|
|
|
Voorwoord van: Het lied op onze lippen, Het complete liedoeuvre van Thomas
Naastepad met melodieën
Verantwoording
`Het is jammer dat Naastepads liederen zo verspreid .staan in allerlei
boeken en bundels. Je zou hem, en onszelf, zijn ver,-amelde liederen toewensen,
zodat de eigen aard van zijn bijdrage aan het nieuwe kerklied beter herkenbaar
zou zijn en zijn hele oeuvre beter toegankelijk'
Hans Blankesteijn1
`Ik heb er vrede mee dat er geen graf'steen zal zijn te vinden waarin
de naam van Thomas Naastepad is gebeiteld ter nagedachtenis voor latere
geslachten. Maar die bundel liedteksten moet er komen: laat dan tenminste
die toch dienen als epitaaf!'
Rinse Reeling Brouwer2
De bundel die u hier in handen heeft bevat, zo compleet mogelijk, het
oeuvre aan kerkliederen van Th.J.M. (Tom) Naastepad (1921-1996), met inbegrip
van de melodieen waarop deze teksten geschreven zijn als ook van de melodieen
die op deze teksten geschreven zijn, voorzover het mogelijk bleek om dit
alles in tal van publicaties en in de particuliere nalatenschap van Naastepad
zelf te achterhalen.
Reeds in 1968 had Naastepad een 70-tal van zijn liederen (het getal is
met zonder opzet gekozen) verzameld om deze te publiceren in een bundel
onder de titel Contrafacten. Het is toen met tot een uitgave gekomen.
In 1992 werden opnieuw voorbereidingen getroffen om deze bundel uit te
geven. Ook toen echter kwam een uitgave niet tot stand.
In een `Ten geleide' bij de voorziene bundel Contrafacten schreef Naastepad
het volgende:
`Het woord "contrafact" komt uit de wereld van de muziek. Het
duidt op het verschijnsel dat de melodie van een bestaand en ingeburgerd
lied rijk genoeg blijkt te zijn om te inspireren tot een nieuwe tekst.
Op deze wijze zijn nagenoeg alle kerkliederen van mijn hand ontstaan.
Sommige daarvan werden voor cantors aanleiding om op de aldus geboren
tekst een nieuwe melodie te maken. Dat heb ik dankbaar aanvaard. Waar
het zich voordeed bij de samenstelling van deze bundel heb ik de nieuwe
melodie laten afdrukken met slechts een verwijzing naar de oude.
1 Rondom het Woord, 1991-9. Zie van de hand van dezelfde auteur voor
een analyse van Naastepads liedkunst met haar oudtestamentisch en vooral
ook zinnelijk karakter: drs. H.R. Blankesteijn, `De meester van de aya
sofa - het Oude Testament in nieuwe liederen, voornamelijk die van Tom
Naastepad' in: Voor de achtste dag. Het Oude Testament in de eredienst.
Een bundel opstellen voor prof. Dr. J.P. Boendermaker, Kampen 1990, b1z.251-259.
2 De Open Ark, april 1996.
In enkele gevallen heeft zo'n nieuwe melodie op haar beurt mij ge'inspireerd
tot weer een nieuwe tekst (zie de liederen `Het gouden kalf en `De plaats
die God verkoren heeft'3).
Het is geen toeval dat ik voornamelijk aansluiting vond bij melodieen
nit de Vroeg- Reformatie. Zij waarborgen voor mij de zo nodige continuiteit
met ons kerkelijk verleden. De vijftiende en de zestiende eeuw zijn geen
tijdperken waarmee men gemakkelijk breekt: de kerkelijke muziek, voordien
gebonden aan het Latijn, bleek toen daadkrachtig genoeg om ook de volkstaal
op dreef te helpen, en zij werd kerkmuziek: adem van de gemeente!
Een specimen van echte traditie: een stap voorwaarts zonder breuk met
het verleden.
Het is ook geen toeval dat al de liederen die ik schreef zijn ontstaan
uit de praktijk van de Schriftprediking. Ik heb er zeventig van willen
bundelen, omdat zij naar mijn mening een zekere zelfstandigheid hebben
die ze wellicht geschikt maakt voor breder gebruik in de gemeente.
