countries,' Nederlands Archief voor Kerkmuziek 49 (1969), pp. 155-168.
F. Matter, 'Twee eeuwen psalmzingen in de N.H. Kerk (1588-1773),' Het Orgel 65 (1969), pp. 226-230, 267-272, 328-331; 66 (1970), pp. 19-23, 53-63, 122-124, 171-173, 186-188; ''Als oft het tot noch toe quaet ware geweest ...': De gereformeerde kerkzang en de afkeer van verandering,' Spiegel Historiael 22 (1987), pp. 172-178.
Jan van Biezen, 'Het tempo van de gemeentezang,' Het Orgel 60 (1964), pp. 237-244; 'Nogmaals de gemeentezang: Het tempo van reformatorische kerkliederen,' Het Orgel 75 (1979), pp. 446-460 (reactie op Bolt 1979); 'Open brief aan Klaas Bolt,' Het Orgel 76 (1980), pp. 144-147
Klaas Bolt, 'De gemeentezang in een crisissituatie,' Het Orgel 75 (1979), pp. 138-166; 'Reactie op reacties,' Het Orgel 1976 (1980), pp. 39-41.
Klinkend geloof: Uit de geschiedenis van het Nederlandse kerkelijk en geestelijk lied (Den Haag 1978).
Jan R. Luth, «Daer wert om 't seerste uytgekreten ... »: Bijdragen tot een geschiedenis van de gemeentezang in het Nederlandse Gereformeerde protestantisme +1559-+1852. (Kampen 2/1986;. dissertatie Groningen). 433 pp.. Behandelt alle aspecten van het psalmgezang in de genoemde periode. 'Een bron over de gemeentezang uit het begin van de 17e eeuw,' Jaarboek voor Liturgie-Onderzoek 5 (1989), pp. 227-253; 'Psalmzingen in het Nederlandse gereformeerde protestantisme sinds de zestiende eeuw,' in: Psalmzingen (1991), pp. 185-199.
Kees de Bruin, ['Wie kan't zoo raamen, seg het my, Dat het allen man te wille zy?' Versbouwprincipes in theorie en praktijk bij psalmberijmers in de zeventiende eeuw en daarvoor. Scriptie Amsterdam UvA, 1988]; 'Verstechniek en zang bij de 16e- en 17e-eeuwse psalmvertalingen,' De Zeventiende Eeuw 5 (1989), pp. 198-206.
F.R.J. Knetsch, 'Driemaal is scheepsrecht: De invoering van nieuwe psalmberijmingen in het gereformeerd protestantisme in Nederland,' in: Psalmzingen (1991), pp. 149-161.
W. Heijting, 'Het gereformeerde psalmboek en het boekenbedrijf,' in: Psalmzingen (1991), pp. 163-183.
A.C. Honders, '«Zo doe Hij ook aan mij ...»: De psalmberijming van Datheen (1566) en de staatsberijming (1773),' in: Psalmzingen (1991), pp. 201-213.
Robin A. Leaver, 'Goostly psalmes and spirituall songes': English and Dutch metrical psalms from Coverdale to Utenhove 1535-1566. Oxford: Clarendon Press, 1991. 344 pp. Behandelt het ontstaan van het Engelse en Nederlandse psalter in hun onderlinge samenhang in de aangegeven periode.


Souterliedekens


Souterliedekens ghemaect ter eeren Gods, op alle die psalmen van David (Antwerpen: Symon Cock, 1540). Latere drukken: Leiden: Jan Mathysz, 1558 (zonder melodieën); Antwerpen: Symon Cock, 1559; Jan (Hans) de Laet, 1559, 1564, 1584; Claes van den Wouwere, 1564; Jan van Waesberghe, 1565-1566; Utrecht: Salomon de Roy, 1598; Amsterdam: Claes Jacobszoon Paets, 1613 =Utrecht: Herman van Borculo, 1613.
Facsimile-uitgave van editie 1540: Souterliedekens 1540, Facsimile-edition with introduction and notes by Jan van Biezen and Marie Veldhuyzen (Buren: Knuf, 1984). (Facsimiles of Dutch Songbooks 2)
Melodie-uitgave: Elizabeth Mincoff-Marriage, Souterliedekens: Een Nederlandsch psalmboek van 1540 met de oorspronkelijke volksliederen die bij de melodieën behoren (Den Haag 1922), later ongewijzigd uitgebracht als Zestiende-eeuwsche Dietsche volksliedjes: de oorspronkelijke teksten met de in de souterliedekens van 1540 bewaarde melodieën (Den Haag 1939). Geeft, zoals de titel aangeeft, de melodieën weer met daarbij gezochte oude liedteksten, alles betrekkelijk aanvechtbaar.

D.F. Scheurleer, De souterliedekens: Bijdrage tot de geschiedenis der oudste Nederlandsche psalmberijming (Leiden 1898; reprint Utrecht 1977). Duitse editie: Die Souterliedekens: Beitrag zur Geschichte der ältesten niederländischen Umdichtung der Psalmen (Leiden 1898).
M.M. Kleerkoper, 'Een zeldzame uitgave der Souterliedekens in het British Museum te Londen,' Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen 4 (1906), pp. 139-140.
A. Avercamp, 'De souterliedekens,' TVNM 12 (1927), pp. 97-101
H. Bruinsma, The 'Souterliedekens' and its relation to psalmody in the Netherlands (diss. U. of Michigan, 1949)
André Gaillard, 'Essai sur le rapport des sources mélodiques des «Pseaumes cinquante» de Jean Louis (1555) et des «Souterliedekens» (Anvers 1540),' in: Kongress-Bericht Internationale Gesellschaft für Musikwissenschaft Utrecht 1952 (VNM 1953), pp. 193-198.
Walter Wiora, 'Die Melodien der Souterliedekens und ihre deutsche Parallelen,' in: Kongress-Bericht Internationale Gesellschaft für Musikwissenschaft Utrecht 1952 (VNM 1953), pp. 438-449.
A.G. Soeting, 'Het gebruik van de «Souterliedekens»,' Mededelingen van het Instituut voor Liturgiewetenschap van de Rijksuniversiteit te Groningen 11 (1977), pp. 32-37; 'De Souterliedekens,' in: Klinkend geloof (Den Haag 1978), pp. 17-25; 'De «Souterliedekens» en hun meerstemmige zettingen: De eerste Nederlandse psalmberijming,' Eredienst 17 (1983), pp. 49-60.
L.P. Grijp, 'De fascinatie van de Souterliedekens,' Tijdschrift voor Oude Muziek 9 (1994), pp. 7-10.
J.W. Bonda: De meerstemmige Nederlandse liederen van de vijftiende en zestiende eeuw (Hilversum 1996).

Lenselink 1959, pp. 187-246; Leaver 1991, pp. 91-97.

Jacobus Clemens non Papa, Souterliedekens I-IV: Het vierde-sevenste musyck boexken met dry parthien (Antwerpen: Tielman Susato, 1556, 1556, 1556, 1557). {RISM C 2708-2711}
Facsimile-uitgave van I-III: Brussel, Editions Culture et Civilisation, 1972. (Van het vierde deel was na de Tweede Wereldoorlog aanvankelijk geen compleet oorspronkelijk exemplaar meer beschikbaar.)
Facsimile-uitgave van IV: Introduction Ignace Bossuyt (Peer B: Alamire, 1987). Naar het te Ktakau boven water gekomen exemplaar.
Moderne uitgave 1: Souterliedekens, ed. Franz Commer. Berlijn 1857 (Collectio Operum Musicorum Batavorum Saeculi XVI 11) Commers handschrift is nu Atb.
Moderne uitgave 2: Ed. K.Ph.Bernet Kempers. Rome 1953. (Corpus Mensurabilis Musicae 4: Opera Omnia Clemens non Papa 2)
CD 7 met Psalm 3, 4, 31, 35, 69, 127, Lofzang van Maria.
CD 26 met Psalm 31.

C. von Winterfeld, 'Die dreistimmigen Tonsätze des Jacobus Clemens non Papa über die Melodien der Souter Liedekens,' in: Zur Geschichte heiliger Tonkunst 1 (Leipzig 1850, R Hildesheim 1966), pp. 38-57.
K.Ph. Bernet Kempers, 'Die Souterliedekens des Jacobus Clemens non Papa: Ein Beitrag zur Geschichte des niederländischen Volksliedes und zur Vorgeschichte des protestantischen Kirchengesanges,' TVNM 12 (1928), 261-268, 13 (1929), 29-43, 126-128.

Gherardus Mes, Souterliedekens V-VIII: Het achtste-elfste musyckboeck met vier partien (Antwerpen: Tielman Susato, 1561, ook te koop Alkmaar: Claes Dierixsoen van der Pet). {RISM M 2384}
CD 7 met Psalm 3, 4, 31, 35, 39, Lofzang van Zacharias.

L.P. Grijp: 'The souterliedekens by Gherardus Mes (1561), an enigmatic pupil of Clemens non Papa, and popular song of the mid-sixteenth century,' in: From Ciconia to Sweelinck: Donum natalicium Willem Elders (Amsterdam, 1994), pp. 245-254.

Cornelis Boscoop, Psalmen David, Vyfftich, mit vier partyen ([Düsseldorf, Jacob Baethen?], 1568). {RISM B 3791}
Moderne uitgave: Naar de uitgave van 1568 in partituur gebracht en opnieuw uitgegeven door Max Seiffert (Amsterdam: Stumpff, 1899). (Uitgave 22 van de VNM)


Psalmberijmingen vóór Dathenus


Jan Utenhove, 25 Psalmen end andere ghesanghen die men in de Duydtsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende (Emden: Gellius Ctematius, 1557; herdruk 1558 met 26ste psalm); 11 Ander psalmen (Emden: Gellius Ctematius, 1558, 1559); Andere 26 psalmen Davidis nieuwelick toeghemaekct (Emden: Gellius Ctematius, 1559); LXIIII Psalmen ende ander ghesanghen, die men in de Duytsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende (Emden: Gellius Ctematius, 1561); Hondert psalmen Davids (Londen: Jan Daye, 1561); De psalmen Davidis in Nederlandischer sangsryme ... Waertoe toegedaen syn de gesangen Mariae, Zachariae, Simeonis, mit t'samen den Tien geboden ende gebeden des Heeren (Londen: Jan Daye, 1566; het complete psalter).

F. Pijper, Jan Utenhove: Zijn leven en zijne werken (Leiden 1883; dissertatie).

Lenselink 1959, pp. 247-432; Luth 1986, pp. 18-37; Leaver 1991, pp. 160-173, 177-189.

Lucas de Heere, Psalmen Davids na d'Ebreuusche waerheyt en d'alderbeste exemplairen oft translatien, liedekenswijs in dichte ghestelt op de voysen en mate van Clement Marots psalmen (Gent: Ghileyn Manilius, 1565; 38 psalmen en 8 lofzangen).

W. Waterschoot, 'Leven en betekenis van Lucas d'Heere,' Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Akademie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde Nieuwe Reeks (1974), pp. 16-126.

Lenselink 1959, pp. 433-470. NBW 7 (1977), kk. 322-346 (W. Waterschoot).


Petrus Dathenus


De psalmen Davids, ende ander lofsanghen, wt den Francoyschen dichte in Nederlandschen overghesett, door Petrum Dathenum. Gelijktijdige uitgaven, meestal zonder drukkersadres, in 1566 in Heidelberg, Gent, Deventer (? Simon Steenbergen), in 1567 in Delft (? Harman Schinckel) en Rouen (Abel Clemence). Honderden malen nagedrukt, tot in de 18de eeuw en later. Enkele opmerkelijke uitgaven, bijvoorbeeld vanwege revisie van de notentekst of de tekst van de psalmen en/of toevoeging van muziekinstructies en meerstemmige composities in het voorwerk, volgen hier. Als een auteur genoemd is, gaat het om een tekstrevisie.
De CL psalmen Davids (Leiden: Jan Paedts Jacobszoon, 1572). De eerste op Nederlands grondgebied.
Leeuwarden: Peter Hendrickszoon van Campen, 1586. Geheel op noten. {verloren}
Het boeck der psalmen, uyt de Fransche in Nederduytsche rijmen overghesettet door Petrum Dathenum, gheheel op musijcks noten ghestelt … Hier is bygevoeght een corte onderwysinge van de Musyckconste, ende Samensprekinge over het misbruyck der wijsen, ende des singens. Van nieus oversien ende gebetert door D.M. (Amsterdam: Cornelis Claesz, 1598). Geheel op noten, met Onderwysinge van de musyk-konste van David Mostaert. {exemplaar F Sbnu E 155 688} Op 30.3.1603 wordt nog octrooi verleend aan Cornelis Claesz en Jan Bouwensz te Amsterdam op een uitgave geheel op noten in de correctie van David Mostaert uit te geven (TVNM 7, p. 133). Bewaard is nog een door Mostaert gecorrigeerde editie uit 1614: De CL psalmen Davids (Amsterdam: Jacob Ysbrantszoon Bos, 1614).
De CL psalmen Davids, wt den Fransoyschen dichte in Nederlandtschen over-gheset door Petrum Dathenum (Amsterdam: Jan Evertszoon Cloppenburg, 1610; gedrukt [Gouda]: Jasper Tournay). In-quarto. Soortgelijke uitgaven Amsterdam: Hendrik Laurensz, 1629 (gedrukt Gouda, Jasper Tournay), Amsterdam 1633 (uitgever onbekend).
De CL psalmen Davids … Hier is by ghevoecht op de cant den Duytschen text, overgeset uyt den Hebreeuschen, door Philips van Marnix, ghenaemt van S. Aldegonde (Middelburg: Adriaen van de Vivere, 1617). Met de tekst van Marnix' psalmberijming in de marge.
De psalmen Davids, berymt door P. Dathenum, Nederduytsch, … benevens uytgelesene psalmen en liederen Lutheri (Emden: Helwig Kallenbach, 1629). Niet bewaard; voor de gemeente van Emden (Catalogus Lelong, nr. 1227).
De CL psalmen des Konincklijcken Prophete Davids, gecorrigeerd door Jan Pietersz (Amsterdam: Everhard Cloppenburgh, 1639), in-quarto, met een canon à 4, een Korte onderwysinghe en Psalm 23 en 128 à 4, de laatste door Jan Pietersz. (de rest waarschijnlijk ook).
Die CL Psalmen Davids (Amsterdam: Jacob van Biesen, 1639). Tweetalige uitgave: linker bladzijden Dathenus, rechter bladzijde Ambrosius Lobwasser. Speciaal voor het graafschap Kleef uitgegeven.
Jacobus Revius, De CL psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rymen gebetert (Deventer: Nathanaël Cost, 1640, 1651). Ook: Amsterdam: Hendrik Laurensz, 1647.
Uitgave gecorrigeerd door Steven van der Helm, voorzanger te Utrecht. Utrecht: Esdras Snellaert, 1648. {verloren? advertentie ODC 7.7.1649}
Uitgave gecorrigeerd door Jacob Hendricksz. Enkhuizen: Jacob Hendricksz, 1649-1650. {verloren, met octrooi Staten van Holland 26.11.1649 [TVNM 10, pp. 65-66], CID 1.10.1650} Bewaard is De CL Psalmen des propheten Davids in de correctie van Jacob Hendricksz (Enkhuizen: Willem Evertsz en Jacob Hendricksz, 1661), met het privilege van 1649 en psalm 81 tweestemmig.
Christiaan van Heule, De CL psalmen des propheten Davids van P. Dathenus gedicht, en nu verbetert (Leiden: Jacob Roels, 1649).
Uitgave gecorrigeerd door Cornelis de Leeuw. Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1650. Bewaard is een editie in-32 (De CL Psalmen Davids … Geheel op musyknoten en eenen sleutel gestelt, om de moeijelyckheyd van veranderen wegh te nemen, van alle fouten gesuyvert door Cornelis de Leeu), maar er hebben vermoedelijk ook edities bestaan in-quarto en in-16. Octavo-uitgaven uit 1651 en 1654, duodecimo-editie uit 1652. Editie in-24 in 1653 (ODC 25.2.1653). Deze edities hebben Psalm 41:7 à 4, die van 1653 ook nog Psalm 100:1 en 89:20 als canon à 4.
Uitgave gecorrigeerd door Jan Pietersz. Amsterdam: Weduwe Paulus van Ravesteyn, 1656, 1658. Net als de correctie van De Leeuw op altsleutel.
De CL psalmen des konincklijcken propheten Davids (Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1658), quarto-uitgave met Psalm 23 en 128 à 4, en de Zangh-wetten van H. Geldorpius als canons. De basis voor latere quarto-uitgaven tot in de 18de eeuw. Identiek (maar zonder het privilege): Amsterdam: Weduwe Theunis Jacobsz [Lootsman], 1665-1666, 1669, 1671, 1682. Casparus Loots-man en weduwe J. Konynenbergh, z.j. [1700c??]
De CL psalmen Davids (Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1658), duodecimo-uitgave met de vierstemmige psalmen maar zonder de 'Zangh-wetten'.
De CL psalmen Davids (Amsterdam: Jan Jacobszoon Bouman, 1661, 1670). In-quarto, volgens titel gecorrigeerd door Cornelis de Leeuw (mogelijk waar), met de twee vierstemmige psalmen van De Leeuw, een vierstemmige canon op het titelblad en twee canons op psalmverzen in het voorwerk.
De CL psalmen Davids (Hoorn: Simon Franssonius, 1666, gedrukt Enkhuizen: Egbert van der Hoef), in-octavo, met Psalm 23 en 128 à 4 van De Leeuw en een canon op de titelbladzijde.
De CL Psalmen Davids … Alle de voysen der psalmen zijn op een G sleutel gestelt, door Paulus Matthysz (Amsterdam: Paulus Matthysz voor de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie, 1676? Verloren; bewaard is de ongedateerde heruitgave door de erfgenamen van Paulus Matthysz, 1695c.
Abraham Trommius, Sachte verbetering der psalm-rymen Datheni (Amsterdam: Gerardus Borstius, 1695). Opdracht aan stadhouder Hendrik Casimir van Nassau Dietz, Groningen 1.11.1695.
De CL psalmen des propheten Davids … Les pseaumes de David (Amsterdam: Weduwe Steven Swart, 1701), tweetalige uitgave: linker kolom Nederlands, rechter kolom Frans.
De CL psalmen des propheten Davids (Utrecht: Willem Kroon, Pieter Muntendam, Johannes Evelt, Steven Neaulme, [1741]). Octavo. Gecorrigeerd door Johann Philipp Albrecht Fischer, organist van de Utrechtse Domkerk.
De CL psalmen des propheten Davids (Amsterdam: Isaak van der Putte, 1746; Abraham van der Putte, 1760). Quarto-uitgave, gebaseerd op die van De Leeuw en Theunis Jacobsz. Met de twee vierstemmige psalmen (23,128) van Cornelis de Leeuw en de Sangh-wetten , maar tevens met psalm 7 en 26 vierstemmig naar Claudin le Jeune.
De psalmberyming van Dathenus verbetert. I Boek (Leiden: Hendrik Mostert, 1761). Tekstuitgave van psalm 1-41.
De CL psalmen des propheten Davids (Kruiningen: F. van der Peijl, 1885-1957).

