 |
|
 |
Orgels
Als na 1550 het Calvinisme hier het Lutheranisme gaat verdringen wordt
de strijd rigoureuzer. Onvervaard wordt tegen Paapse overdaad te velde
getrokken. Vooral het orgel moet het ontgelden. De felle Calvinist Petrus
Bloccius (van geboorte Brabander, Rector Scholarum te Leiden) rekent het
orgel tot de Tweehondert ketterien, blasphemien enz. welck uit de
Misse ghecomen sijn". Pathetisch roept hij uit:
Hieronymus schrijft tot Letam dat se doof sal syn tot orgels (.
. . .) en nu derren de Anti-christen Orgels, Musyck en andere instrumenten
hebben in de Kercken om dat gebet te beletten, ende sy roepen dat al ier
eeren Gods geschiet, daer Christus dat niet Geboden heeft ') (Christus
gebiedt niet van orgels)."
Verwonderlijk is het daarom dat in de Noordelijke Provincien bij de beeldenstorm
het orgel vrijwel gespaard bleef. Weliswaar werd blijkens een in 1582
gesloten contract het orgel der St. Pancras te Leiden geduyrende
de voorleden beroerten vernielt" (3 Zie J.C. Overvoorde: 'De restauratie
van de Leidse kerkorgels na de Beroerten'. (O.H. XXXVII, 107)) en is ook
het orgel in de Buurkerk te Utrecht meestendeels gebroken ende ontstelt",
maar
vooral deze laatste passus schijnt erop te wijzen dat eerder van verwaarlozing
en ouderdom dan van opzet sprake is. In ieder geval geschiedden de vernielingen
niet zo grondig als t.a.v. de beelden. Want van het Leidse orgel kon nog
een deel gebruikt worden. De Magistraat in ieder geval lette nauwgezet
op het wel en wee der orgels (zie onder). Die van Middelburg b.v. beriep
er zich op in haar verantwoording aan Philips II speciaal de orgels beveiligd
te hebben. Zo kon het gebeuren, dat toen Joh. Dzmius te Haarlem de eerste
Calvinistische Eredienst in de gezuiverde" St. Bavo leidde,
de orgelist Psalm 135 speelde. Dit was echter geen begeleiding der gemeente-zang.
Waar ook in de R. K. liturgie het orgel niet in deze functie gebruikt
behoefde te worden, hadden de Calvinisten deze mogelijkheid evenmin overwogen.
Te minder omdat de toenmalige orgels klein van omvang en klankvolume waren
en meer berekend op het steunen van het kerkkoor dan van de gemeente.
Waarschijnlijk
heeft de stedelijke naijver, die zich ook op het gebied der orgels openbaarde
(1 In1455 kreeg de orgelbouwer Jacob van Bilsteyn opdracht om in de Oude
Kerk te Delft een orgel te bouwen, 'na manieren en formen als dat werck
tot Leyden is tot sinte Pieters, ende also goet van geluyde wesende als
Tutrecht is inden Doem ...beter ende niet argher.'), hier de overhand
behouden op de afkeer van de zegge en schrijve tweehonderd ketterien".
Zo deelt Van Hasselt in zijn Chronyck der stad Arnhem" mede
dat in 1589, toen de predikanten verzocht hadden het orgel 's Zondags
te doen zwijgen (de orgels waren eigendom van de stad, de organist was
stadsdienaar!) de magistraat besloot:
,,dat op alle tijden, als er godsdienst gepleegt wordt, op het orgel
zou gespeeld worden, gelijk in de naburige Provintien, op zulke tijden
dat de Godsdienst daardoor niet gestoord wordt, en het is daarvan aan
de Predikanten kennis gegeven, met bijvoeging: dat het Orgel niet tot
den Kerkendienst, maar als een politieke zaak zoude gebruikt worden."
Toch ageerde een predikant tegen het besluit van de Magistraat, die hem
daarover echter onderhield en de organist opdracht gaf, om voor
en na de middag, na de Predikatien, eenige Psalmen op het Orgel te spelen,
maar so lang te wachten, tot dat de Predikanten van de stoel zouden sijn,
en niets te spelen dat ergenis verwekken kon". Uit deze
Zondagse miniatuur-orgelconcerten zijn in de 17e eeuw de openbare bespelingen
op werkdagen ontstaan, zoals we nog zullen zien.De felle strijd werd meer
gevoerd door geestdrijvende predikanten dan door de gemeente-zelf; in
hetzelfde Arnhem b.v. liet de Kerkvoogdij op haar kosten het orgel repareren,
waarbij zij echter de hoop uitsprak dat de Magistraat op haar beurt de
organist in staat zou stellen zijn werk voort te zetten. Zo is het ook
te begrijpen dat de anathema's van enkele Synodes geen enkel resultaat
opleverden. Reeds de provinciale Synode van Dordrecht (1574) had als haar
mening onomwonden te kennen gegeven:
Aengaende
het spelen der Orgelen in de Gemeenten, houd men, dat het gansch behoort
afgheset te wesen, volgende de leere Pauli, i Cor. XIV, 19. Ende alhoewel
men het als noch in sommighe deser Kercken alleen in 't eynde der Predicatien
gebruijckt, op 't scheijden van den volcke, so dienet nochtans meest om
te vergeten wat men te voren gehoord heeft ende is te besorghen, dat het
hiernaar tot superstitie sal ghebruyckt worden, ghelijck het nu tot lichtvaerdicheyt
dient; dewelcke so het afgeschaft ware, men soude de Aelmoessen bequamelijcker
aen de deuren in 't uitgaen des volcx versamelen, dan dat men sulcx in
't midden der Predicatie, tot grote hindernisse des dienstes, doen meet
(1 Blijkbaar bleef de gemeente in de kerk om te luisteren naar het orgelspel).'
