LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
De Psalmen. Het wezenlijke verschil tussen het Middeleeuwse Rooms- Katholicisme en de Nye leer" van Calvijn ligt hierin, dat de laatste veel meer waarde hechtte aan de individuele beleving. De Middeleeuwer was opgenomen in de gemeenschap der gelovigen, was zoon der Kerk, dus kind van God. De Calvinist belijdt dat dit laatste - gesteund door de Voorbeschikking - alleen bereikt kan worden door zielestrijd en niet door formalistisch geloofsleven. De Calvinistische eredienst is dientengevolge minder op het gemeenschappelijk
beleven dan wel op het persoonlijk gesterkt worden, gericht. Staat in
de Roomse Kerk de rituele handeling op de voorgrond, bij de Calvinistische
is het 't persoonlijk woord: de preek. In de eredienst moet dan ook de
activiteit van de aanwezigen groter zijn; het gemeenschappelijk gezang
neemt meer- plaats in. In de Roomse eredienst wordt gezongen voor de gelovige,
in de Calvinistische door de gelovige ! De godsdienst wordt een meer persoonlijke'
aangelegenheid: het gaat om Dat men het Calvinisme kunstvijandigheid heeft verweten berust op een misverstand. Veelmeer heeft het Calvinisme de kunst, en meer in het bizonder de muziek aan haar lot overgelaten. Dat het met de toonkunst in ons land na de 17e eeuw zo snel bergaf is gegaan moet voor een met gering deel aan deze houding worden toegeschreven. Onomwonden sprak Dr. A. Kuyper deze verhouding uit toen hij schreef: (Wij) belijden dat de kunst haar levenssfeer vindt in de gemene gratie, en bepalen het terrein der kerk tot de particuliere genade, (wij) kunnen niet anders oordelen, dan dat de kunst zich vrij en onafhankelijk behoort te ontwikkelen, en dat in haar emancipatie van alle niet bij haar aard horende invloeden de voorwaarde voor haar bloei ligt" (1 Onze Eredienst, Kampen 1911, blz 83). Ook de aesthetica van Calvijn was geenszins uitgesproken muziekvijandig". Zo schreef hij in 1542: Le Seigneur; pour nous distraire des allechements de la chair, nous presente le moyen de nous occuper en joie spirituelle. Or parmis les choses recreant et donnant volupte (2 Hier komt de typische Renaissancistische ader van het Calvinisme boven. Zie het samenvattende overzicht aan het eind van dit hoofdstuk), la znusique est la premiere et principale. C'est un don de Dieu depute a cet usage, et il ne faut pas en abuser pour convertir en condamnation, mais en user pour servir a honneté." In de kerk echter moet de muziek de gemeente stichten; het gebruik der
landstaal wordt door hem als eerste vereiste genoemd. Wat in de Middeleeuwen
langzaam groeide heeft dus in Calvijn zijn systematisering gevonden. De
Hervormer wilde dat de gemeente met het gezang haar voordeel deed. Een
zijner eerste zorgen was daarom de verzorging Wie enigermate op de hoogte is met de 16e eeuwse melodie-leer ziet dat
Bourgeois uiterst zaakkundig to werk is gegaan. In de eerste regel heeft
hij het gemis aan een topnoot, een melodisch hoogtepunt (er zijn twee
hoogste" noten), door een herhaling van het reeds voorkomende
tetrachord weten te vermijden en zo ook meer eenheid Beter geschikt voor het doel: massale gemeentezang kan men zich de wijzen,.
zoals Bourgeois die afleverde moeilijk voorstellen. Calvijn was zijn Chantre"
dan ook gunstig gezind: toen hij in 1551 gearresteerd werd (!) omdat hij
zonder de kerkeraad erin te kennen enkele veranderingen had aangebracht
(!), werd hij reeds na 24 uur op voorspraak Ter aanvulling van het aldaar gegeven vergelijkingsmateriaal volgen hier
enkele Gregoriaanse melodieen, die gebruikt zijn voor het Calvinistische
Psalter. Op de eerste plaats zij hier genoemd de hymne Conditor
alme siderum", die in ander verband reeds ter sprake kwam. Het toen
genoemde Reuzenlied vindt hier tevens een plaats (Nvb. 23 a en b). Van
Maar ook onderling vertonen de Psalmwijzen verwantschap. Het in het Gregoriaans
toegepaste principe om bepaalde mod, door bepaalde melodische wendingen
(zgn. nomoi) te karakteriseren wordt ook hier toegepast. Men vergelijke
de beginregels van Psalm 56, q$, 89, 25, 134. Nogmaals: deze methode mag
ons niet laag doen neerzien op het werk In de Psalmbundel hebben wij een werk, dat spreekt van de kundigheid zijner samenstellers. Dat hij zich tot op de huidige dag kon handhaven zegt wel lets, hoewel men in de 19e eeuw natuurlijk niet veel moest hebben van de in de Middeleeuwse kerktoonsoorten geconcipieerde melodieen. Zo beweerde Franqois Hageman 2) dat ze: ruw, hard, stroef, moeielijk om te zingen en dientengevolge voor
het muzikaal gehoor Hoe het zij: de melodieen der Psalmen zijn onze vaderen tot steun geweest
in hun heroieke onafhankelijkheidsstrijd. Immers de hele voorraad werd
en bloc overgenomen met de aanvaarding van bet Calvinisme, het Uit dieper noodt schrey ick tot dy Zij bewijst meteen dat de eerste Calvinisten geenszins zo bekrompen waren
in de gezangenkwestie als sommigen hunner nazaten! (1 ). Bij deze ene
poging is het overigens niet gebleven. Als zangwijzen gebruikte Zowel tekstueel als muzikaal in tegenstelling hiermee staat de verzameling
van de Gentse griffier en schilder-dichter Lucas d'Heere, eveneens balling
te Londen (r568-r5'7'7): Psalmen Davids na d'Ebreeusche waerheyt
Een jaar na de publicatie van d'Heere's bundel, die slechts 37 Psalmen
telde, verscheen de berucht geworden verzameling van Petrus Dathenus:
Die Psalmen ... Davids ende ander Lofghesangen, uit den Francoyschen
dichte ... in Nederlandische Spraecke overgheset door Petrum Dathenum".