Th. Ruys jr., Petrus Dathenus (Dissertatie Amsterdam, V.U., 1919).
A. Sturm, 'Datheen en Marnix,' in: Klinkend geloof (1978), pp. 27-36.

Lenselink 1959, pp. 493-564; Luth 1986, pp. 45-51.


Psalmberijmingen na Dathenus


Philips van Marnix van Sint-Aldegonde, Het boeck der psalmen Davids, Wt de Hebreïsche spraecke in Nederduytschen dichte, op de ghewoonlijcke Françoise wyse overghesett (Antwerpen: Gillis van de Rade, 1580). Herdrukken 1591 (Middelburg: Richard Schilders), 1617 (Leiden: Lodewijk Elzevier; met de Datheense berijming onder de noten en die van Marnix in de marge), 1646 (Leiden: Paulus van Ravesteyn).

Facsimile-uitgave editie 1580: Antwerpen: Gert-Jan Buitink, 1985. Met inleiding door J.G. Sterck en A.C. den Besten.
Facsimile-uitgave van editie 1617: Dordrecht, J.P. van den Tol, 1985.

J.J. van Toorenenbergen, 'De psalmberijming van Ph. van Marnix door de boekhandelaars met succes belaagd en door de Nationale Synode van 1586 zonder succes tot kerkelijk gebruik aangenomen,' Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis 1 (1885), pp. 129-135.
P. Arents, 'Bijdrage tot de Marnix-bibliografie: Het Boeck der Psalmen Davids,' in: Miscellanea J. Gessler (Antwerpen 1948), pp. 112-140.
A. Dewitte, 'Bonaventura Vulcanius en Philips Marnix van Sint-Aldegonde 1577-1606,' in: Album Albert Schouteet (Brugge 1973), pp. 57-74.

Antoni de Hubert, De psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het Lofbouk; bij den Propheet verdeeld in vyf bouken. Nu naer den oorspronkelicken text van woorde tot woorde vertaeld ende in Nederduijtzen rijmen gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de Gereformeerde Kerken singht (Leiden: Pieter Muller, 1624). Ook met lofzangen en 'Psalm 151.'
Henricus Geldorpius, De psalmen in rijm en dicht gestelt om gezongen te worden op veertich der gewoonlikke wyzen (Amsterdam: Dominicus van der Stichel voor Marten Jansz Brant, 1644).
Joan de Brune, De CL Davids psalmen, uyt de Hebreeusche in de Nederlantsche tale, van woord tot woord, over-geset, ende met de nieuwe oversettinge des Bybels overeenkomend. (Middelburg: Zacharias en Michiel Roman, 1644). In deze berijming is de Statenvertaling zo getrouw mogelijk gevolgd. Ongewijzigde herdruk Middelburg: Henrick Smidt en Pieter van Goetthem, 1662.
Herziening: Davids psalmen, gedicht aen d'eene zijde door Petrum Dathenum, aen d'ander zijde door J. de Brune, die dezelve, uyt de Hebreeusche in de Nederlandsche taele naer de voet van de letter vertaelt, nu met de tweede druck van veers tot veers geheel verbetert en op een vloeyende mate, naer de oude wijzen, gestelt heeft (Amsterdam: Theunis Jacobsz [Lootsman], 1650).
Cornelis Boey, Psalmen Davids, volgens de nieuwe oversettinge des Bibels, op deselfde wijsen ende even-gelijck getal van verssen, als de Françoise ende die van P. Dathenus zijn (Rotterdam: Matthys Wagens, 1648).
Herziening: Het nieuwe werck der psalmen van den Koningh David, volgende de nieuwe oversettinge des H. Bibels, op de wijsen en getal der sangh-verssen van de Gereformeerde Kercken van Nederland (Leiden: Johannes Elsevier, 1659).
Jacob Westerbaen, Davids psalmen in Nederduytschen rijmen gestelt ... op deselfde wijsen ende getal van zangversen als die in de Fransche ende Nederlantsche Gereformeerde Kercken werden gesongen (Den Haag; Anthony en Johannes Tongerloo, 1655). Verbeterde herdruk 1656.
Hendrick Bruno (conrector te Hoorn), Davids psalmen na de nieuwe oversettinge op evenveel veersen op deselfde wijsen als van Dathenus en geheel op noten en op een sleutel gestelt (Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1656).
Antonie Deutekom (musicus te Utrecht), Het boeck der psalmen en eenige andere lofsangen, door last van de H.M. Heeren Staten Generael der Vereenighde Nederlanden ende volgens het besluyt van de Synode Nationael, gehouden tot Dordrecht in de Jaren 1618 en 1619, uyt de oorspronckelijke tale, nevens den ganschen Bibel, in onse Nederlandsche getrouwelik overgesett, en nu op de gewone wysen van het kerklik gezang gebracht met even zooveel versen (Utrecht: Willem Wier voor de auteur, 1657). Bestaat uit de Statenvertaling onder de psalmwijzen geplaatst. Herdruk Amsterdam: Gerrit Willemsz Doornick, 1662.
Jacobus Clerquius (predikant te Amsterdam), De psalmen Davids mitsgaders de andere gewoonelicke gesangen op deselfde wijsen en afdeelingen van versen als die in de Nederduytsche Gereformeerde Kercken gebruyckt worden (Amsterdam: Casparus Commelijn, 1664).
Hermes Celosse (predikant te Ridderkerk), De CL psalmen Davids, mitsgaders de andere gewoonlijcke gesangen op deselfde wijsen en afdeelingen van versen als die in de Nederlandsche Gereformeerde Kercken gebruyckt worden (Dordrecht: Nicolaes de Vries, 1665).
Dirck Adriaensz van Disselburgh, De CL textpsalmen des Konincklijcken Prophete Davids, met eenige andere Lof-sangen na de nieuwe oversettinge des Bybels sanghs-wijse ghestelt, even langh als die van Dathenus, en datmen den Text achter malkanderen lesen kan. ... Geheelijck op noten, op eene sleutel, na de copye van De Leeuw (Delft: Anthony van Heusden, 1666). Herdruk Delft: Cornelis Maertensz Blommesteyn, 1667.
Joannes Six van Chandelier, Davids psalmen, op de gewoonlikke wysen (Amsterdam: Gillis Joosten Zaagman voor Jacob Lescailje, 1674). Herdrukken 1690, 1758. Mede uit de herdrukken blijkt de goede naam die deze berijming had.
Christoffel Pierson, De versnaarde koningsharp of de honderd-en-vijftig psalmen des profeten Davids, na den text of naasten zin derzelver verkort en op de gewone zangwijzen gerijmt (Gouda: Kornelis Dyvoort, [1679]).
Samuel van Huls, Davids psalmen of harpzangen, meest met de eige woorden van de nieuwe overzettinge en op de wijze in de Gereformeerde Kerk gebruikelijk (Amsterdam: Jan Bouman, 1682).
Johannes Roldanus (predikant te Enkhuizen), De CL psalmen Davids, mitsgaders eenige andere gedichten ende lofsangen die men ook gewoon is in de Gereformeerde Kerken te singen, uyt de oorspronkelijke text, volgens den. oversettinge des Bibels (Enkhuizen: Jan Dircksz Kuyper voor Hendrik van Straalen, 1685).
Hendrik Ghysen (voorzanger van de Amstelkerk in Amsterdam), Den Hoonigraat der psalmdichten ofte Davids psalmen met d'andere lofsangen gestelt op sangmaate en afdeelingen in de Nederlandsche Kerken gebruikelyk en vergaadert uit de seventien berijmde psalmboeken van P. Dathenus, Ph. de Marnix, A. de Hubert, D. Camphuisen, H. Geldorpius, J. Revius, C. Boey, Ch. van Heule, J. Westerbaen, H. Bruno, J. Clerquius, H. Celosse, D. van Disselburg, J. Six, S. van Huls, J. Oudaan en J. Roldanus. ... Geheel op nooten en op een sleutel gestelt (Amsterdam: Gerardus Borstius, 1686. Amsterdam: Weduwe Gysbert de Groot, 1708).
Kornelis van Vleuten, De Koninglyke Harpgezangen of Koning Davids 150 psalmen en de andere lofzangen, uyt alle de voorgaende psalmgedichten uitgekeurt en met behulp van nieuwe rymvaarzen opgemaakt en t'zaamgestelt op de eygen zangmaat en gelyk getal van zangverzen gebruykelyk in de Fransse, Hoog- en Nederduytsche Gereformeerde Kerkken (Amsterdam: J. Smets en P. Dibbits, 1699). Net als het werk van Hendrik Ghysen een samenraapsel uit de voorgaande psalmberijmingen. Van Vleuten noemt die van Datheen, Marnix, Camphuysen, Boey, Westerbaen, Clerquius, Six, Pierson, Huls, Oudaan, Vondel, Geldorpius, Duisberg.
François Halma, Davids harpzangen of de CL psalmen van den Koninklyken profeet David en andere heilige mannen, nevens de gewone lofzangen in de kerken gebruikelyk. Opnieuw naar de Nederduitsche overzettinge en kanttekeningen op de gewoone zangwyzen in dichtmaat gebragt (Amsterdam: François Halma, 1707). Na Halma's verhuizing naar Leeuwarden werd zijn psalter van een basso continuo voorzien door Jacob Riehman: Leeuwarden: François Halma, 1717.
Dirk Smout, Davids psalmen en andere lofzangen volgens de gebruikelijke zangmaten in rijm gestelt (Utrecht: Jakon van Poolsum, 1710).
Mattheus Gargon, De CL psalmen Davids, waerin de dicht- en zangmaate van Dathenus behouden, en de verklaring van den Professor van Til op den voet gevolgd is. Nevens uitbreidinge der gewoone lofzangen (Vlissingen: Samuel Willegaards, 1711). Herdruk Amsterdam: Andries van Damme, 2/1722. De berijming volgt de psalmuitleggingen in Salomon van Til's Digt-, sang- en speel-konst (1692).
Jan van Belle, David psalmen, volgens de Hoogmogende Heeren Staaten Bybeltekst, op nieuws in volle vaerzen, en korter dan ooit berymd; verders op de gewoone zangwyzen, en, tot gemak der leerlingen, die op instrumenten speelen, op de G-sleutel daarby gesteld; beneevens alle de gebeden, lofzangen enz. in de Christelyke kerken gebruikelyk, op byzondere psalmwyzen daaragter (Haarlem: Aäron van Hulkenroy, 1733).
Peter van Gunst, De CL psalmen des Profeeten Davids met de gewoone lofzangen, enz. enz. (Utrecht: Melchior Leonard Charlois, Amsterdam: Gerard de Broen, 1736).
Fredrik Duim, De psalmen van den Koninklyken Propheet David, gevolgt de Fransche Dichtmaate van Clement Marot en Theodorus Beza en den toon van Petrus Dathenus, op den sleutel van Cornelis de Leeuw, thans in dichtmaate gebragt na het richtig taalbestek der nieuwe overzettingen van den Statenbybel, met de liederen althans gezongen in de Gereformeerde Kerke (Amsterdam: voor de auteur, 1747).
Kunstgenootschap Laus Deo, Salus Populo, Het boek der psalmen, nevens de gezangen, by de Hervormde Kerk in gebruik, allen volgens de gewoone zangwyzen (Amsterdam: Pieter Meijer, 1760, 1761, 1765, 1769). Latere uitgaven tot 1870.
Joannes Eusebius Voet, Proeve eener nieuwe beryming van het boek der psalmen, ontworpen door ..., beschaafd en dus ver voltooid door een genootschap van godgeleerden, taal- en dichtminnaars, tesamen leden der Gereformeerde Kerk in Nederland (Den Haag: Otto van Thol, 1762-1763). Herdruk 1763.
Genootschap Kunst wordt door Arbeid verkreegen, Het boek der psalmen, nevens de gezangen, bij de Hervormde Kerk in gebruik, op de gewone zangwijzen (Leiden: Genootschap, 1772). Psalm 1-104 in vijf afleveringen verschenen, uitsluitend tekst.


Latijn


Johannes van Aelhuysen, Centum et quinquaginta psalmos regii prophetae legendos et canendos ecclesiae Christianae Latino versu offert …Ea etiam cantica, quae publicum in nostris templis usum habent, author addidit (Leiden: Cornelius Boutensteyn voor de auteur, 1683).


Fries

Gisbert Japicx


Friesche rymlerye (Bolswart: Samuel fen Haringshouk, 1668).
Friesche rymlerye, in trye dielen forschaet … 't esterste iz Hymmelsch harp-luwd, dat is to sizzen, ytlijcke fen Davids psalmen (Leeuwarden: Kerst Tjallings en Gerris Heegslag, 2/1681 = Franeker: Lenert Strick, 2/1684). Verdere edities 1784 (Uub), 1821, 1853, 1923.

Wurken fan Gysbert Japicx (Bolswart 1936, 2/1966).
Oentekeningen op Hysbert Japicx' wurken (Bolswart 1966).
P.H. Breuker, It wurk fan Gysbert Japix (Leeuwarden 1989; dissertatie Amsterdam VU). I: Tekst yn facsimile; II. Oerlevering en ôntstaen.

Christiaan Stapelkamp, Aantekeningen op Gysbert Japicx' «Hijmmelsch harpluwd» (Groningen 1958-1959).

Verder literatuur over Japicx bij de paragraaf over Liedcultuur (§15.5).

Jan Althuysen, Friesche Rymlery (Leeuwarden: Wyger Wygers, 1755). Bevat Friese poëzie van Althuysen. In het tweede deel een volledige psalmberijming, bestaande uit die van Japicx op volgorde en aangevuld met eigen berijmingen: It oorde diel fin dy Frieske Rymmen, toa witten, dy hôndert in fyftig psalmen fyn David mey dy oorre lôfsangen (Leeuwarden: Wyger Wygers, 1755).

