|
|
|
Wat
zongen de remonstranten?
In hun kerkdiensten zingen de remonstranten uit het Liedboek voor de Kerken,
uit Tussentijds en, dankzij moderne kopieermogelijkheden, uit nog andere
bundels. Maar wat zongen zij vroeger? Toen had de Broederschap, aldus
Sirks (1943), "haar eigen Psalmvertaling en haar Gezangenbundels".
Maar dat lijkt wat veel gezegd, eigen remonstrantse uitgaven zijn er op
dit gebied nauwelijks geweest.
De eerste remonstranten waren van gereformeerde komaf. Ze zongen vrijwel
uitsluitend psalmen, zoals dat in de invloedssfeer van Calvijn gebruikelijk
was. Meestal in de vertaling van Datheen (1566), die berucht werd vanwege
lelijk taalgebruik en gebrekkig ritme. Weliswaar was onder de eerste remonstrants-gezinden
ook de dichter
en predikant Camphuysen (1586-1627), wiens geestelijke liederen en psalmbewerkingen
onder remonstranten geliefd werden, maar men las en zong diens werk vooral
thuis. In de kerk voerde Datheen de boventoon.
Daarin kwam pas in de achttiende eeuw verandering. In 1760 verscheen een
nieuwe psalmberijming, verzorgd door het dichtgenootschap Laus Deo Salus
Populo ('tot lof van God, tot heil des volks'). De dichters, uit verschillende
kerken, hoorden tot de verlichte burgerij. De remonstrantse Lucretia Maria
van der Merken had niet minder dan 39 psalmvertalingen bijgedragen (in
de liederenbundel van 1943 stond bijvoorbeeld haar versie van Ps. 42 nog:
''t Hijgend hert, der jacht ontkomen,/ schreeuwt niet sterker naar 't
genot/ van de frissche waterstroomen,/ dan mijn ziel verlangt naar God').
In veel remonstrantse gemeenten is in de volgende decennia de psalmbundel
van Laus Deo ingevoerd.
Intussen kenden de doopsgezinden een lange traditie van eigen 'liedekens'.
In hun kring verschenen in 1791 en '96 verzamelingen 'Christelijke Gezangen',
die bekend raakten als de Kleine en Grote Bundel. De remonstranten hebben
ook die in gebruik genomen: dááruit leerden ze om in hun
diensten, naast psalmen, gezangen te zingen. En in enkele gemeentes schafte
men na 1803 nog een andere bundel aan: Evangelische Gezangen. De invoering
daarvan door de synodes van de Hervormde Kerk stuitte op fel verzet van
orthodoxen in die kerk, die wilden vasthouden aan "enkel bijbelse
psalmen". Maar remonstranten hadden geen moeite met buitenbijbelse
liederen, een lied als 'Op bergen en in dalen, en overal is God!' (Ahasverus
v.d. Berg) zongen ze graag.
Eigen remonstrantse bundels
Pas in 1848 verschenen twee eigen remonstrantse gezangenbundels, al was
het eigene relatief: het waren bloemlezingen uit (1) de Kleine en Grote
bundel en (2) Evangelische Gezangen. Maar "eenparigheid in het Kerkgezang
bij alle Gemeenten" werd door beide bundels nog niet bereikt, zo
'bejammert' een overzicht van de toestand van de Broederschap enkele jaren
later. Meer eenheid ontstond pas na 1886. Toen werd door de Nederlandsche
Protestantenbond (N.P.B.) de bundel Godsdienstige Liederen uitgegeven
Hij was spoedig in vrijwel alle remonstrantse gemeentes in gebruik. Naast
toppers uit de genoemde oudere bundels, bevatte hij nieuwe, moderne liederen.
Daarbij waren er ook van remonstrantse auteurs als De Génestet
(tien, waaronder het oudejaarslied: 'De lendenen omgord en brandende de
lampen') en Tiele ('O Geest van liefd' en kracht
'). In 1920 verscheen
een Vervolgbundel, interessant vanwege 24 liederen die door Julius Röntgen
op muziek waren gezet, zoals Vondels D' Almachtige is mijn Herder en Geleide
en Gezelle's Het leven is: een krijgsbanier.
Van een nieuwe versie van die N.P.B.-bundel verscheen in 1943 ook een
remonstrantse editie: Liederenbundel van de Remonstrantsche Broederschap.
Hij bevatte 250 liederen, waaronder 47 psalmen (soms gedeeltelijk). Opvallend
is dat ruim de helft van de liederen was overgenomen uit de in 1938 verschenen
nieuwe gezangenbundel van de Hervormde Kerk. De bundel van 1943 was 'kerkser'
dan eerdere N.P.B.-bundels.
Liedboek voor de Kerken
Het lag in de lijn, dat de remonstranten, toen in de jaren vijftig een
(aanvankelijk hervormde) commissie aan de slag ging met de vervaardiging
van weer een nieuw liedboek, dat bovendien een nieuwe psalmberijming zou
bevatten, zich aansloten bij dat project. Door deelname van gereformeerden,
doopsgezinden, remonstranten kwam het tot het breed gedragen Liedboek
voor de Kerken (1973). Echt eigentijdse gezangen: in taal en over problemen
van deze tijd, bevatte het wellicht te weinig. Maar het bracht rijkdommen
die remonstranten tot dan niet kenden. Ze kenden wat psalmen en een stel
mooie negentiende-eeuwse liederen, nu leerden ze middeleeuwse hymnes kennen,
Lutherse liederen, Engelse hymns. Het is goed dat we naast het brede repertoire
uit dat Liedboek ook werk van allerlei latere dichters en componisten
gebruiken. Maar ik denk dat er daarna in bundels nooit meer zoveel talent
verenigd was als in de groep rond het Liedboek: Barnard, Schulte Nordholt,
Wit, den Besten, van Biezen
Ach, misschien is de losbladigheid van Tussentijds meer eigentijds. Hier
en daar ontstaat altijd weer iets moois.
Th. Marius van Leeuwen
Het
oudste Nederlandse liedboek wordt met de remonstranten in verband gebracht:
Hymni ofte Loff-sangen op de Christelijcke Feest-dagen (1615). Een Synode
in Utrecht had er opdracht toe gegeven. Maar het is nooit ingevoerd, omdat
opdrachtgevers en samenstellers wegens remonstrantse gezindheid verdacht
waren. Na het verbod van de bundel zou het nog tot 1803 duren voor er
in calvinistische kerken liederen werden gezongen.
Hierbij afgedrukt is de pagina waarop een vroege versie begint van het
kerstlied 'Nu zijt wellecome
': In tijdts syt ghy comen IESU CHRISTE
HEER / Die tot troost der vromen / Tot ons neemt u kee r/ Welcom sijt
mids desen Lieve HEERE schoon / Die ons comt genesen Uyt des Hemels Throon;
ALLELVIA.
(uit ADREM van december 2003, blz. 3)
|
|
|