|
|
|
Staatsberijming 1773 Lijst van de eerste regels
1 Welzalig hij, die in der bozen raad
2 Wat drift beheerst het woedend heidendom
3 Hoe vreeslijk groeit, o God, het saamgezworen rot
4 Wil mij, wanneer ik roep, verhoren
5 Neem, HEER', mijn bange klacht ter oren
6 O HEER', Gij zijt weldadig
7 O HEER', mijn God, volzalig Wezen
8 Heer, onze Heer, grootmachtig Opperwezen
9 Ik zal met al mijn hart den HEER'
10 Waarom, o HEER', blijft Gij van verre staan?
11 Op God alleen betrouw ik in mijn noden
12 Behoud, o HEER', wil ons te hulpe komen
13 Hoe lang, o HEER', mijn toeverlaat
14 De trotse dwaas zegt in zijn boos gemoed
15 Wie zal verkeren, grote God
16 Bewaar mij toch, o alvermogend God
17 't Behaag' U, HEER', naar mijn gebed
18 'k Betrouw op God, Hij is mijn schild in 't strijden
19 Het ruime hemelrond vertelt, met blijden mond
20 Dat op uw klacht de hemel scheure
21 O HEER', de Koning is verheugd
22 Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij
23 De God des heils wil mij ten Herder wezen
24 Al d' aard' en alles wat zij geeft
25 k Hef mijn ziel, o God der goden
26 O HEER', doe Gij mij recht
27 God is mijn licht, mijn heil, wien zou ik vrezen?
28 Ik roep tot U, o eeuwig Wezen!
29 Aardse machten, looft den HEER'!
30 Ik zal met hart en mond, o HEER'
31 Op U betrouw ik, HEER' der heren
32 Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven
33 Zingt vrolijk, heft de stem naar boven
34 Ik loof den HEER', mijn God
35 Twist met mijn twisters, hemelheer
36 Het trots gedrag des bozen doet mij spreken in 't beklemd gemoed
37 Wees over 't heil der bozen niet ontstoken
38 Groot en eeuwig Opperwezen
39 Ik zei: Nu zal ik letten op mijn paan
40 'k Heb lang den HEER' in mijnen druk verwacht
41 Welzalig hij, die zich verstandig draagt
42 't Hijgend hert, der jacht ontkomen
43 Geduchte God, hoor mijn gebeden
44 O God, wij mochten met onz' oren
45 Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen
46 God is een toevlucht voor de Zijnen
47 Juicht, o volken, juicht
48 De HEER' is groot; elk zing' Zijn lof
49 Gij, volken, hoort; waar g' in de wereld woont
50 Der goden God verheft Zijn stem met macht
51 Gena, o God, gena, hoor mijn gebed
52 Waartoe u dus beroemd in 't kwade
53 De trotse dwaas zegt in zijn boos gemoed
54 O God, verlos mij uit den nood
55 O God, neem mijn gebed ter oren
56 Gena, o God, bescherm mij door Uw hand
57 Gena, o God, gena, hoor mijn gebeen
58 O, gij vergadering, gezeten
59 Red mij, o God, uit 's vijands handen
60 O God, hoe hebben wij getreurd
61 Wil, o God, mijn bede horen
62 Mijn ziel is immers stil tot God
63 O God, Gij zijt mijn toeverlaat
64 't Behaag' U, mij gehoor te geven
65 De lofzang klimt uit Sions zalen
66 Juich, aarde, juich met blijde galmen
67 D'algoede God zij ons genadig
68 De HEER' zal opstaan tot den strijd
69 O God, verlos en red mij uit den nood
70 Daal haastig ter verlossing neer
71 'k Betrouw op U, hoor mijn gebeden
72 Geef, Heer, den Koning uwe rechten
73 Ja waarlijk, God is Isrel goed
74 Waarom, o God, zijn wij in eeuwigheid
75 U alleen, U loven wij