B. Smilde, `It tredde aspekt by de bistudearring fan Gysbert Japiks' psalmen.' It Beaken 18 (1956), pp. 133-139; `Psalmzingen in Zeeland en Friesland in de 18de eeuw,' Organist en Eredienst (1974/1), pp. 80-81; `Hymnologie Frisica,' in: Het lied en de kerk (Groningen 1977), pp. 319-342.


Pamfletten rond Dathenus 1756-1764


Andreas Andriessen, Aanmerkingen op de psalmberymingen van Petrus Dathenus (Middelburg/Amsterdam: Louis Taillefert Davidszoon en Dirk onder de Linden, 1756).
'Juvenalis Glaucomastix' (=Jean Guépin?), Datheeniana, of Ophelderingen en aanmerkingen over de vermaarde psalmberijminge van Petrus Dathenus (Amsterdam: K. van Tongerloo en F. Houttuin, 1758) {DHkb 4 M 26/1}
Tael- en Dicht-kundige By-dragen (Leiden: Johannes le Mair, 1759-1760), maart, april, oktober 1759, april 1760.
Andreas Andriessen, Bescheiden antwoord … op het Bescheiden naauwkeurig onderzoek zyner Aanmerkingen op de psalmberymingen van Petrus Dathenus, te vinden in de Maandelyksche bydragen van Gras- en Lente-maand des jaars 1759 (Middelburg: Louis Taillefert Davidszoon, [1759]). {Lub 1203 F 4/6}
'Philomusus' (=Jean Guépin?), Lof-zang voor den uitmuntenden lier- en harp-dichter Petrus Dathenus: Datheniaansche bedenkingen over de Maandelykse by-dragen van lente- en gras-maand, No. 5 en 6 des jaars 1759 (Amsterdam: K. van Tongerloo en F. Houttuin, 1759). {DHkb 4 M 26/2}
Anonymus, Zedige bedenkingen over de beste keur van eene nieuwe psalmberyminge in de Nederlandsche gereformeerde kristelyke kerken (Amsterdam: S. van Esveldt, enz. [1760?]). {DHkb 4 M 26:3}
Anonymus (=J.J. Brahé?), Beredeneert vertoog over de noodzaaklykheid en de beste wyze eener veranderinge of verbeteringe in de psalmberyminge, thans by Nederlands kerke in gebruik (Rotterdam: Reinier Arrenberg, 1762). {DHkb Pamflet 3142 F 25}
Albert de Vulder (predikant Babyloniënbroek en Hil), Onzydige en zeedige aanmerkingen, bewerende dat Datheens psalmen noch te behouden noch te verbeteren, maar ene geheel nieuwe beryming, en byzonder die van Voet en zyne kunstgenoten in te voeren zy (Rotterdam: Reinier Arrenberg, 1763). {Lub 1203 F 4/11}
Anonymus (lid van het Genootschap Mavult prodesse quam conspici), Tydige en gegronde bedenkingen, ontrent de Aanmerkingen op de nieuwe psalmberyminge van den Heere Joannes Eusebius Voet, door Abrah. Arn. Van Toll, (Den Haag: Pieter van Thol, 1764) {DHkb 3142 F 27}


Statenberijming


Het boek der psalmen, nevens de gezangen bij de Hervormde Kerk in gebruik, door last van de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, uit drie berijmingen, in den jaare 1773, gekooren, met de noodige daarin gemaakte veranderingen [Den Haag: Isaac Scheltus, 1773]. Folio-tekstuitgave.
Octavo-tekstuitgaven: Den Haag: Hendrik Christoffel Gutteling, 1773. Leiden: C. van Hoogeveen Jr., 1773.
Talloze verdere uitgaven, in alle formaten (kwarto tot en met duodecimo), met melodienotatie, 1774 en later, onder meer Haarlem: Johan Enschede en Zoon; Amsterdam: Erfgenamen Hendrik van der Putte; Amsterdam: H. Brandt en Compagnie; Amsterdam: Erven weduwe J. Ratelband en J. Brouwer; enz.


Hymni ofte Loff-sangen


Hymni ofte loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen, ende ander-sins (Den Haag: Hillebrant Jacobsz, 1615).
Facsimile-uitgave: Inleiding door J. van Biezen en Marie Velduyzen (Hilversum: Knuf, 1967)

J.I. Doedes, 'De drie ons bekende exemplaren van de Hymni ofte Loff-sangen op de Christelijcke feestdagen,' Godgeleerde Bijdragen 43 (1869), pp. 193-200; 'Een vierde exemplaar van de Hymni ofte Loff-sangen,' Godgeleerde Bijdragen 43 (1869), pp. 305-306; 'Twee verschillende drukken van 'Hymni ofte Loff-sangen,' in 1615 uitgegeven voor de Hervormden van Utrecht,' Godgeleerde Bijdragen 43 (1869), pp. 307-319.


Achttiende-eeuwse gezangboeken


Rutger Schutte, Stichtelyke gezangen ... Eerste-Vierde deel (Amsterdam: Johannes Covens, 1762, 1764, 1765, 1787).
Hierbij: Zangwyzen van Stichtelyke gezangen ... Eerste-Vierde deel (Amsterdam: Johannes Covens, z.j., vermoedelijk synchroon met de tekstuitgaven). Tweede deel noemt Frischmuth als componist, het vierde deel Colizzi.
Facsimile van de muziekuitgave deel I-III: Laaber: Laaber, 1979. (Dokumente früher Musik und Musikliteratur im Faksimile 11)

Frans Schouten, 'De liedboeken van Rutger Schutte: Aantekeningen bij een poging tot geestelijke huismuziek uit de tweede helft der achttiende eeuw,' Mens en Melodie 24 (1969), pp. 169-172.

Johannes Eusebius Voet, Stichtelyke gedichten en gezangen ... Eerste-Tweede deel (Dordrecht 4/1760, 2/1763); Stichtelyke gezangen 1e stuk met zang- en speelwyzen meest nieuw (Dordrecht 1767): zonder muziek verschenen.

Ahasverus van den Berg, Proeven van geestelijke oden en liederen (Utrecht 1777, 1783, 1793, 1805). Hierbij: Zangwyzen tot de geestelyke oden en liederen Deel I (Utrecht 1780).


Evangelische gezangen


Evangelische gezangen, om nevens Het boek der psalmen bij den openbaaren godsdienst in de Nederlandsch Hervormde gemeenten gebruikt te worden; op uitdrukkelijken last van alle de synoden der voornaemde gemeenten bijeen verzameld en in orde gebragt in de jaren 1803, 804 en 1805 (Amsterdam: Johannes Allart, 1806). Officiële folio-tekstuitgave.

L. de geer, Ontstaan, invoering en ontvangst van den Evangelischen Gezangenbundel in de Nederduitsch Hervormde Kerk (Groningen 1902).
J.H. Gunning, De gezangenkwestie in de Nederduitsch Hervormde Kerk (Utrecht 1910).
A.W. Bronsveld, De Evangelische Hezangen verzameld in de jaren 1803-1805 (Utrecht 1917).


Geestelijk lied


A. Ypma, 'Protestantse liederen in de 17de en 18de eeuw,' in: Klinkend geloof (1978), pp. 37-52.
Els Stronks, Stichten of schitteren: De poëzie van zeventiende-eeuwse gereformeerde predikanten (Houten 1996; dissertatie Utrecht 1996).


Jacobus Revius


Over-ysselsche sangen en dichten (Deventer: Sebastiaan Wermbouts, 1630).
Moderne uitgave: Uitgegeven, met ongedrukte gedichten vermeerderd en van verklarende aanteekeningen voorzien door W.A.P. Smit, I: Het epos der godsgeschiedenis, II: Overige gedichten (Amsterdam 1930-1935).

J. van Vloten, Het leven en de uitgelezen zangen en dichten van Jacobus Revius (Schiedam 1863)
E.J.W. Posthumus Meyjes, Jacobus Revius: Zijn leven en werken (Dissertatie 1895 <<<)
W.A.P. Smit, De dichter Revius (Proefschrift Amsterdam?? 1928)
L. Strengholt, Bloemen in Gethsemané: Verzamelde studies over de dichter Revius (Amsterdam/Alphen a/d Rijn, 1976)
W.C.J. Buitendijk: Bloemlezing enz. 1969 <<<


Claes JacoBszoon Wits


Stichtelijcke bedenckingen uytghebeelt in verscheyden gedichten om te singhen ende te lesen (Eerste druk Enkhuizen 1639 verloren; Floris Janszoon Camerling, 2/1643). Geen melodienotatie.
Stichtelijcke tijdt-cortinge … op sanghs-wijse ghestelt (Enkhuizen: Floris Janszoon Camerling, 1641). Geen melodienotatie.
Onledige ledicheyt, ofte Buytentytse sticht'lijcke oeffeninge … bequaem om te singen en te lesen (Enkhuizen: Jan Janszoon Pottjen, 1644). Met melodienotatie.
Stichtelijcke Bedenckinghe, Onledighe ledigheyt, Stichtelijcke tijdt-kortinge, vertoont door geestelijcke gesanghen, leerlijcke historien en bruylofts-liedekens (Enkhuizen: Albert Wesselszoon Kluppel, 1649). Met melodienotatie in alle delen. Verderde uitgaven Enkhuizen 6/1655, 7/1666, 8/1679, Amsterdam 9/1694, 10/1706.


Willem Sluiter


Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens, op lees- ende sangh-maete gerijmt, ende op alderhande, soo wel bekende ende gebruykelike, als ook gantsch nieuwe, van verscheiden meesters gemaekte sangh-geluyden, met bas ende discant, gestelt (Deventer: Jan Colomp, 1661). Alle liederen met tweestemmige zetting: melodie en bas, anoniem. Herdruk met uitsluitend tekst: Amsterdam: Gerbrant Schagen, 1681, 1685.
Christelike doodts-betrachting, bestaende in verscheyden sterf-gesangen, en doots-echtscheydinge (eerste druk onbekend; Delft: Cornelis van Heusden, 2/1677). Geen melodienotatie.
Buiten-leven en Eensaem huis- en winterleven (beide Delft 1668), samen herdrukt als Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven (Amsterdam: Johannes Boekholt, 1680), deze uitgaven niet als liedboek ingericht. Dat is wel het geval bij de uitgave Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687, met toegevoegde melodieën en 'vermeerdert met 43 bygevoegde gezangen van den selven autheur op dese stoffe en inhoudt passende, nooit voor deesen gedrukt', die allemaal van genoteerde melodie zijn voorzien. Latere edities zonder melodienotatie.
Eibergsche sang-lust, of Geestelijke liedekens, tot dienst der sang-lievende gemeinte van Eibergen (eerste druk 1670 onbekend; Delft: Andries Voorstad, 1680). Zonder melodienotatie. Eybergsche zang-lust, mitsgaders vreugd- en liefde-zangen (Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687). Alle liederen met melodienotatie.
Vreugt- en liefde-sangen aan de gemeinte J. Christi binnen, en rondom in de buerten des kerspels van Eibergen (Amsterdam: Johannes Boekholt, 1682), zonder melodienotatie. Wel melodieën in de editie Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687.
Jeremia's klaag-liederen, op dicht- en sang-mate soo gerijmt, dat de eigene prophetische text-woorden daar in gehouden zijn (Eerste druk 1672 niet bekend, oudste bekende Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1682, zonder melodieën).
Gezangen van heilige en godt-vruchtige stoffe, nooit voor deesen gedrukt (Amsterdam: Gerbrand Schagen, 1687), met melodieën.
Alle de geestelyke en soetvloeyende werken … gestelt op alderhande, soo wel bekende als gebruykelijke, ook nieuwe voysen, van verscheyde meesters te samen gevoegt, met bas ende discant (Amsterdam: Johannes Boeckholt, 1687). Verzameluitgave met (1) Psalmen, lofsangen ende geestelyke liedekens, (2) Eibergsche zang-lust, (3) Lof der Heilige maagd Maria (geen liederen), (4) Christelijke doodts-betrachting, (5) Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven, (6) Jeremia's klaag-liederen. Hierbij behoort eigenlijk nog de corresponderende uitgave van de Vreugt- en liefde-sangen uit hetzelfde jaar. Tweestemmige zettingen in (1), (2) en (4), waarvan die in (2) en (4) nieuw, dat wil zeggen niet uit voorgaande drukken overgenomen; éénstemmige melodienotaties in (6) en de Vreugt- en liefde-sangen; geen melodienotatie in (5). Deze bundeling is, gecombineerd met de Gezangen van heilige en godt-vruchtige stoffe (Amsterdam 1687), nog vele malen herdrukt, maar steeds zonder melodienotaties, te Amsterdam door Johannes Boekholt (1693), Gerbrand Schagen (1701 enz.), Weduwe Schagen (1714 enz.), Weduwe Gysbert de Groot (1717, 1722, 1731, enz.), Johannes Wessing Willemszoon (derde kwart 18de eeuw), enz. tot in de negentiende eeuw.
Schakel van gezangen, ofte Geestelyke gezangen en beschouwingen, na den schakel van theologische waerheden in order geschikt … in 't licht gebracht onder het opzigt van Wilhelmus Sluiter (Zwolle: Gerrit van Straten, 1733). Herdrukt in 1740 en 1747.

Cornelis Blokland, Willem Sluiter 1627-1673 (Assen: Van Gorcum, 1965; dissertatie Utrecht).


Jodocus van Lodensteyn


Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen en andere gedichten, verdeeld in vier delen: I. Bijbelstoff, II. Aandagten over bysondere geestelijcke stoffen. III. Stigtelijcke invallen op verscheyden voorvallen. IV. Boetdigten. Ende een aanhangsel van verscheydene so in d'ordre overgeslagene, als andre. (Utrecht: Willem Clerck, 1676). Met melodieën. Tweede druk zonder melodienotatie, in verband met een voorgenomen bewerking met basso continuo (welke niet heeft plaatsgevonden). Verdere drukken, steeds met melodienotaties: Amsterdam: Johannes Boekholt, 3/1681, 4/1684; Amsterdam: Weduwe de Groot 5/1694-1695, 5/1703, 7/1713; Weduwe Barent Visscher, 8/1721, E. Visscher, 9/1727, 10/1733l Johannes Kannewet 11/1739, 12/1743, 13/1752, 14/1760, 15/1769, 16/1780.


Hendrik Uilenbroek


Christelijke gezangen. Eerste drukken onbekend. Oudste bekende uitgave, zonder melodieën: Amsterdam: Johannes van Someren, 1669. Latere drukken met melodienotatie: 8/1671, Weduwe J. van Someren, 11/1679, 12/1685; Weduwe Gijsbert de groot, 9/1704, 10/1713, 11/1719. Vervolg of Tweede deel Johannes van Someren, 1678, Weduwe Johannes van Someren 1679, 1685, Weduwe Gijsbert de Groot, 1713.


Hieronymus Sweerts


Innerlycke ziel-rochten op 't H. Avont-mael en andere voorvallende gelegenheden, benevens eenige stichtelycke zede-zangen (Amsterdam: Hieronymus Sweerts, 1673, 2/1683, 3/1692). Latere drukken tot 1729.