Blijkbaar maakten de gemeenten geen haast met het afzetten"
der orgels, want de nationale Synode aldaar (1578, voorzitter Datheen)
bepaalde nadrukkelijk:
dat de Orghelen, ghelijck se voor een tijd geduldet waren, alsoo
met den eersten, ende op 't allervoeglijckste moesten weggenomen worden."
De theologanten die ter Synode bijeenkwamen te Middelburg (1580 dachten
er met anders over:
Het wordt met voor goed gehouden, insonderheid voor de Predikatie.
Daarom de dienaers arbeidden sullen, dat hetselve gelijk het voor een
tijd lang gheduld wordt, met den allereersten afgesteld worde."
De dienaers" konden arbeiden en fulmineren: der steden trots
won het: het orgel bleef. En de organist gaf zijn Zondagse orgelbespeling;
op het einde der eeuw ook op werkdagen. Stads-musicus als hij was, is
het wel voorgekomen dat hij R.K. bleef! De overgang was niet groot. Ook
in de R.K. liturgie had zich het orgel een belangrijke plaats weten te
veroveren (2 Reeds in 1533 is de Haarlemse organist Mr Claes Aelbertsz
volop in touw; de rekeningen vermelden 'dat hij dagelicx onder den dienst
Goids inde prochiekercke deser stede optie organen op hoochtijts heylige
ende andere gewoenlycke speeldagen enden dienst goids onser heere vrouwenlof
ende anders gespeelt heeft.').
Zijn voornaamste taak was daar het koor te ondersteunen en geheel of gedeeltelijk
te vervangen, daarnevens was ook het concertspel niet onbekend, met name
bij processies en bij hoog" bezoek.
Overeenkomstig dit dubbel-gebruik hadden grote kerken twee (orgels: bij
het altaar een klein koor-orgel (het koor stond nog rond het altaar opgesteld)
en aan de.Noorder-muur van het schip (niet aan de Zuidzijde, omdat daar
overdag de zon op stond, wat nadelige temperatuurswisseling met zich meebracht;
sedert het begin der 16e eeuw ook aan
de Westzijde onder de toren), een groter instrument.In de 16e eeuw beleefde
de Nederlandse orgelbouw een grote bloeitijd.
Bekende orgelbouwers dier dagen zijn: Mr Gregorius, Mr Johan, Mr Pieters
Jansz. en Hendrik Nieuwenhof. Nederlandse orgelbouwers waren in Duitsland
en Frankrijk zeer gezocht. Zeer waarschijnlijk hebben zij de mogelijkheid
van registreren gevonden, en wel door middel van de springlade, waardoor
men bepaalde pijpen-rijen kon afsluiten.
Ook het register Scherp" schijnen zij voor bet eerst samengesteld
te hebben, alsmede de verbetering van de springlade: de sleeplade werd
reeds door Rudolf Agricola (1 Zijn eigenlijke naam is Roelof Huisman.
Geb. in 1443 te Baflo gaf hij al vroeg blijk van grote muzikaliteit en
fantasie (hij maakte Panfluiten van wilgentakken). Als stadssecretaris
, organist en orgelbouwer diende hij de stad Groningen) in zijn op het
einde der 15e eeuw gebouwde orgel in de St. Martini-kerk te Groningen
toegepast. Het voornaamste kenmerk der Renaissance-orgels is het ontbreken
van instrumenten-
nabootsende karakter-stemmen, zij waren scherp, helder en doordringend
van klank en geheel gericht op het toenmalige ideaal van homogeniteit,
zonder de duidelijkheid van het polyfone stemmenweefsel te kort te doen.
Aan de Nederlandse muziek wist het Nederlandse orgel volledig recht te
doen wedervaren. Want het was in hoofdzaak koormuziek die
de organist te spelen had, zij het dan in versierde vorm. In veel was
het orgel afhankelijk van het koor, waarmee het zo nauw was verbonden.
Een zeer instructief voorbeeld van de staat en de ontwikkeling van het
orgel levert de restauratie van het instrument der St. Pancras te Leiden.
De registers, die van outs geweest" waren moesten worden hermaect",
te weten: Prestant 81, Octaaf 41, Mixtuur en Scherp, welcke vier
registers een goet principael maecken zullen, wel luyende ende , snijdende(!)
alst voorgaende geweest heeft". De nieuwe registers moeten
zijn: Holpijp 8', Fluit 4', Gemshoorn 2', Sifflet, Asaet (Nasat ?), Trompet
8' en Zink(?). Het borstwerk werd bezet met Kwint (2 2/3), Fluit 2'l,
Schalmei 4', Kromhoorn 8'. Het Pedaal: Trompet 8' en Toirseyn 8'"(=
Touzyn).
Opmerkelijk is het dat men het samensmeltingsideaal (zoals dat in de
oude dispositie die alleen over een prestantenkoor beschikte het geval
was) ging loslaten ter wille van karakterstemmen (Gemshoorn, Zink, Schalmei,
Kromhoorn). Maar hiermee zijn we op de grens der 17e eeuw.
Muziek in Nederland in de 16e eeuw (Uit: W.H. Thijsse, Zeven Eeuwen Nederlandse
Muziek, Rijswijk 1949)
|
|
|