76 God is bekend bij Judas stam
77 Mijn geroep, uit angst en vrezen
78 Neem, o mijn volk, neem mijne leer ter oren
79 Getrouwe God, de heidnen zijn gekomen
80 Neem Isrels Herder, neem ter oren
81 Zingt nu blij te moe
82 In d' achtbre Godsvergaderingen
83 Zwijg niet, o God, houd U niet doof
84 Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot
85 Gij hebt Uw land, o HEER', die gunst betoond
86 Neig, o HEER', Uw gunstig' oren
87 Zijn grondslag, zijn onwrikbre vastigheden
88 O God mijns heils, mijn toeverlaat
89 k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheen
90 Gij zijt, o HEER', van d' allervroegste jaren
91 Hij, die op Gods bescherming wacht
92 Laat ons den rustdag wijden
93 De HEER' regeert; de hoogste Majesteit
94 Verschijn nu blinkend, God der wrake
95 Komt, laat ons samen Isrels HEER'
96 Zingt, zingt een nieuw gezang den HEERE
97 God heerst als Opperheer
98 Zingt, zingt een nieuw gezang den HEERE
99 God, de HEER', regeert
100 Juich aarde, juich alom den HEER'
101 'k Zal van de deugd der milde goedheid zingen
102 Hoor, o HEER', verhoor mijn smeken
103 Loof, loof den HEER', mijn ziel, met alle krachten
104 Waak op, mijn ziel, loof d' Oppermajesteit!
105 Looft, looft, verheugd den HEER' der Heren
106 Looft God, den trouwen Opperheer!
107 Looft, looft den HEER' gestadig
108 Mijn hart, o Hemelmajesteit
109 O God, zo waardig mijn gezangen
110 Dus heeft de HEER' tot mijnen Heer' gesproken
111 Looft, Hallelujah, looft den HEER
112 Zingt, zingt den lof van 't Opperwezen
113 Gij 's HEEREN knechten, looft den HEER'
114 Toen Israel 't Egyptisch rijksgebied
115 Niet ons, o HEER', niet ons, Uw Naam alleen
116 God heb ik lief, want die getrouwe HEER'
117 Loof, loof den HEER', gij heidendom!
118 Laat ieder 's HEEREN goedheid loven
119 Welzalig zijn d' oprechten van gemoed
120 'k Riep tot den Oorsprong aller dingen
121 'k Sla d' ogen naar 't gebergte heen
122 Ik ben verblijd, wanneer men mij
123 Ik hef tot U, die in den hemel zit
124 Dat Israel nu zegge, blij van geest
125 Hij zal noch wanklen, noch bezwijken
126 Wanneer de HEER', uit 's vijands macht
127 Vergeefs op bouwen toegelegd
128 U mag men zalig heten
129 Men heeft mij fel benauwd van jongs af aan
130 Uit diepten van ellenden
131 Mijn hart verheft zich niet, o HEER'
132 Gedenk aan David, aan zijn leed
133 Ai, ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen
134 Looft, looft nu aller heren HEER'
135 Prijst den Naam van uwen God
136 Looft den HEER', want Hij is goed
137 Wij zaten neer, wij weenden langs de zomen
138 'k Zal met mijn ganse hart Uw eer
139 Niets is, o Oppermajesteit, bedekt voor uw alwetendheid
140 O HEER', verlos mij uit de banden
141 'k Roep, HEER', in angst tot U gevloden
142 'k Riep tot den HEER' met luider stem
143 O HEER, wil mijn gebeden horen
144 Gezegend zij de HEER', die t' allen tijde
145 O God, mijn God, Gij aller vorsten HEER'
146 Prijs den HEER' met blijde galmen
147 Laat 's HEEREN lof ten hemel rijzen
148 Looft God, zingt eeuwig 's HEEREN lof
149 Looft, looft den HEER', dien onbedwongen
150 Looft God, looft zijn Naam alom
|
|
|