8.3 De Hervormde Kerk 2: Orgelbegeleiding
In de zuiver calvinistische visie is er geen plaats voor het orgel in de eredienst. In Frankrijk en Zwitserland is het gevolg van deze opvatting geweest dat veel orgels uit de kerken zijn verwijderd. In de Republiek zijn de orgels echter eigendom van de stad en kunnen de kerkenraden hun verwijdering niet afdwingen. Dat betekent min of meer dat, al moet het orgel officieel uit de eredienst worden geweerd, de verleiding om het wel te gebruiken, steeds aanwezig is. Gedurende de eerste eeuw van de Republiek heeft het orgel doorgaans gezwegen tijdens de kerkdiensten, maar uitzonderingen zijn er steeds geweest. Zo gaat men ervan uit dat in de noordelijke provincies, mogelijk onder Duits-lutheraanse invloed, ten minste hier en daar en ten minste van tijd tot tijd sprake is geweest van orgelbegeleiding van het psalmgezang, bijvoorbeeld in Leeuwarden en Groningen. In de Utrechtse Buurkerk wordt, vermoedelijk als voortzetting van pre-reformatorisch gebruik, orgel gespeeld in afwisseling met gezongen strofen. In 1608 weten de predikanten afschaffing van deze gewoonte te bewerkstelligen. Tot in de jaren-1630 is de standaard van het psalmgezang in de Republiek daarom die zonder orgelbegeleiding geweest. Wel is het regel dat de organist speelt aan het einde van de dienst, als het kerkvolk de kerk verlaat; vaak speelt de organist ook vóór de dienst.
De synodale uitspraken over (dat wil zeggen: tegen) het orgelspel verliezen na 1600 veel van hun kracht en dwang, zodat het kan gebeuren dat in de jaren-1630 het orgelspel ter begeleiding van het psalmgezang in enkele belangrijke plaatsen in Holland, met name Delft (1634), Leiden (1636) en Dordrecht (1638), wordt ingevoerd. De stedelijke overheid speelt hier een belangrijke rol in. De Zuid-Hollandse synode van 1638 bestempelt vervolgens het orgelspel als een neutrale zaak, zodat de plaatselijke kerkenraad en/of overheid zelf al of niet tot invoering van het orgel als begeleidingsinstrument kunnen beslissen. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw wordt daardoor de begeleiding van het psalmgezang door het orgel vrij snel in een aantal steden over de gehele Republiek verspreid gangbaar: Maastricht (1638), Gouda (1639), Culemborg (1640), Alkmaar (1640), Middelburg (1640), Kampen (1640), Haarlem (1649), Rotterdam (1649), Brielle (1667), Amersfoort (1668), enz. De grote steden lopen in dit opzicht zeker niet voorop: in Den Haag wordt de orgelbegeleiding ingevoerd in 1673, in Amsterdam in 1680, in Utrecht in 1685. Tegen het einde van de eeuw moet de orgelbegeleiding van het psalmgezang overal waar een orgel aanwezig was een feit zijn geweest. Veel kleinere kerken, vooral in de dorpen, krijgen pas in de 18de eeuw een orgel, zodat noodgedwongen de onbegeleide situatie daar langer voortduurt. Het valt Joachim Hess, wanneer hij in het midden van de achttiende eeuw het Nederlandse orgelbezit inventariseert voor zijn Dispositiën der merkwaardigste kerk-orgelen (Gouda 1774), hoeveel dorpen in de provincies Friesland en Groningen een orgel hun kerken hebben:

Zoals dan de Stad Groningen niet ontbloot is van Orgelen, even zo is 't gelegen met desselfs Dorps-Orgelen, zynde myn 's weetens geene der overige Provintien van ons Gemeenebest, uitgezonderd Vriesland, waar men zo veel Dorpen ontmoet, welker Kerken met Orgelen zyn voorzien, dan deeze Provintie van Groningen.

De organist was dan dikwijls tevens schoolmeester en voorzanger:

Dus van de 140 Dorpen [in Groningen] zyn 'er 39 welke dit zo nuttig Instrument in hunne Kerken hebben. By alle deeze Orgels (twee uitgezonderd namelyk in het Vlek [=kleine stad] Apingadam en het Dorp Stedum) is de Organist teffens Voorzanger en Schoolmeester; op dien zelfden voet is 't ook geschikt in Vriesland; gaande den Voorleezer na het afleezen der Psalm op het Orgel, beginnende onder het aanslaan van den toon des Orgels, teffens zynen stem te verheffen.

Constantijn Huygens propageert in zijn geschrift over Gebruyck of ongebruyck van't orgel in de kerkcken van de Vereenighde Nederlanden (1641) het verstandig kerkelijk 'orgelgebruik', dat wil zeggen, ter begeleiding van de gemeentezang. Zijn pamflet lokt zowel bijval als tegenstand uit. Huygens verspreidt het geschrift zelf in academische, literaire en diplomatieke kringen, welke lieden vrijwel zonder uitzondering positief reageren. Naar aanleiding van zijn geschrift wordt in Den Haag in april 1641 de orgelbegeleiding ingevoerd. Deze invoering wekt echter zoveel beroering dat deze na enkele weken ongedaan moet worden gemaakt. De tegenstand komt zowel van conservatieve gemeenteleden (onder aanvoering van Jan Janszoon Calckman) als van één van de predikanten (Caspar Streso). Pamfletten en briefwisseling over en weer duren voort tot in 1642. Hoeveel invloed Huygens' geschrift op de invoering van de orgelbegeleiding heeft is niet aan te geven.
Over de wijze waarop de orgelbegeleiding van het psalmgezang in zijn werk gaat zijn we spaarzaam ingelicht. We mogen aannemen dat de organist de melodie in de discant speelt en daaronder akkoorden plaatste. Hierdoor ontstaat een zekere overeenkomst met basso-continuo-spel, een gelijkenis die ook door enkele tijdgenoten al is opgemerkt. De begeleiding is vrijwel zeker geheel homofoon, zonder bassen of middenstemmen in kleinere notenwaarden en zonder versieringen.
Een ontwikkeling in de Nederlandse orgelbouw van de tweede helft van de zeventiende eeuw die samenhangt met de invoering van de orgelbegeleiding van de gemeentezang is de invoering van het cornet-discant-register, in wezen een mixtuur met terts- en kwintregisters, op 16'-, 8'- of 4'-toonhoogte. Door het gebruik van dit register kan de organist de psalmmelodie op doordringende wijze laten horen. De Haarlemse stadsorganist Johan Dusart eist vanaf ca. 1680 de 'uitvinding' van dit register op, maar het is in zekere zin niets anders dan de toepassing van ontwikkelingen die in de Franse en Zuid-Nederlandse orgelbouw reeds bekend waren.
Vermoedelijk moet de notatiehervorming van de psalmen die Cornelis de Leeuw in 1650 in zijn psalmuitgaven doorvoerde ook in verband worden gebracht met de orgelbegeleiding. Vóór 1650 worden de psalmen traditiegetrouw genoteerd met sopraan-, alt- of tenorsleutel. Bij onbegeleide uitvoering is transpositie van de genoteerde omvang naar een zingbare omvang natuurlijk geen probleem, maar het is duidelijk dat de begeleidende organist gebaat is bij een notatie van de psalmmelodieën in een constante omvang en dat is precies de wijziging die De Leeuw doorvoerde: in zijn systeem worden alle psalmmelodieën in de altsleutel genoteerd. (Later in de eeuw komen er ook psalmboeken met vioolsleutel, al blijft de altsleutel de standaard.)
De eerste psalmpublicatie die duidelijk op de orgelbegeleiding is gericht is een verzameling van bassen voor psalmen, in 1661 te Enkhuizen door Jacob Hendriksz uitgegeven (en waarschijnlijk ook gecomponeerd): De eerste verssen van alle psalmen Davids, in Neder-landtsche dichte over-geset door Petrum Dathenum, mitsgaders eenige lof-sanghen, gecomponeert op de bas-stem, tegens de stem in de kerck ghebruyckelijck, door een meester in die kunst (Enkhuizen: Willem Evertsz voor Jacob Hendricksz, 1662). In deze uitgave ontbreken dus de psalmmelodieën. Als in 1664/1665 de meerstemmige noot-tegen-noot-zettingen van de psalmen door Claudin le Jeune met de Datheense teksten worden uitgegeven door Laurens van der Wiel' te Schiedam, worden de bassen ook los te koop aangeboden, een geste die zeker gericht is op de begeleidende kerkorganist. In 1676 wordt het complete psalter in tweestemmige zetting (melodie en bas) door de Amsterdamse organist Jan Janszoon Backer gepubliceerd, natuurlijk ook voor de kerkorganist.
De genoemde uitgaven kunnen echter in de zeventiende eeuw onmogelijk de totale markt hebben voorzien. Conclusie moet dan ook zijn dat veel 17de-eeuwse organisten zich van hun begeleidende taak improviserend of volgens eigen notatie hebben gekweten.
In de achttiende eeuw wordt dat anders. Met name vanaf het tweede kwart van de achttiende eeuw ontstaat de traditie van het 'koraalboek,' waaronder we moeten verstaan een gedrukte of ongedrukte serie composities van alle 150 psalmen en een aantal lofzangen voor gebruik in de kerk ter begeleiding van het psalmgezang. Ze zijn steeds geschreven door praktizerende organisten. Gerhard Fredrik Witvogel (organist van de Lutherse Kerk in Amsterdam) opent de rij in 1731 met De zangwijsen van de CL psalmen Davids, Quirinus van Blankenburg (organist van de Nieuwe Kerk in Den Haag) volgt in 1732 (Clavecimbel- en orgel-boek), Conrad Friedrich Hurlebusch (organist van de Oude Kerk in Amsterdam) in 1746 (De 150 psalmen Davids). Deze componisten proberen zich in hun orgelboeken op een bepaalde manier te profileren. Witvogel geeft de melodie onversierd en een noot-tegen-noot basso continuo; Blankenburg geeft een versierde melodie met akkoordbegeleiding en tevens vele voor-, tussen- en naspelen; Hurlebusch een eenstemmige melodie met basso continuo met gecoloreerde verbindingen tussen de melodienoten.
De bewerking van de psalmen en lofzangen van C.G. Tubel (De 150 psalmen Davids, 1762) is driestemmig (Primo, Secondo, Basso continuo). De melodie is versierd en ritmisch genoteerd volgens de korte zingtrant (een novum in 1762), de bas verloopt voornamelijk in achtsten. [Dit volgens Luth, nog controleren.] Domingo Simono del Croebelis laat in 1763 een instrumentale moderne melodieversie verschijnen, dat wil zeggen, alle melodieën met de vioolsleutel genoteerd, zonder tekst, met maatstrepen en tal van Stichnoten tussen de hoofdnoten (De CL psalmen Davids). De bewerking van J.H. Stechwey (De CL psalmen Davids, 1770) is wel heel curieus: de melodieën zijn geheel in hele noten genoteerd, de baslijn is er, met wat becijfering, in letters onder genoteerd. Uit 1771 stamt het laatste uitgegeven koraalboek uit de tijd van de Datheense berijming. Het is van de hand van de Alkmaarse organist F.G. Michelet (De zangwysen der CL psalmen Davids, 1771). Het is een vierstemmige noot-tegen-noot-harmonisatie voor orgel (met een enkel versierinkje) met de melodie in de rechterhand, de drie lagere stemmen in de linkerhand.
Naast de gedrukte koraalboeken is er een aantal bekend in handschrift, onder meer van de hand van de Leeuwarder organist Rynoldus Popma van Oevering, de Leidse amateur Jan Alensoon en van de Leidse organist/musicus Philipp Pohl.
De Statenberijming van 1773 veroorzaakt een kleine hausse in koraalboeken van verschillende aard. In snelle opeenvolging verschijnen achtereenvolgens de bewerkingen van Jacques de Passius (organist te Vianen: Het boek der psalmen, [1775]; tweestemmig: melodie en bas beide met tekst, de bas zonder becijfering, het ritme van de melodieën aangepast), Georg Neumann (De muzicale zangwyzen van het boek der psalmen, 1776: Melodie en becijferde bas, met uitvoerige toelichting op het versieren, enz.), Willem Lootens (organist te Middelburg: De 150 psalmen en gezangen, 1776: geheel nieuwe melodieën in eigentijdse stijl met basso continuo), Jacob Potholt (organist te Amsterdam, Oude Kerk: De muzyk van de CL psalmen, 1777: melodie met versierinkjes als Stichnoten en becijferde bas, met voor- en tussenspelen) en de anonieme De CL psalmen benevens de lofzangen, in de Gereformeerde Kerk in gebruik, over den zang gevarieerd, gesteld op de G-sleutel met een besyfferde bas, ... voor 't orgel, clavecimbaal, de fiool, fluit en andere instrumenten (Amsterdam: Weduwe Loveringh en Allard en M. de Bruyn, 1778), het zogenaamde 'kunstkeurig psalmboek,' met rijk versierde melodieën in eigentijdse stijl, maar gebaseerd op de Geneefse, met basso continuo. Later verschijnen nog bewerkingen van Jacob Tours (organist te Rotterdam: De zangwijzen der psalmen en gezangen, 1788c), Joos Verschuere Reynvaan (organist te Middelburg: De CL psalmen met de lofzangen, 1789, één- of vierstemmige met basso continuo, zowel met Nederlandse als met Franse tekst) en Michaël Körnlein (organist te Oldenzaal: Volledig uitgebeelde harmony der psalm-gezangen, 1791). Ook na 1795 houdt de stroom van koraalboeken aan. We noemen hier nog die van twee componisten die ook al vóór dat jaar actief zijn, namelijk die van Christian Friedrich Rüppe (1801; 1806 ook de Evangelische gezangen) en Frederik Nieuwenhuyzen (1807). Van de koraalboeken die de druk niet haalden noemen we dat van de Dordtse organist Elbertus van Eem.
De hoeveelheid koraalboeken en de verscheidenheid van de erin te vinden bewerkingswijzen van de psalmmelodieën wijzen erop dat de uitvoeringspraktijk van de orgelbegeleiding niet uniform is geweest en dat kennelijk de organisten daarin een grote mate van vrijheid hebben gehad. Aan de andere kant kunnen de koraalboeken niet gezien worden als directe afspiegeling van de (of een) gangbare uitvoeringspraktijk. Eerder geven ze de grenzen aan van wat mogelijk was: er waren ruime mogelijkheden op het gebied van de ritmiek (ritmisch, isometrisch, kort), versieringen, tussenspelen, harmonisatie, enz. Die vrijheid geeft de componerende organisten de mogelijkheid om zich in hun koraalboeken op een bepaalde manier te profileren en zich zodoende te onderscheiden van andere. Vanuit deze zienswijze kan het ook zo geweest zijn dat een componist in beginsel vooral niet precies hetzelfde wilde doen als zijn voorgangers: anders zou hij zijn eigen werk al bij voorbaat overbodig maken.


Literatuur


Voor de orgelbegeleidingen die men kan verbinden met componisten, zie men het Lexicon op de naam van de componist.

De CL psalmen benevens de lofzangen, in de Gereformeerde Kerke in gebruik, voor den zang gevarieerd, gesteld op de G sleutel met een besyfferde bas, door eene zeer kundige hand voor 't orgel, clavecimbaal, de fiool, fluit en andere instrumenten. Amsterdam: Weduwe Loveringh en Allard en M. de Bruyn, 1778. Met een voorwoord 'De uitgevers aan de intekenaaren van het gevarieerde psalmboek,' naamlijst van intekenaren, 288 pp. kwarto-oblong, alle psalmen en lofzangen, benevens Voorzang en Slotzang voor zang en continuo.
Moderne editie (onvolledig): Twaalf psalmen en lofzangen voor zang, toets- en soloinstrument door 'eene zeer kundige hand' gevarieerd en van becijferde bas voorzien uitgegeven te Amsterdam 1778, moderne uitgave door Klaas Bolt, van psalm 6, 22, 65, 68, 81, 124, 126, 130, 75, 43, Avondzang.

J.W. Enschedé, 'Vier psalm-orgelboeken (1775-1778),' TVNM 8 (1905), pp. 62-83.
G. Das, 'De strijd over het orgelgebruik in de protestantse kerken, Stemmen des Tijds (1925), pp. 57-85.
H.A. Bruinsma, 'The organ controversy in the Netherlands Reformation to 1640,' Journal of the American Musicological Society 7 (1954), pp. 205-212.

Luth 1986, pp. 101-110, 209-242, 325-400.