Datheen was een avonturier pur sang: typograaf, predikant, politicus en
geneesheer (fi 1588 bij Danzig). Het felt dat Datheen Utenhove zes maanden
voor was heeft niet weinig tot het succes van zijn bundel bijgedragen,
die van d'Heere kwam niet in aanmerking vanwege zijn onvolledigheid. Een
ernstige concurrent kreeg Datheen in het hoogstaande Psalter van Marnix
van St. Aldegonde: Het Boeck der Psalmen. Uit der Hebreischer sprake
in nederduytschen dichte op de ghewoonlicke oude wijsen van singen overgeset"
(r58o). Een vertaling direct uit de oertekst dus, aangepast aan de Geneefse
melodieen. Marnix heeft steeds gevijld aan zijn werk, dat in 1591 verscheen
in een tweede druk. Hoewel ze literair ver boven die van Datheen staat,
lets wat deze 1e. Bij het koraal-lied vormt elke regel een melodisch afgesloten eenheid.
Datheen nu gebruikt te veel het enjambement. B.v. in Psalm 116: 2e. Hij handhaaft het vrije Franse rhythme ( 3); het Nederlandse vers echter eist het samenvallen van woord- en melodisch accent. Nvb. 24 (1e regel van Psalm 1) moge dit verduidelijken. De Fransman maakt geen bezwaar malins" verkeerd" te declameren (zwaar-licht). De beklemtoning van der" in Datheens overzetting echter werkt zeer onnatuurlijk. Dr. Pollmann heeft niet minder dan 7000 van die valse accenten geteld. Het was Datheens gebrek aan inzicht dat hem alleen deed zorgen een gelijk
aantal lettergrepen te hebben als het origineel. Tot welke kromtaal dit
aanleiding geeft toont Nvb. 25 (Psalm 2). Dat dergelijke onnatuurlijke
rhythmen al spoedig tot rhythmische vervlakking moesten leiden is duidelijk.
Het artistiek indifferentisme van het Calvinisme werkte deze neutralisering
der rhythmiek slechts in de hand. Want op de Nvb 2S diverse Synoden werd
Datheens bundel Die van 1581 veroordeelde botweg de toen pas verschenen berijming van
Marnix: In des heeren Aldegondii Psalmboeken zijn veel elisiones
ende vreemde oft onbekende woorden, den gemeynen man onverstandich."
Het lot van Marnix' berijming is te betreuren, maar ook te begrijpen:
de vijand treedt men nu eenmaal op het slagveld niet tegemoet Rigoreus gingen de Synoden, ook hier plus Calviniste que Calvin"
de vrije liederen te lijf. Alleen het Gebed voor de predikatie van Utenhove
mocht gehandhaafd blijven. Een niet kerkelijke bundel uit die tijd is:
Veelderhande Gheestelijke Gereformeerde Liedekens" (Emden 1558).
Den Christenen wordt claer bevolen gheestelicke Psalmen in haer
moeders sprake te singen ... In den eersten 500 oft omtrent 600 jaren,
was in allen landen die gewoontheyt alsoo te singen, als die Duytschen
in sommige landen doen. Davids Psalmen sijn bij Basilius tijden van de
kinderen op die strate gesongen en bi Tertullianus tiden syn sy ooc gesongen
na den eten. - Dese edele gewoontheyt is in Italie, Gallien en Duytsland
afgecomen door den onnutten (!) Gregoriaanschen Coorsanc. Die Paus met
allen Mispriesteren hebben in Soo jaren niet een treffelycke gesanc ut
Davids Psalmen voor den Leeken ghemaect, gelijk die ouden Pastoren te
voren deden, maer hi heeft sijn Papen die echte vrouwen genomen, en alle
hoererije ongestraft toegelaten, en alsoo oorsake gegeven dat veel onreyne
liedekens gedicht ende op alle plaetsen zijn gesongen. Daerom laet ons
God hochlic danken, dat hij ons door zijn uitvercoren instrument De omstandigheden in aanmerking genomen kunnen wij het gemis aan historische juistheid en objectiviteit in dit citaat zo niet rechtvaardigen dan toch begrijpen. Vooral de passus over het gebrek aan leken-gezang is typerend.
Muziek in Nederland in de 16e eeuw (Uit: W.H. Thijsse, Zeven Eeuwen Nederlandse Muziek, Rijswijk 1949)
|
|