8.4 De Waalse, Duitse en Engelse Kerk
De basis van de muziekpraktijk in de Waalse Kerk in de Republiek (vaak ook Franse Kerk genoemd) is uiteraard het psalmgezang. Men bedient zich van het Geneefse psalter van Marot en De Bèze, waarvan de volledige versie vanaf 1562 in vele uitgaven gedrukt in Frankrijk en Zwitserland (Genève) beschikbaar is. Het Franse psalter is ook talloze malen in de Republiek gedrukt en uitgegeven. De oudste editie is de tweetalige editie (met de Datheense berijming) die in 1594 verschijnt. Later volgen er nog meer van dergelijke dubbeluitgaven, alsmede vele met alleen alleen de Franse teksten.
Aan het begin van de achttiende eeuw vindt in de Waalse Kerk een kleine psalmstrijd plaats. In 1698 was in Genève de revisie van de psalmen van Marot en De Bèze door Valentin Conrart en Marc-Antoine de la Bastide (gepubliceerd 1674) officieel aangenomen, waarop de Waalse Synode in Nederland door de Geneefse wordt verzocht hetzelfde te doen. Dit verzoek wordt echter hier te lande ervaren als een inmenging zoals in de rooms-katholieke kerk gebruikelijk en daarom afgewezen. Liever werkt men zelf aan een revisie van Marot en De Bèze. Deze revisie strandt echter in onderlinge verdeeldheid, zodat er weer steun kwam voor de revisie van Conrart. De Synode van Dordrecht van 1721 besluit tot invoering, maar plaatselijke tegenstand maakt dat pas in 1729 de toestemming van de Staten Generaal de weg vrijmaakt voor de officiële en algemene invoering van de versie Conrart. Een kleine hausse aan nieuwe uitgaven van het psalmboek rond 1730 is het gevolg.
In de achttiende eeuw waagt een enkeling zich aan een nieuwe Franse vertaling, zoals François Rivasson (predikant van de Staten van de Veluwe: Les pseaumes de David en vers, 1715) en Jean-Scipion Vernède (Waals predikant te Maastricht: Les pseaumes de David, 1756). Net als bij de Nederlands hervormden duurt het tot na 1800 dat er naast het psalmboek ook een gezangenboek ter beschikking komt, de Cantiques pour le culte public, recueillis et imprimés par ordre du Synode Wallon (Dordrecht 1803).
De Waalse synodes zwijgen geheel over het gebruik van het orgel bij het psalmgezang. Men kan aannemen dat in grote lijnen het Nederlands-Hervormd gebruik werd gevolgd, dat wil zeggen een verbod in de begintijd en een neutraal standpunt vanaf het midden van de zeventiende eeuw. Als gevolg daarvan moet ook in de Waalse Kerk in de loop van de zeventiende eeuw orgelbegeleiding de normaal gangbare praktijk zijn geworden. De Waalse kerken maken voor het psalmgezang gebruik van de diensten van een voorzanger, lecteur genaamd.
In de begintijd is de aanwezigheid van een orgel in een Waalse kerk nog geen vanzelfsprekendheid geweest, behoudens waar de Waalse gemeente gebruik kon maken van eertijds katholieke kerken met een orgel. In de loop van de zeventiende eeuw heeft echter overal nieuwbouw dan wel verbouwing plaats, zodat in de achttiende eeuw een orgel normaal is in een Waalse kerk. De Haagse Hofkapel krijgt in 1641 door toedoen van Constantijn Huygens een orgel dat onmiddellijk wordt ingezet voor de begeleiding van de gemeentezang. In het algemeen wordt het organistschap aan een Waalse kerk als een opstapfunctie gezien naar dat aan een Nederlands-Hervormde kerk. De bekendste organist van een Waalse kerk in de Republiek is waarschijnlijk Quirinus van Blankenburg, organist van de Waalse Kerk (Hofkapel) te Den Haag van 1687 tot 1702.
In de Republiek bestaat ook een Duitstalige variant van de hervormde kerk, in de wandeling doorgaans Duitse Kerk genoemd. Net als bij de geloofsgenoten in Duitsland zelf maakt men gebruik van het Geneefse psalter in de Duitse vertaling van Ambrosius Lobwasser, die ook in de Republiek regelmatig wordt nagedrukt. [Verdere gegevens niet beschikbaar.<<<]
Over het muziekleven van de Engelse Kerk in de Republiek zijn meer gegevens beschikbaar dan over dat van de Duitse Kerk. De Engelsen nemen hun eigen, anglicaanse psalters mee, eerst het 'klassieke' van Thomas Sternhold and John Hopkins uit 1562. Dit psalter wordt ook in de Republiek gedrukt (Middelburg). Het is geen vertaling van het Geneefse, en het wijkt daarvan ook in een ander opzicht fundamenteel af, namelijk door het gebruik van slechts een klein aantal metrische schema's, zodat een even gering aantal melodieën voldoende kon zijn om alle psalmen mee te zingen. Bovendien staan de melodieën niet onwrikbaar vast, zodat in de zeventiende eeuw in Engeland geleidelijk een variëteit in melodieën in omloop kwam. In welke mate deze variatie ook in de Engelse Kerk in de Republiek is doorgedrongen, is nog onduidelijk.
Naast de Sternhold-Hopkins-berijming ontstaat tegen het einde van de zeventiende eeuw in Engeland de nieuwe berijming van Nahum Tate (de librettist van Purcell's Dido and Aeneas) en Nicholas Brady (1696). Deze wordt ook hier te lande ingevoerd. De Tate-Brady-berijming heeft dezelfde metrische beperkingen als die van Sternhold-Hopkins en daarom hetzelfde beperkte melodie-gebruik. Rond het midden van de achttiende eeuw (1753) draagt de Amsterdamse Engelse Kerk (in het Begijnhof) de uit Duitsland afkomstige Amsterdamse musicus Johann Seewald Triemer op om de Engelse psalmberijming van Tate en Brady per psalm van een melodie te voorzien. Triemer's melodieën lijken oppervlakkig op die van het Geneefse psalter: genoteerd in de korte zingtrant (de eerste en laatste van elke frase een hele noot, daartussen halve noten) met de altsleutel al of niet met mol. Ruim vijftig melodieën worden voor twee of drie psalmen gebruikt. Dit psalter heeft als eerste hervormde een substantieel aantal gezangen, namelijk 74, gekozen uit Engelse bundels, maar met melodieën van Triemer.
Een bijzonder Engels psalter, dat veel eerder in Amsterdam tot stand is gekomen, is het zogenaamde 'Ainsworth Psalter,' samengesteld door Henry Ainsworth (1570-c1622-1623?), een uitgeweken Engelse Brownist, in Amsterdam aan het hoofd van een onafhankelijke gemeente. Het is het psalter dat wordt gebruikt door de zogenaamde Pilgrim Fathers, de groep Engelse puriteinen die in 1608 Engeland verlaat om zich eerst in Amsterdam en vervolgens (1609) in Leiden te vestigen. In 1620 zeilt de groep, aangevuld met anderen, en met medeneming van het Ainsworth psalter, met de Mayflower naar Amerika om daar de eerste Engelse kolonie Plymouth (Mass.) te stichten. Het psalter telt 39 melodieën, ontleend aan zowel het Engelse als het Frans/Nederlandse (dat wil zeggen, Geneefs/Datheense) psalter. Bij de kolonisten blijft het tot tegen het eind van de zeventiende eeuw in gebruik.

Waalse Kerk

Bronnen


Bibliothèque Wallonne, gevestigd in het Hospice Wallon, Veluwelaan 19, Amsterdam (020-6423004)


Geneefse psalter


Orentin Douen, Clément Marot et Le Psautier Huguenot (Parijs 1860-1879). Of 1878-1879? <<
Félix Bovet, Histoire du psautier des églises reformées (Parijs 1872). << noemt 58 Nederlandse edities 1603-1805.
Pierre Pidoux, Le psautier Huguenot (Basel 1962); Les origines des mélodies des psaumes huguenots (Monthey 1979).
J.R. Luth en B. Smilde, 'De melodieën van het Geneefse psalter,' in Psalmzingen (1991), pp. 215-231.
Le psautier de Genève 1562-1865: Images commentées et essai de bibliographie (Genève 1986).

Pseaume: Bulletin de la recherche sur le psautier huguenot 1- (1987-).


Psalmboeken


Jean-Daniël Cardaux, 'Le psautier huguenot chez les imprimeurs néerlandais: Concurrence ou spécialisation?' in: Le magasin de l'univers (Leiden 1992), pp. 71-83.

Knetsch 1991, pp. 156-157 (over de invoering van de revisie-Conrart).

Les pseaumes de David mis en rime Françoise par Cl. Marot et Th. De Bèze / Wt den Fransoyschen dichte in Nederlantschen overgeset door Petrum Dathenum (Amsterdam 1594). De eerste tweetalige uitgave, tevens de eerste Franstalige uitgave in de Republiek. Soortgelijke uitgaven: Leiden: Jan Paedts, 1619, Amsterdam, Paulus Aertszoon van Ravesteyn, 1635 (titeluitgave David Janszoon van Ilpendam, 1635), Joannes van Ravesteyn, 1660.
1596 editie Genève voor Bruyn Hermanszoon Schinckel [te Delft]

1686 Wetstein: editie Conrard en La Bastide

1707 revisie M&dB door Jean Jennet. Utrecht: Johannes Visch, 1707.
1721 Dordrecht
1729 Den Haag


Alternatieve berijmingen


Gabriël Gilbert, 50 psalmen. Amsterdam: Abraham Wolfgang, 1681.
François Terond, 50 psalmen Amsterdam: L'Honoré en Chatelain, 1715
François Rivasson (predikant van de Staten van de Veluwe), Les pseaumes de David en vers, 1715
Jean-Scipion. Vernède (Waals predikant te Maastricht), Les pseaumes de David, nouvelle version en vers François [Amsterdam: Zacharie Chatelain en zoon, 1756]).
Daniël-Zacharie Chatelain, Psautier évangelique à l'usage des familles religieuses (Amsterdam: Changuion, 1781).
?? ??


Gezangen


E. Bourlier, 'Le recueil de cantiques de 1802: Un chapitre de l'histoire du chant sacré des Églises wallonnes,' Bulletin de la Commission de l'Histoire des Églises Wallonnes 2de reeks 4 (1909), pp. 109-150.


Organisten Waalse kerken


Amsterdam:

Leiden (Onze-Lieve-Vrouwekerk): 1747-1750 Pieter Morré, 1751-1755 J.J. le Grand, 1755-1759 Philippus Pool, 1760-1776 George Willem Radick, 1776-1782 Cornelis Gerardus van den Heuvel, 1782-1783 Isaac Coster, 1783-1809? C. Weening.

Den Haag (Hofkapel): 1642-1664 Jean de Milleville, 1664-1675 Louis de Milleville, 1675 Gerard de Wit, 1675-1687 Cornelis Scholl, 1687-1702 Quirinus van Blankenburg, 1702-1711 Pierre Lucas, 1711-1721 Willem Beukelaar, 1721-1768? Johan Isaac Lucas, 1781-1806 Hendrik Carel Smidt.

Delft (Prinsenhof): 1699-1727 Hubertus Scholl, 1727-1740 Johannes Ganama, 1740-1766 Johannes Lootens, 1766-1797 Samuel Fraauwenhaan.

Rotterdam (Waalse Kerk): 1702-1708 Camp Dirksz, 1708-? George Cuhnel.

Utrecht (Pieterskerk):

Zutphen (Broederenkerk): 1742-1756 Hubertus Ramp; 1756-1763 Anthony Bluemer; 1763-1767 Johannes Vonk; 1767 Johannes Casparus Theodorus Groneman; 1767-1770 Frederik van der Dussen; 1770-? Jan Anthony Vrughtman.


Duitse Kerk

Engelse Kerk


Nahum Tate en Nicholas Brady, A new version of the psalms of David … Together with some hymns adapted to Christian worship, collected from J. Stennet, Is. Watts, S. Browne and J. Mason, as used in the English established Church in Amsterdam and set to musick by J.Z. Triemer (Amsterdam: *** 1753<<; Henry Gartman, 1772)


Organisten Engelse kerken


Amsterdam: ***-1760 Johan Hendrik Bruininghuis; 1760-1762 Jodocus Groneman; 1762-1781 Hendrik Blavier; 1781-1790 Daniël Jan markordt, 1790-1826 W.H. Brachthuysen.


Pilgrim Fathers


Henry Ainsworth, The book of psalmes: English both in prose and metre (Amsterdam: ***, 1612, 5/1644)


8.5 Remonstranten, doopsgezinden, lutheranen, hernhutters
De remonstranten formeren zich als groep na de richtingenstrijd binnen de Hervormde Kerk tussen arminianen (remonstranten) en gomaristen (contraremonstranten), die in 1618 heeft geleid tot de veroordeling van de arminiaanse leer op de Dordtse Synode. In hun geloofsopvattingen zijn de remonstranten vrijzinniger dan de orthodoxe contraremonstranten. Aanvankelijk organiseren zij zich te Antwerpen in ballingschap. Vanaf 1630 krijgen de remonstranten geleidelijk meer vrijheden in de Republiek zodat vanaf de jaren-1630 in de meeste grote plaatsen remonstrantse gemeenten ontstaan, Amsterdam en Rotterdam voorop. Gezien de moeizame ontstaansgeschiedenis zal het geen verbazing wekken dat de remonstrantse kerken pas later in de zeventiende eeuw of in de achttiende eeuw van orgels worden voorzien. Daarvóór is het psalmgezang dus noodgedwongen onbegeleid, zij het wel onder aanvoering van een voorzanger. Een psalmberijming uit remonstrantse hoek is die van de remonstrantse predikant Dirck Raphaëlszoon Camphuysen (1586-1627), in 1630 postuum verschenen als Uytbreyding over de psalmen des Propheten Davids. Na de Fransche dicht-mate van C. Marot en T. de Beze, maar in hoeverre deze daadwerkelijk in de remonstrantse kerken is gezongen, is (mij) nog niet duidelijk. (Camphuysen behoorde tot de remonstrantse predikanten die na de Dordtse Synode waren verbannen.) De titel van Camphuysen's berijming geeft aan dat het niet om een zo getrouw mogelijke weergave van de bijbeltekst gaat, maar om een wat vrijere bewerking daarvan. De berijming is tot ver in de achttiende eeuw herdrukt en heeft ook verbreiding gevonden bij andere heterodoxe stromingen binnen het protestantisme. In 1652 voert Cornelis de Leeuw ook hier de notatie in één sleutel, de altsleutel, door.
Camphuysen is tevens de auteur van een zéér populaire geestelijke liedbundel, de Stichtelycke Rymen, voor het eerst anoniem in 1624 verschenen en tot diep in de achttiende eeuw voortdurend nagedrukt. Het staat vast dat de liederen eruit niet alleen door de remonstranten maar ook door allerlei groeperingen zijn gebruikt. De bundel wordt na Camphuysen's dood nog herhaaldelijk uitgebreid. De melodieën zijn eveneens onderhevig aan periodieke revisie en/of meerstemmige bewerking. Cornelis de Leeuw bewerkt een aantal liederen meerstemmig, in de stijl van het concerterende motet, voor drie tot acht stemmen (1646, alleen de basso continuo is bewaard). In de uitgave van 1647 staat Traen ooghen traen in een vierstemmige zetting, gebaseerd op Dowland's Lachrimae-pavane. De musicus Joseph Butler (zoals de naam al aangeeft, van Engelse oorsprong) componeert nieuwe melodieën in tweestemmige vocale zetting bij alle liederen met daarbij gecoloreerde versies voor respectievelijk viool en viola da gamba (1652, herdrukt 1692). De editie van Bastiaan Wagens (Rotterdam 1655) bevat nieuwe melodieën, een aantal tweestemmige zettingen en het vierstemmige Traen ooghen traen. In de editie van 1659 (Amsterdam: Borrit Janszoon Smit) worden de melodieën weer gereviseerd en allemaal met de sopraansleutel genoteerd. Deze versie blijft maatgevend in de 'gewone' edities uit de eropvolgende decennia, met name die van de Amsterdamse uitgever Pieter Arentsz. Een aantal van deze melodieën is voor klavier bewerkt in het zogenaamde 'Camphuysen-handschrift' (Ulb). Twee nieuwe versies verschijnen in 1688 bij de Rotterdamse uitgever Isaac Naeranus, beide met melodienotatie bij alle strofen, als in een psalmboek: Butler's melodieën (alle met de vioolsleutel) worden de basis voor de editie waarvan de muziek wordt verzorgd door M** Mathieu, die uit de Arentsz-edities (alle met de sopraansleutel) voor de editie die verzorgd wordt door Reinier Rooleeuw. Tenslotte publiceert de Rotterdamse musicus Franciscus Aarts nog een set melodieën met continuo-begeleiding in Italiaanse stijl (1705). Al deze revisies en bewerkingen tonen de niet aflatende belangstelling voor Camhuysen's liederen aan. Al worden ze op de titelbladzijde vaak 'om te lezen of te zingen' genoemd, ze zijn toch kennelijk in de eerste plaats als liederen ervaren.
Uit remonstrantse kring stammen nog twee andere belangrijke liedbundels. Allereerst is er Dirck Pieterszoon Pers' Bellerophon, of Lust tot wijsheid (Amsterdam 1635c), ontstaan als aanvulling op het embleemboek met dezelfde titel (1614). Pers voorziet zijn bundel in 1640 van een tweede deel onder de titel Urania, of hemelsangh en in 1648 van een derde deel onder de titel Gesangh der zeeden. Reeds vanaf de jaren-1640 verschijnen gecombineerde uitgaven van de verschillende delen, welke tot het einde van de eeuw populair blijven, gezien de regelmatige herdrukken. Alle uitgaven bevatten melodienotaties naast allerhande kopergravures, dit laatste een gevolg van de oorspronkelijke achtergrond van de bundel.
Een tweede belangrijke remonstrantse bundel naast Camphuysen is die van Cornelis de Leeuw, getiteld Christelycke plicht-rymen en verschenen in 1648-1649. Deze bundel valt op door de verzorgde en gevarieerde melodienotatie. Ook vindt men er verschillende canons; één lied is driestemmig gezet. Het is bij één uitgave gebleven.
In de doopsgezinde belevingswereld spelen de psalmen een veel geringere rol dan in die van de calvinistische protestanten. Niet dat er niet wordt gezongen: het aantal doopsgezinde liedboeken uit de zestiende en zeventiende eeuw is eerder groter dan kleiner dan het aantal calvinistische, maar in de eerste plaats richt men zijn aandacht op het nieuw-geschreven geestelijk lied, niet op de psalmberijming. In de zestiende eeuw brengen de doopsgezinden in Nederland aldus geen psalter tot stand, maar wel een bijzonder groot aantal godsdienstige liederen, vanwege hun oriëntatie op de bijbel vaak schriftuurlijke liederen (liedekens) genoemd.
De kleinschaligheid van de godsdienstoefeningen van de doopsgezinden, samen met hun afkeer van regelingen die van hogerhand worden opgelegd, maakt dat men vooralsnog weinig behoefte voelde aan een voor alle gemeenten voorgeschreven psalm- en/of gezangenboek. Genoemde factoren leiden tot een grote verscheidenheid aan plaatselijke gebruiken. Het zal opvallen dat veel doopsgezinde liederen zijn ontstaan in Amsterdam, Haarlem en Holland en West-Friesland benoorden het IJ.
Veelgebruikte zangboeken uit de tweede helft van de zestiende eeuw zijn het Offer des Heeren (een martelaarsboek met een tweede deel met gezangen; 1562 en later) en de talloze uitgaven van de Veelderhande (schriftuerlicke) liedekens, beide bundels met liederen van vele dichters bijeen. Bekende doopsgezinde liedboeken van één auteur of bijeengebracht door één persoon zijn het Lietboeck van Hans de Ries (1553-1638) (1682 en later), het Grote liedeboeck van Leendert Clock (1589 en later) en De gulden harpe van Cornelis van Mander (1605 en later).
Wanneer er psalmen in hun kerken moeten worden gezongen, hebben de doopsgezinden zich vóór (en ook nog na) 1566 zeker van de souterliedekens bediend, daarna in toenemende mate van de Datheense berijming. Rond 1600 beginnen de doopsgezinden Datheense psalmen in hun liedboeken op te nemen. Zo bevatten de Sommighe andachtighe ende leerachtige gheestelicke liedekens ende psalmen Davids (Amsterdam: Nicolaes Biestkens, 1597) achteraan 22 psalmen van Dathenus, de herdruk van deze bundel uit 1609 48. Er zijn meer liedboeken van deze aard, die zeker door doopsgezinde gemeenten als kerkboek worden gebruikt. De volgende stap die wordt genomen is het uitbrengen van een gezangboek waarin het complete psalter van Dathenus is opgenomen, gevolgd door een uitvoerig gezangendeel van eigen godsdienstige signatuur. De door Hans de Ries verzorgde uitgave Het boeck der gesangen (1618) is de eerste uitgave van deze soort. Deze bundel wordt tot 1648 herdrukt. Uit 1652 stamt een merkwaardige bundel met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, te Amsterdam gedrukt door Cornelis de Leeuw voor de Nederlandse doopsgezinden in de Noord-Duitse diaspora: Emden, Hamburg en Danzig.
Maar later brengen ook de doopsgezinden hun eigen berijmingen uit. De eerste is de berijming van Joachim Oudaen (Uyt-breyding over het boek der psalmen, 1680), niet op de Geneefse melodieën, maar met eigentijdse zettingen voor zang en basso continuo van Remigius Schrijver. Deze berijming moet voor de huiselijke muziekbeoefening bestemd zijn geweest, of ten hoogste voor kleinschalige groepsbijeenkomsten. Oudaen draagt (met Reinier Rooleeuw) ook bij aan de Amsterdamse doopsgezinde berijming (van de gemeente 'bij het Lam') van 1684, die wel op de Geneefse melodieën is gebaseerd; hierin worden ook enkele psalmen van Camphuysen opgenomen. (De Amsterdamse doopsgezinde gemeente van 'De Zon' gebruikt tot 1762 de Datheense berijming.) Een doopsgezind psalter met geheel nieuw gecomponeerde melodieën (met basso contintuo, door Johan Schenk) word vervaardigd door Cornelis van Eeke (1695c, tekstuitgave 1698). De Haarlemse doopsgezinden brengen in 1713 hun eigen psalter uit: Davids psalmen, in't Nederduits berijmd, waarvan de verbreiding overigens beperkt is.
Veel gebruikte gezangboeken uit de zeventiende eeuw zijn de bundels getiteld 't Gheestelijck kruydt-hofken (eerste druk ca. 1630) en het vervolg daarop onder de titel 't Groot achter-hofken (eerste druk 1639) die gedeeltelijk in de plaats komen van de 16de-eeuwse bundels, maar op hun beurt tegen het einde van de eeuw worden afgelost door compilaties als de Lust-hof der zielen van Claes Stapel (1680 e.v.). Deze laatste bundel bevat niet alleen doopsgezinde liederen, maar ook een keur aan liederen van calvinistische, remonstrantse en collegiantse herkomst. Ook Camphuysens Stichtelycke Rymen (1624) zijn zeer in trek bij de doopsgezinden.
Wat betreft de psalmen, brengt ook de achttiende eeuw geen eensgezindheid in het doopsgezinde kamp. De berijming van het genootschap Laus Deo (1760) vindt duidelijk weerklank en wordt in 1762 door de Amsterdamse gemeente van 'De Zon' ingevoerd. Ook de statenberijming van 1773 vindt zijn weg naar de doopsgezinden, maar evenzeer zijn er gemeenten die nog aan Dathenus vasthouden. Deze situatie zal voortduren tot in de negentiende eeuw.
Tegen het einde van de achttiende eeuw komen in de doopsgezinde kerk ook gezangenbundels tot stand, samengesteld uit 17de- en 18de-eeuwse liederen. De twee belangrijkste Amsterdamse gemeenten brengen ieder hun eigen bundel uit, die 'Bij het Lam en de Toren' (ook wel de lammisten of lamisten genoemd) de Oude liederen sedert het jaar 1684 in gebruik (Amsterdam 1793; voorpublicatie 1791; titel niet goed?), de zogename 'kleine bundel,' de gemeente van 'De Zon' (ook wel zonnisten of zonisten genoemd) de Christelijke gezangen voor de openbaare godsdienstoefeningen (Amsterdam 1796), de zogenaamde 'grote bundel.' Veel van deze liederen zullen al jaren lang in de doopsgezinde eredienst gangbaar zijn geweest.
De uitvoeringspraktijk van de psalmen en gezangen zal wel veel op die van de hervormde kerk hebben geleken: gemeentezang onder aanvoering van een voorzanger. Net als de remonstrantse kerken worden de doopsgezinde kerken pas in de achttiende eeuw van orgels voorzien, vaak pas in de tweede helft. Zonder strijd wordt het direct voor de begeleiding van de gemeentezang ingezet. De eerste maal dat een orgel in een doopsgezinde kerk wordt geplaatst is in 1765, in Utrecht. Vele gemeenten volgen, maar sommige belangrijke gemeenten blijven tot in de negentiende eeuw van een orgel verstoken, zo bijvoorbeeld Hoorn tot 1809 en Middelburg tot 1840.
Enigszins verwant aan de doopsgezinden zijn de sectarische Rijnsburger collegianten. Reinier Rooleeuws Schriftuerlyke gezangen (1681) is een typisch collegiants liedboek, dat echter door doopsgezinden ook regelmatig wordt gebruikt. Aanvankelijk wordt in bijeenkomsten van de collegianten - in werkelijke of vermeende navolging van de Bijbel - vaak door één persoon gezongen. Tot in de achttiende eeuw zijn vrouwen dikwijls uitgesloten van de samenzang.
De geschiedenis van de kerkzang in de lutherse gemeenten in de Republiek loopt deels parallel aan die van de andere reformatorische richtingen, wijkt deels daarvan af. In de oorspronkelijke lutherse visie op het kerklied nemen de psalmen slechts een ondergeschikte plaats in: ze waren immers deel van het joodse Oude Testament, niet het meest geschikt voor het overbrengen van een christelijke geloofsboodschap. Luther heeft wel enkele psalmen vertaald, maar dat betreft slechts de weinige die de lutherse kritiek konden doorstaan. In het Noord-Duitse lutheranisme heeft het psalmgezang daarom nimmer enige rol van betekenis gespeeld. Daarentegen krijgen de psalmen wel een vaste plaats in de eredienst van het Zuid-Duitse lutheranisme en ook in dat van de Nederlanden, in beide gevallen wellicht onder invloed van calvinisme en zwinglianisme.
De eerste lutherse gemeente in de Nederlanden, in Antwerpen tot stand gekomen in 1566, bedient zich van een naar het Duits bewerkte bundel, het Hantboecxken, in 1565 vermoedelijk in Wezel uitgegeven (met Frankforts schuiladres) ten behoeve van de uitgeweken Nederlandse lutheranen in het Rijnland. De bewerker verschuilt zich achter de initialen B.A. Het bevat zowel het complete psalter als een omvangrijk gezangendeel, voor het overgrote deel bewerkingen c.q. vertalingen van Duitse voorbeelden. Een herziening verschijnt nog in 1567 als Alle de psalmen, waarbij de gezangen vooraan zijn geplaatst. In hetzelfde jaar komt er met de komst van Alva een eind aan deze gemeente en daarmee aan het luthers kerkgezang wat betreft Antwerpen in deze periode.
Na de Pacificatie van Gent (1576) kan in Antwerpen opnieuw een lutherse gemeente tot bloei komen. In deze kring ontstaat de belangrijke berijming van de Antwerpse rederijker Willem van Haecht (De CL psalmen Davids, eerste uitgave 1579). Van Haechts psalter maakt evenmin als zijn voorganger uit 1565 gebruik van de Geneefse melodieën. Aan de psalmen is een uitvoerig gezangenboek toegevoegd, gevuld met vrije psalmliederen ('compositiën op de psalmen') en talrijke vertalingen van Duitse koralen, voorzien van de oorspronkelijke Duitse koraalmelodieën. In 1585 is het definitief afgelopen met de lutherse vrijheid in Antwerpen en vluchten veel lutheranen naar de Republiek.
De eerste lutherse gemeenten in de Republiek bedienen zich vermoedelijk van Duitse of Antwerpse gezangbundels, al komen in de jaren-1590 en rond de eeuwwisseling eerst te Woerden en later te Leiden eigen gezangboeken tot stand. Vanaf 1605 worden de luthersen in de Republiek officieel gedoogd. Tevens wordt besloten om het Antwerpse psalter van Van Haecht te gaan gebruiken als officieel luthers psalmboek, hetgeen leidt tot een lange reeks van drukken en herdrukken van deze bundel in de Republiek, waarvan een Leidse uitgave uit 1607 de oudste is die bewaard is gebleven. In de Nederlandse traditie worden de compositiën op de psalmen in het psalmboek zelf geplaatst (het eerst in 1615).
Hoewel Van Haechts psalmboek iets jonger is dan dat van Dathenus en beslist veel moderner, leidt de kritiek op Van Haecht veel eerder tot serieuze aanpassing dan bij Dathenus het geval is. In 1680 laat de Amsterdamse boekhandelaar Jan van Duisberg een 85tal psalmen in nieuwe berijming het licht zien, welke in 1688 in het psalter van Van Haecht worden gevoegd. Het aldus vernieuwde psalmboek is een merkwaardige mengelmoes van al of niet bewerkt oud en nieuw materiaal. Van Duisbergs werk zal het een kleine eeuw uithouden.
In de achttiende eeuw wordt door vrij veel dichters van lutheraansen huize geprobeerd nieuwe gezangen te introduceren. We noemen hier slechts de bekende bundels van Georg Hendrik Petri (Eenige geestelijke liederen, 1700) en Petrus Martini (Geestelijk zielen-vermaak, 1709).
In 1770, net nog voor de hervormden aan hun nieuwe berijmingen gaan werken, geeft het Amsterdamse lutherse consistorie opdracht een nieuw psalm- en gezangenboek te vervaardigen. Een daartoe ingestelde commissie moet echter de opdracht teruggeven, waarna Johan Lublink de Jonge en een kring om hem heen de opdracht krijgen. In 1779 is de nieuwe bundel gereed, met 150 psalmen en 165 gezangen, die direct in een zestal verschillende formaten, van klein tot groot, op de markt worden gebracht als Het boek der psalmen nevens christelyke gezangen. Zeer veel daarvan is uit Van Duisbergs bundel behouden en slechts gemoderniseerd, waardoor de levensduur van de bundel beperkt zal blijken. In de Evangelisch-Lutherse Kerk doet de bundel tot 1826 dienst, in de in 1791 afgescheiden Hersteld-Lutherse Gemeenten tot 1857.
Naast de algemene bundel van 1779 worden locaal andere bundels gebruikt: de lutherse gemeenten van Den Haag, Culemborg, Deventer, Leeuwarden en Groningen bedienen zich van de zogenaamde Haagse bundel (Christelijk gezangboek, 1790), terwijl Rotterdam over een geheel eigen bundel beschikte (Het boek der psalmen, 1795).
Hoewel in de loop van de zeventiende eeuw Duitse immigranten een steeds belangrijker deel van de lutherse gemeenten gaan uitmaken, is het nooit gekomen tot de vestiging van aparte Duitstalige lutherse gemeenten naast de Nederlandstalige gemeenten. Wel komen Duitse vertalingen c.q. bewerkingen van de officiële lutherse gezangboeken tot stand op zodanige wijze dat de Duitstaligen deze synschroon met de Nederlandstaligen kunnen meezingen. Gedeeltelijk vergt het samenstellen van deze zangboeken niet meer dan het opzoeken van de Duitse originele versies: veel Nederlandse lutherse liederen zijn immers vertalingen en/of bewerkingen van Duitse. De eerste zangbundel van deze aard is Henrich Michels' Die wohlklingende Harmonie (1713), een Duitse bewerking van de bundel van Van Haecht/Van Duisberg uit 1688. Later wordt deze vervangen door Die hundert und fünfzig Psalmen und die Gesänge van Wilhelm August Klepperbein (1762). In 1789 komt een Duitse versie van het gezangboek van 1779 tot stand verzorgd door E.H. Mützenbecher (Sammlung der geistlichen Lieder und Psalme). Naar Duits-lutherse traditie is hier het deel met psalmen beperkt (tot 47 stuks) en achter de gezangen geplaatst. Bij de Haagse bundel van 1790 verschijnt onmiddellijk een parallelle Duitse versie: Gesangbuch der Evangelisch-Lutherischen Gemeine im Haag zum gottesdienstlichen Gebrauch gewidmet. Alles bij elkaar genomen moet het door elkaar heen zingen van Nederlandse en Duitse psalmen en gezangen in de achttiende eeuw een vrij normale situatie zijn geweest.
Net als bij de hervormden wordt van tijd tot tijd gepoogd naast de officiële hoofdstroom een alternatief psalmboek op de markt te brengen. Wij noemen de pogingen van Aernout van Overbeke (De psalmen Davids, 1663), Christoffel Beudeker (De CL Psalmen des Konings en Profeets Davids, 1739) en Jan Everhard Grave (Het boek der psalmen, 1776). Op de officiële gedragslijn hebben deze berijmingen geen enkele invloed gehad.
Gegevens over de uitvoeringspraktijk van psalm en gezang in de lutherse kerken zijn mij niet bekend. Aannemelijk is dat deze niet of nauwelijks afwijkt van die van de hervormde kerken: psalmgezang door de gemeente onder aanvoering van een voorzanger, al of niet ondersteund door het orgel. De lutherse kerken worden doorgaans al halverwege de zeventiende eeuw van een orgel voorzien; strijd over de orgelbegeleiding is er niet geweest.
Meerstemmige bewerkingen inclusief orgelbewerkingen van de lutherse psalmen en gezangen zijn weinig talrijk. Er zijn drie lutherse koraalboeken te melden. Gerhard Frederik Witvogel, organist van de Lutherse Kerk in Amsterdam, laat in 1731 tegelijk met zijn orgelbewerkingen van de hervormde psalmen een dit bundel met de lutherse psalmen het licht zien. Later volgen de bundels van de Amsterdamse musicus van Duitse herkomst C.G. Tübel (De zang-wysen van de CL psalmen, 1765c?) en van Anthony Munninkhuizen, organist van de Oude Lutherse Kerk in Amsterdam (Zangwyzen der psalmen en gezangen, 1781). Witvogel en Tübel volgen nog Van Duisberg's bundel uit 1688, Munninkhuizen vanzelfsprekend de nieuwe bundel uit 1779. Johann Christian Schickhardt publiceert in 1715 in Amsterdam zijn Airs spirituels des Luthériens à deux flûtes et basse ... XXIme ouvrage, maar het is niet zeker of dit primair voor de Nederlandse bestemd is, nog afgezien van het feit dat geen exemplaar bewaard gebleven is.
Als laatste reformatorische groepering moeten hier de Evangelische Broedergemeenten worden genoemd, in de wandeling vaak Hernhutters geheten, naar hun stichting in het Saksische Hernhut. De beweging heeft een sterk internationaal karakter. In de Engelstalige literatuur wordt meestal over de Moravian Brethren of de Moravian Church gesproken en wat betreft hun muziek over Moravian music; dan gaat de aandacht vooral naar de Amerikaanse vestigingen, die vanaf 1735 waren ontstaan (waaronder Bethlehem, Pennsylvania and Salem, North Carolina). Tot diep in de negentiende eeuw overheerst wereldwijd het Duits bij de evangelische broeders.
De Zeister broedergemeente kent vanaf 1747 een organist/muziekdirecteur, een koor bestaande uit gemeenteleden, en een instrumentale groep, het collegium musicum, eveneens uit gemeenteleden samengesteld. De diensten omvatten de wekelijkse zondagavonddienst, met een liturgie gezongen door liturgus (voorzanger), koor en gemeente. Daarnaast zijn er de zogenaamde Liebesmahle (liefdesmalen), late middagdiensten ter gelegenheid van huwelijk, geboorte, begrafenis, bezoek, herdenking, enz., tijdens welke aria's (voor solist met begeleiding) en oden (Gemeinmusik: voor koor met instrumentale begeleiding) klinken en koralen door de gemeente worden gezongen. Tenslotte moeten nog de Singstunden worden genoemd, korte diensten waarin koralen worden gezongen door liturgus en gemeente.
Het repertoire van de evangelische broeders is gedeeltelijk gecomponeerd door eigen leden (hetzij uit Zeist, hetzij uit buitenlandse vestigingen), gedeeltelijk gekozen uit het voorhanden zijnde repertoire aan geestelijke muziek van andere confessionele herkomst. Tijdens de bloeiperiode van de Zeister broedergemeente, globaal van 1750 tot 1840, betreft dit het standaard klassieke en vroeg-romantische repertoire, dikwijls geselecteerd op welluidendheid en harmonieusheid. De hernhutter muziek krijgt daarom het imago van een zeer welluidende, kalme en rustige muziek.
De eerste organist/muziekdirecteur van de Zeister broedergemeente is Christian Gregor (1723-1801), in functie in Zeist van 1749-1752. Na zijn Zeister periode zal hij vanuit Duitse vestigingen vorm geven aan de muzikale idealen van de hernhutters en als zodanig de Moravische muziek haar typerende karakter geven. Gregor wordt opgevolgd door Caspar Heck (1752-1757), Christian Gottfried Geissler (1730-1810; organist/muziekdirecteur 1757-1809) en Georg Melchior Hörr (1762-1841; organist/muziekdirecteur 1809-1840). Geissler is de overheersende figuur wat betreft de muziek van de Zeister broedergemeente gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw. (Zijn broer Johann Christiaan Geissler [1729-1815] is internationaal één van de belangrijkste Moravische componisten.) Andere musici van betekenis die kortere of langere tijd te Zeist verblijven zijn Johann Friedrich Peter (1746-1813; geboren in Heerendijk bij IJsselstein, waar een gemeente verbleef van 1737 tot 1750, later in de Verenigde Staten een centrale figuur in de Moravische muziek), Hermann Mankell (1763-1835) en Johann Philipp Geelhaar (1763-1832).
De koraalzang is dus een muziekpraktijk die in alle diensten van de broedergemeente plaatsvond. In Zeist gebeurde dat zeker aan de hand van de in Hernhut gedrukte Duitstalige bundels. Maar voor de verspreide broeders in de Republiek werden al spoedig vertalingen geproduceerd zoals de Evangelische liederen, uit het Hoogduits vertaalt (eerste druk Amsterdam 1738, vertalingen door Johannes Deknatel) en de Lofzangen en geestelijke liederen der Vereenigde Evangelische Broeder-Gemeente (eerste druk Amsterdam 1773, bewerking Georg Heinrich Loskiel).


Remonstranten

Dirck Rafaëlszoon Camphuysen


Dirck Raphaelszoon Camphuysen, Uytbreyding over de psalmen des Propheten Davids. Amsterdam: Michiel Colijn, 1630 {Aub 207 G 19}. Herdrukken: Den Haag: Johannes Tongerloo, 1650 {Aub 408 E 26}; Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1652 (alle melodieën in de altsleutel) {DHkb 7 A 21}; Thomas Fonteyn, 1661 (>>op een Bovensanghs Sleutel<<nagaan<< Atb 207 E 40}; Dirck de Blom, 1662 {DHkb 7 A 23}; Vlissingen: Jan Geleynsz, 1674 {Aub 1079 C 4}, Middelburg: Adriaan van Eeghen, 1674 {Aub 410 G 29} (beide edities gedrukt Middelburg: Benedictus Smidt); Amsterdam: Jan Rieuwertsz, 1675 {Aub 1333 G 24}; Jan Rieuwertsz en Pieter Arentsz, 1679 {Aub 2347 F 17}, 1685 {DHkb 767 K 7}; Pieter Arentsz, 1680 {DHkb 5 A 20}, 1685 {DHkb 767 K 8}; Jacobus van Deyster en Joannes Bloem, 1685 {DHkb 767 K 9}; Weduwe Pieter Arentsz, 1690 {Aub 2497 E 36}, 1694 {Aub 409 G 8}, 1697 {Aub 1026 G 28}; latere drukken tot 1759.

[Dirck Raphaelszoon Camphuysen], Stichtelycke rymen. [Hoorn: Isaac Willemszoon van der Beeck], 1624. Eerste editie anoniem, bestaande uit twee delen {Aub 408 F 12; DHkb 5 A 2}. Talloze herdukken, op naam. Gegroepeerde edities zijn min of meer gelijk wat betreft inhoud en muzikale verzorging.
Amsterdam: Jacob Aartszoon Colom, 2/1628, zonder melodieën, vanaf deze editie met een derde deel {DHkb 5 A 3}.
z.p. z.dr. z.j. {DHkb 5 A 4}; Rotterdam: Johannes Naeranus, 1639 (gedrukt Amsterdam: Nicolaas van Ravesteyn) {DHkb 5 A 5}, 1644 {DHkb 5 A 6}, 1658; Haarlem: Thomas Fonteyn, 1645 (gedrukt Isaac van Wesbuch) {DHkb 5 A 7}; Rotterdam: Bastiaan Wagens, 1647 (gedrukt Haarlem: Thomas Fonteyn); Amsterdam: Pieter la Burgh, 1657;
Cornelis de Leeuw 1646 zie Lexicon
Oock de noten van druck-fauten ghecorrigeert. Amsterdam: Jacob Colom, 1647. Quarto-oblong uitgave met goed verzorgde melodienotaties, diverse canons en een (anonieme) vierstemmige zetting van Traen ooghen traen, elk rijm met gravure en embleem, opdracht door de uitgever aan François van Limburch, 1.4.1647.
Joseph Butler 1652 zie Lexicon.
Oock de noten van druckfauten gecorrigeert. Dordrecht: Jacob Rijffersz, 1654 (gedrukt Nicolaas de Vries, 1655; met de vierstemmige zetting van Traen ooghen traen uit 1647).
Op nieuws oversien ende met verscheyde nieuwe liedekens ende wijsen vermeerdert, oock verscheyde liedekens op twee stemmen gestelt. Rotterdam: Bastiaan Wagens, 1655 (verschillende liederen met tweestemmige zettingen, ook het vierstemmige stuk); soortgelijk: Dordrecht: Abraham Andriesz, 1658 (gedrukt Nicolaas de Vries), 15/1660.
Alle de liederen op noten en op twee na op een sleutel gestelt, en met veel oude ende nieuwe voysen vermeerdert. Amsterdam: Borrit Janszoon Smit, 13/1659 (gedrukt Thomas Fonteyn; alle melodieën op twee na op één sleutel, zo ook Dordrecht: Matthues van Nispen, 17/1677 [gedrukt Nicolaas de Vries]); Jan Rieuwertsz en/of (Weduwe) Pieter Arentsz, 14/1669, 15/1675, 16/1675, 18/1675, 19/1680, 20/1685, 20/1688, 1690, 1693.
Geheel op noten gebragt, en gestelt op sleutels om te zingen en te spelen op allerhande instrumenten; mitsgaders vermeerdert met eenige nieuwgecomponeerde wijzen door M. Mathieu. Rotterdam: Isaac Naeranus, 1688 (alle strofen met melodieën, gebaseerd op de Butler-editie, vrijwel steeds met de vioolsleutel, geen wijsaanduidingen). Herdrukt 1702, Amsterdam: Weduwe Pieter Arentsz en Cornelis van der Sys,1712 (hier in titel … op allerhande instrumenten, door Joseph Butler, vermeerdert …)
Geheel op noten, na de voysen van Dr. R. Rooleeuw. Rotterdam: Isaac Naeranus, 1688 (alle melodieën met de sopraansleutel, gebaseerd op de Arentsz-editie, geen wijsaanduidingen. Herdrukt 1698; Amsterdam: Weduwe Pieter Arentsz en Cornelis van der Sys,1713 (twee edities: geheel op noten, en alleen eerste strofe met melodie), diverse edities 1747-1759.
Stichtelyk zangwerk (Amsterdam: Weduwe Pieter Arentsz en Cornelis van der Sys, 1705). Bevat de liederen die in de editie van Rooleeuw zonder muziek voorkomen; alhier met melodieën (steeds vioolsleutel) door Jan Willemsz. Voorwoord Zaandam 10.2.1705.
Franciscus Aarts, Dirk Raphaëlsz Kamphuizens liederen, op nieuw Italiaans muziek (Amsterdam: componist en Weduwe Pieter Arentsz en Cornelis van der Sys, [1705]) Bewerkingen voor cantus of tenor met basso continuo. Quarto-oblong. Bovenstaande titel Uim, alleen melodieën. In GB-Lbl een exemplaar met titel Italiaansch musiek-boek, over de liederen van Dirk Raphaëlsz Kamphuysen [beschrijving R. Eitner in MfMg 1 1869, 23-24. Vermoedelijk parallel-uitgave met b.c. <<<

Huibrecht G. van den Doel, Daar moet veel strijds gestreden zijn: Dirk Rafaelsz Camphuysen en de contraremonstranten: Een biografie (Meppel: Boom, 1967).

K. Heeroma, 'Camphuysen en zijn Stichtelycke Rymen,' Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 68 (1951), pp. ***-***.
Rudolf Rasch, 'Some notes on the Camphuysen manuscript,' TVNM 23 (1973), pp. 30-43.


Pieter Dirkszoon Pers


Bellerophon of lust tot wysheyd, begrijpende veel zeedighe, stichtelijcke en leerlijcke sinne-beelden met haere verklaringhen (Amsterdam: Dirk Pieterszoon [Pers], 1614). Geen melodienotatie. Herdrukken met melodieën 1630c, 1638, 1640-1641, 1648; Amsterdam: Willem van Beaumont,1656-1657,1662-1663, 1669; Weduwe Michiel de Groot, 1681, Weduwe Gysbert de Groot,1695. Vanaf 1640-1641 met Urania, vanaf 1648 tevens met Het gesangh der zeeden. Edities vanaf 1662-1663 claimen melodiecorrectie door Cornelis de Leeuw.

Urania, of Hemel-sangh, waerin vele historiale en christelycke gesanghen, stichtelijcke liedekens en ghedichten (Amsterdam: Dirk Pieterszoon [Pers], 1640. Latere edities bij Bellerophon.

Gesangh der zeeden, waer in verscheyden stichtelijcke liedekens (Amsterdam: Dirk Pieterszoon Pers, 1648). Latere edities bij Bellerophon en Urania.


Cornelis de Leeuw


Christelycke plicht-rymen, om te singen of te leesen. Verciert met de voysen van yder liedt op musijck-nooten, en verscheyde canons (Amsterdam: Cornelis de Leeuw, 1648-1649).


Organisten remonstrantse kerken


Amsterdam:

Rotterdam: ?-1668 Nicolaas Hendrikszoon Stroombergen, 1668-1670 Jan Pieterszoon Pickert, 1670-1679 Quirinus van Blankenburg.


Doopsgezinden

Offer des Heeren


Een liedtbeocxken tracterende van Den offer des Heeren, in't welcke oude nieuwe liedekens wt verscheyden copyen vergadert zijn om by het offerboeck ghevoecht te worden (Emden: Nicolaas Biestkens, 1563). Herdrukken 1567, 1570, 1578, enz. t/m 1599.
Moderne uitgave: S. Cramer Het offer des Heeren: De oudste verzameling doopsgezinde martelaarsbrieven en
offerliederen ... S. Cramer ... (Den Haag 1904) <<<

Veelderhande liedekens, ghemaect wt den Ouden ende Nieuwen Testamente. [1559]. Wieder 46, Wackernagel 51. [Emden: Nicolaes Biestkens], 1566. Regelmatige drukken tot rond 1600, voornamelijk Amsterdam (Cornelis Claesz, 1593, 1599; e.a.)
Een nieuw liedenboeck van alle nieuwe ghedichte liedekens. [Emden: Nicolaas Biestkens?], 1562. {Adb II 2915} Latere gewijzigde en uitgebreide herdrukken onder variante titels: Het tweede liedeboeck van vele diversche liedekens, ghecmaect wt den Ouden ende Nieuwen Testamente (Amsterdam: Nicolaas Biestkens, 1583); Schriftuerlicke liedekens met noch sommighe lofsangen ende ghebeden (Leiden: Jan Paedts Jacobszoon en Jan Bouwensz, 1595); Sommighe nieuwe schriftuerlycke liedekens gemaeckt uyt den Ouden ende Nieuwen Testament, edities vanaf 1593 tot 1664.
Lietboeck inhoudende schriftuerlijcke vermaenliederen, claechliederen, gebeden, danckliederen, lofsanghen, psalmen, ende ander stichtelijcke liederen ... Rotterdam: Diderick Mullem, 1582. Bijeengebracht door Hans de Ries. Herdruk Alkmaar 1604.
Het boeck der gesangen, inhoudende alle de psalmen, lofsanghen en geestelijcke lieden. Hoorn: Jan Jochemszoon Byvanck, 1618. Het eerste deel is een Datheens psalmboek (met melodieën), het tweede deel een keuze uit de liederen van Hans de Ries (zonder melodieën). Amsterdam: Barent Otsz voor Claes Jacobsz in De Rijp, 1624. Grotere keuze van liederen van De Ries, deze nu ook met melodieën. Latere edities tot en met Ghesangh-boeck (Hoorn/De Rijp 1658).

Het groote liedeboeck van Lenaert Clock. Haarlem: Gillis Rooman, 1604. Gedicht en verzameld door Clock, gedeeltelijk compilatie uit eerdere eigen bundels vanaf 1589. Herdrukt Leeuwarden 1625.
Carel van Mander, De harpe, oft des herten snarenspel. Haarlem: Gillis Rooman, 1597. Herdrukt tot 1616. De gulden harpe, inhoudende al de liedekens ... Alkmaar: Passchier van Westbusch, 1605. Talloze malen herdrukt tot 1709.

't Gheestelijck kruydt-hofken, inhoudende veel schriftuurlycke liedekens, by verscheyden autheuren gemaeckt ende nu tot stichtinge van een yegelijck t'samen ghestelt (De Rijp: Claes Jacobsz, 2/1633, 4/1637). Later: Amsterdam: Jan Albertsz, 5/1642, 6/1647, van andere uitgevers tot 1716. Vanaf 1642 meestal met het 't Groot achter-hofken.
't Groot achter-hofken, beplant met verscheyden gheestelijcke liedekens… by verscheyden autheuren gemaeckt (De Rijp: Claes Jacobsz, 1639, latere dukken, tot 1693, doorgaans bij 't Kruydt-hofken.
Claes Stapel (bewerker), Het lusthof der zielen, beplant met verscheiden zoorten van geestelijke gezangen … gemaakt van verscheiden persoonen (Alkmaar: Jan Pieterszoon Moer-beek, 1681). Herdrukken Haarlem: S. Boncq, 2/1686; Rotterdam: Pieter Terwout, 3/1692, 4/1697-1698; Amsterdam: Weduwe Pieter Arentsz en/of Cornelis van der Sys, 5/1711, 6/1726, 7/1743.
Joachim Oudaen, Uyt-breyding over het boek der psalmen ... Op musijk gebracht met 1 en 2 stemmen, en 1 en 2 violen, benevens een bas continuo ... door Remigius Schrijver. Eerste stuk (Rotterdam: Pieter Terwout, 1680). Psalm 1-75 met muziek. Het tweede deel, met psalm 176-150 en de lofzangen is als tekstuitgave in 1681 verschenen.
Davids psalmen, nieuwslykx op rym-maat gestelt. Amsterdam: Jan Rieuwertsz en Pieter Arentsz, 1684. De zgn. Amsterdamse doopsgezinde psalmen. Herdrukken 1685, 1696, 1721, 1727, 1765. De drukken vanaf 1685 met een liederendeel.
Cornelis van Eeke, Koninklyke harpliederen, op nieuws in rym en op honderd-en-vyftig van malkander verschillende wyzen uitgebreid. Amsterdam: Cornelis van Hogenhuysen, 1698. Bevat 151 psalmen met wijsaanduiding, zonder melodie. Vermoedelijk tekstuitgave, die ná de meerstemmige bewerking is verschenen.
Davids psalmen. Haarlem: Izaak van der Vinne, 1713. De zgn. Haarlemse doopsgezinde psalmen. Herdrukt 1734, 1756.
Oude liederen sedert het jaar 1684 in gebruik by de Doopsgezinde Gemeente vergaderende bij Het Lam en Den Toren te Amsterdam. Amsterdam: A. v.d. Kroe, 1793.
Christelijke gezangen voor de openbaare godsdienstoefeningen. Amsterdam: J.C. Sepp en Zoon, 1796.

J.G. de Hoop Scheffer, Korte geschiedenis van het kerkgezang onder de Doopsgezinden hier te lande; met naamlijsten van de dichters der onderscheidene bundels, thans nog bij hen in gebruik,' Doopsgezinde Bijdragen 5 (1865), pp. 67-94.
J.J. Honig, 'Het gezangboek der gemeente te Balk voor 1854,' Doopsgezinde Bijdragen 27 (1887), pp. 86-112. Over het Klein Hoornsche Liedboek van 1640 en later.
F.C. Wieder, De schriftuurlijke liedekens: De liederen der Nederlandsche hervormden tot op het jaar 1566 (Den Haag 1900). Reprint Utrecht 1977.
J. Cramer, 'Bijdragen tot de geschiedenis van ons kerklied en ons kerkgezang,' Doopsgezinde Bijdragen 40 (1900), pp. 71-124.
P. Visser, Broeders in de geest: De doopsgezinde bijdragen van Dierick en Jan Philipsz Schabaelje tot de Nederlandse stichtelijke literatuur in de zeventiende eeuw. Twee delen (Deventer 1988).
P. Visser, Het lied dat nooit verstomde: Vier eeuwen doopsgezinde liedboeken (Den Ilp 1988).
P. Visser, 'Litanie van een liturgisch stiefkind: Een korte geschiedenis van de psalm bij de doopsgezinden,' in: Psalmzingen (1991), pp. 115-138.
B. Hofman, Liedekens vol gheestich confoort: Een bijdrage tot de kennis van de zestiende-eeuwuse schriftuurlijke lyriek (Hilversum 1993; dissertatie Utrecht).
Louis P. Grijp, 'A different flavour in a psalm-minded setting: Dutch mennonite hymns from the sixteenth and seventeenth centuries, in: From martyr to muppy (Amsterdam 1994), P. ***-*** <<< <<<


Organisten doopsgezinde kerken


Amsterdam:

Leiden: 1776-1782? Isaac Coster, 1782-? Abraham Leenhouwer.


Rijnsburger collegianten


Reinier Rooleeuw, Schriftuurlyke gezangen, gerymt en op nieuwe zangwysen gesteld (Amsterdam 1681). Herdrukken: (Weduwe) Pieter Arentsz en/of Cornelis van der Sys, 2/1686, 3/1702, 4/1725.


Lutheranen


Een hantboecxken inhoudende den heelen psalter des H. Propheete David. Eensamelijck den catechismus met noch veel schoon hymnen oft lof-sanghen, ende gheestelijcke liedekens in twee deelen by een gevuecht …Tweede deel: Dat ander deel der Christelijcke liederen, lof-sanghen, ghebeden ende danckliederen… (Frankort [=Wesel?]: Hans de Braeker, 1565. Heruitgave 1575: Alle de psalmen des H. Conicklycken Propheten Davidts, medt de Christelycke loffsangen, gebeden ende danckliedekens, soo t'Antwerpen (in de Christelycke gemeynte van d'Augspurgsche confessie tot lof, prys ende eere des almachtigen Godts) ordentlyck gesongen worden … Tweede deel: Den geheelen soudter des H. Propheten ende Conincks Davidt ([Wesel?: Hans de Braeker?] 1575).

Lenselink 1959, pp. 471-492

Willem van Haecht, De CL psalmen Davids, in dichte ghestelt … Hier sijn by ghevoecht de compositien op de psalmen ende de Christelijcke liedekens… Tweede deel: Het tweede deel, inhoudende de Psalmen, lof-sanghen, hymnen ende geestelijcke liedekens die men meest in der Christelijcke Ghemeynten gewoonlijck is te singhen (Antwerpen: Arnout 's Conincx, 1579,1582, 1583). Hierna uitgaven uit de Republiek:
De CL psalmen Davids, in Neder-duytschen dichte gestelt, mits-gaders de lof-sangen, hymnen ende geestelijcke liedekens, so de Christelijcke Gemeynten (der Confessien van Augsborch toe-gedaen zijnde) zijn gebruyckende (Leiden: Hendrick Lodewijckszoon van Haestens, 1607; Jacob Marcus 1611; Amsterdam: Nicolaes Leye, 1612; Jacob Scholt, 1615). Zonder de naam van de auteur te noemen.
De CL psalmen Dabids, in Nederduytschen dichte gestelt door Willem van Haecht … (Amsterdam: Paulus Stroobant, 1623). Talrijke verdere edities, soms bijna jaarlijks tot en met 1687. Hieronder:
De alder-laetste editie. Niet alleen met grooter neersticheyt oversien ende verbetert, maer oock met verscheyden lof-sangen vermeerdert … (Amsterdam: Weduwe Paulus Stroobant, 1627). Met een muziekinstructie door Jan Pietersz en twee vierstemmige zettingen van psalm 128 door dezelfde. Heruitgave hiervan Amsterdam: Jan Jansz, 1640, met op de titel "overgesien ende verbetert door Jan Pietersz Boeckdrucker en muscien."
Jan van Duisberg, LXXXV nieu-gerijmde psalmen des Propheten Davids: Alle welcke psalmen, in haere oude rijmen, in de meeste Nederlantsche kerken van d'Augsburgsche belijdenis, om d'onkunde der sang-wijsen, niet gewoonelijck werden gesongen, ende derhalven nu van nieus op bekende en gevoeghelijcke sang-wijsen gestelt en gerijmt zijn (Amsterdam 1680).
Willem van Haecht / Jan van Duisberg, De CL psalmen Davids, in Nederduytsche Zang-verssen, oude en nieuwe rymen: Begrypende d'oude, alle d'in gebruyk zijnden psalmen, eertijds gerijmt door Willem van Haagt, ende de nieuwe, alle de buyten gebruyk geblevene psalmen, onlangs van hare onbekende, op bekende kerk-zangwijsen gestelt en gerijmt, door J. v. Duisburg. Aldus geheel op bekende zang-wijsen, beneffens alle de gewoone geestelijke liederen, ten dienste van de Christelijke gemeynte van d'onveranderde Augsburgsche geloofs-belijdenis in't licht gegeven, en met eenige nieuw-geapprobeerde liederen vermeerdert (Amsterdam 1688). Met privilege Staten van Holland, 7.1.1688. Herdrukken onder meer 1712, 1722, 1734, 1751, 1757, 1671, 1769.

Henrich Michels, Die wohlklingende Harmonie des Hoch- und Niederteutschen Gottesdienst der [der] unveränderten Augsburgischen Confession zugethanen Kirchen in Niederland (Amsterdam: Nicolaus Bürger en Johan van Heeckeren, 1713).
Wilhelm August Klepperbein, Die hundert und fünfzig Psalme und die Gesänge, welche bey dem öffentlichen Gottesdienst der mehrersten Gemeinen, die in den Vereinigten Niederlande[n] dem unveränderten Augsburgischen Glaubens-Bekentnis zugethan sind, auch in niederdeutsche Sprache gesungen werden (Amsterdam: Hendrik Brandt, 1762).
Het boek der psalmen nevens christelyke gezangen, ten gebruike der gemeente toegedaan de onveranderde Augsburgsche geloofsbelydenis, op nieuw in dichtmaat gebracht, volgens besluit en met goedkeuring van het Eerw. Consistorie binnen Amsterdam (Amsterdam: Pieter Meijer, Johan Strander en Anthony Eichhorn, 1779). Uitgebracht in diverse formaten. Ongedateerde nadrukken door H. Brandt en compagnie (in verschillende samenstellingen).
Het boek der psalmen, nevens Christelyke gezangen (Amsterdaam: Isaac de Jongh, 1781). Met opdracht in rijm door de uitgever aan E.F. Alberti, J. Klap, M. Herfst en P.W. van Lankeren; 'Beknopte historie der nieuwe psalm- en gezang-beryming', naamlijst van intekenaren en 'Aanwyzing' (=muziekinstructie). Geheel op noten, vioolsleutel.
E.H. Mützenbecher, Sammlung der geistlichen Lieder und Psalme, welche in den meisten Evangelisch-Lutherischen Gemeinen der Vereinigten Niederlande, und besonders in Amsterdam, beym öffentlichen Gottesdienste gebraucht werden (Amsterdam: J.C. Roeder en J.H. Moeleman, 1789).

Schultz 1843, pp. 120-125; Kooiman 1942, 179-181.

Christelijk gezangboek bij de Evangelisch-Lutherse gemeente te 's-Graavenhaage in gebruik (Den Haag: J.S. Dornseiffen en J. de Groot, 1790) {DHkb 488 H 2}
Gesangbuch der Evangelisch-Lutherischen Gemeine im Haag zum gottesdienstlichen Gebrauch gewidmet (Den Haag: J.S. Dorneseiffen, 1795).
Het boek der psalmen, in dichtmaat gebracht. Gezangen, in dichtmaat gebracht. Kerkboek. Ten dienste van de Christelijke Gemeente toegedaen de onveranderde Augsburgsche geloofsbelijdenis te Rotterdam (Rotterdam: J.P. Kroefft, 1795-1796).


Alternatieve berijmingen


Aernout van Overbeke, De psalmen Davids in Nederduytsche rijmen gestelt (Amsterdam: Borrit Janszoon Smit, 1663). Privilege Staten Generaal 2.3.1662, Staten van Holland 6.3.1662. Eén vers op noten, altsleutel.
Christoffel Beudeker, De CL Psalmen des Konings en Profeets Davids, op nieuw in 't Nederduitsche berymt (Amsterdam: Abraham Strander, 1739). Eén vers op noten, vioolsleutel.
Jan Everhard Grave, Het boek der psalmen, nevens de liederen en gezangen, (Amsterdam: Gerrit Warnars, 1776). Alleen teksten met wijsaanduidingen.


Liederen


Petrus Martini, Geestelijk zielenvermaak of eenige geestelijke liederen, gepast op alle de Christelijke feestdagen … Uit het Hoogduits na het Dortmondse exemplaar (ten dienste van de Leeuwaarder Gemeente en verdere liefhebbers) getrouwelijk overgezet (Amsterdam: Samuel Schoonwald, 1725. Verdere editie tot 1753.
Georg Heinrich Petri, Eenige geestelyke gezangen, die in de Zaandamze lutherse gemeente op Zon- en feestdagen na de predicatie … gesongen werden (Amsterdam: Hendrik Burgers, 1733).

J.C. Schultz Jacobi, 'Geschiedenis van het godsdienstig gezang in de Nederlanden,' Bijdragen tot de Geschiedenis van de Evangelisch-Lutherse Kerk in de Nederlanden 4 (1843), pp. 1-192.
W. Hollweg, Geschichte der evangelischen Gesangbücher vom Niederrhein im 16.-18. Jahrhundert (Gütersloh 1923, reprint Hildesheim 1971).
J.W. Pont, 'De oudste Lutherse psalm- en gezangboeken,' Nieuwe Bijdragen tot de Kennis van de Geschiedenis en het Wezen van het Lutheranisme in de Nederlanden 2? (1910), pp. 39-84.
W.J. Kooiman, Luther's kerklied in de Nederlanden (Amsterdam 1943); 'Luther's kerkliederen in Nederland I,' Musica sacra (1957-1958), pp. 105-106.
W. Mudde, 'Het evangelisch-luthers gezangboek I,' Musica sacra (1954-1955), pp. 62-65; 'Het kerklied van luthersen huize, muzikaal bezien,' in: Compendium (2/1978), pp. 57-120.
P. Estié, 'De psalmberijmingen van de Nederlandse lutherse gemeenten,' in: Psalmzingen (1991), pp. 67-86.


Organisten lutherse kerken


Amsterdam: Lutherse Oude Kerk: 1658-1672 Jacobus Haffner, 1672-1683 *** de Lange, 1683-1694 Hendrik Anders, 1694 Helmer Gades, 1694-1723 Evert Havercamp, 1723 1726 gerhard Frederik Witvogel, 1726-1747 Jan Rijntjes, 1747-1817 Anthony Munni(n)khuysen.
Lutherse Nieuwe Kerk: 1719-1725 Laurentius Laurenti, 1726-1746 Gerhard Frederik Witvogel, 1747-1793 Jan Rijntjes, 1793-*** J.A. Vriends.

Haarlem: ?-1685 Hermanus Mollerus, 1685-1694 Jan Pelt, 1694-1699 Goosen Brouwer, 1699-1734 Johan Elsmeer, 1734-1749 Pieter Smeijters, 1749-1756 Jan Radeker, 1756-1763 Pieter van Giessen, 1763-1775 Jan van Varel Pieterszoon, 1775-1791 Jan Hendrik Grol, 1791-1827 Jan Alexander Kruseman.

Leiden: ?-1759 Theodorus Dicten jr., 1759-? Hermannen Fortmeyer, ?-1788 Johann Nicolas Kliebisch, 1788-? Christian Friedrich Rüppe.

Den Haag: 1650-1651 Adolf Frederiksz; 1651-1663 Antony van Breda; 1663-1670 Gerard de Witte; 1670-1678 Herman van Eyck; 1678-1680 Hendrik Nieuwenhuysen; 1680-1693 Cornelis van Dort; 1693-1716 François Groenhaegen; 1716-1726 Willem Groenhaegen; 1726-1765 Johann Friedrich Ebeling; 1765-1791 Pieter Cornelis Ebeling; 1791-1811 Hermannus Cleffkens.

Utrecht: 1652-1661 Dirck Nieuwenhuis; 1725-1737 Johann Philipp Albrecht Fischer; 1778-1781 Christoffel Bätz.


Evangelische Broedergemeenten


Evangelische liederen, uit het Hoogduits vertaalt (Amsterdam: [J. ter Beek?], 1/1738, 3(=2?)/1742, J. ter Beek, 3/1743, 4/1745, 5/1749). Vertalingen van Johannes Deknatel (1698-1759). Behoudens de eerste uitgave steeds met melodieën.
Lofzangen en geestelyke liederen der Vereenigde Evangelische Broedergemeenten (Amsterdam: C.N. Guerin, 1/1773, J. Weppelman, 2/1787). Teksten door Georg Heinrich Loskiel; met melodieën.

Joseph Th. Müller, Hymnologisches Handbuch zum Gesangbuch der Brüdergemeine (Hernhut 1916).
R.H. Tollefsen, Music collection Moravian congregation Zeist. Utrecht 1985. (Rijksarchief Utrecht Inventaris 47) Inventaris van het muziekbezit van de Evangelische Broedergemeente.

Grove6 12 (1980), pp. 562-564 (Karl Kroeger, 'Moravian, American').