Voor mijzelf leg ik daarmee rekenschap af van een tienjarige arbeid die
ik bij deze afsluit. Er staat mij ander werk te doen: mijn eigenlijke
vak is dat van "tekst en uitleg".4 Maar ook die arbeid mag als
een contrafact gelden op de toon die de Vroeg-Reformatie ooit in de kerk
heeft aangeslagen!
De bundel bestaat uit drie delen. Het eerste bevat een vijftal liederen
die op het zingen zelf in de gemeente betrekking hebben. In het tweede
deel vindt men rechtstreekse berijmingen van Schriftperikopen. In het
derde deel is plaats gegeven aan de vrije gezangen. Enkele liederen hebben
reeds langs andere wegen de koorbanken der kerken bereikt. Men zal merken
dat de tekst hier en daar een wijziging heeft ondergaan. Ik moge iedereen
verzoeken de tekst in de hier geboden vorm voor definitief te houden.
Zo is deze bundel ook redactioneel een afsluiting.
Het zal ingewijden niet bevreemden, dat deze verzameling wordt op
3 In de onderhavige bundel respectievelijk de nummers 27 (op de door Ignace
de Sutter gecomponeerde melodie van lied nr. 26) en 58 (op de door Willem
Vogel gecomponeerde melodie van lied nr. 22).
4 Terwijl de door Naastepad verzorgde bundels nit de jaren zestig overwegend
bestaan uit toespraken en nieuwe liederen uit diensten in hun samenhang,
verschijnen vanaf de jaren zeventig bij de prof.dr. Van der Leeuwstichting
en bij uitgeverij Kok van zijn hand steeds meer doorlopende `verklaringen
van een bijbel gedeelte'. Dit project wordt postuum vanaf 1999 bij uitgeverij
Ten Have voortgezet.
gedragen aan mijn grote vriend Ignace de Sutter, die rondborstige opperzangmeester
der Belgen, wiens inzichten op het gebied van het kerklied ik zo bewonder
en die met een niet te stuiten ijver, waar men maar Nederlands spreekt,
de stemmen tot zingen aanzet.
Rotterdam, Poerimfeest 1968'.
De redactie meende voor alles de wens van de auteur te moeten respecteren
en heeft daarom de zeventig liederen van Contrafacten, zoals door hem
verzameld, deze bundel laten openen. In enkele opzichten is zij daarbij
van de voornemens van Naastepad afgeweken. De melodie, waarop een lied
als contrafact was geschreven, heeft zij in weerwil van zijn `Ten geleide'
w6l opgenomen, telkens als de eerst afgedrukte melodie. Door andere componisten
bij de tekst geschreven melodieen (ook van na 1968) heeft zij daarop laten
volgen, en wel (voorzover deze te achterhalen viel) in chronologische
volgorde. Ook heeft zij gemeend, om in de regel wijzigingen die in vergelijking
met de verzameling uit de nalatenschap van 1968 in gepubliceerde boeken
en bundels van later datum in de tekst zijn aangebracht te moeten verwerken.
Aangezien volledige zekerheid over de door Naastepad voor meest wenselijk
gehouden versie niet te verkrijgen is, wordt in de itbriek Toelichting
achterin deze bundel rekenschap gegeven van de voorhanden tekstvarianten.
De redactie blijft daarbij steeds verantwoordelijk voor de door haar gemaakte
keuzen.
En voorts blijft de hier geboden verzameling niet tot de selectie van
Naastepad zelf beperkt. Het tweede deel van deze bundel bevat onder de
titel Overige liederen een 61-tal kerkliederen, die de redactie aan de
zingende gemeente met wilde onthouden. Zij waren alle reeds in omloop,
met e6n uitzondering: een lied naar de eerste verzen van het boek Handelingen,
door Ignace de Sutter van een melodie voorzien en in december 1984 aan
Naastepad opgestuurd (lied nr. 117 van deze bundel). De redactie heeft
ook hier een driedeling aangebracht, vergelijkbaar met de door Naastepad
zelf verzorgde driedeling van Contrafacten, maar zonder een rubriek `Vrije
gezangen'. Het bleek namelijk verre van gemakkelijk, om het onderscheid
dat het `Ten geleide' aanbrengt tussen een `rechtstreekse berijming' van
een Schriftgedeelte en een lied dat zich in een zekere vt7jheid tegenover
de Schrifttekst beweegt, zuiver door te voeren. Alle liedteksten van Naastepad
zijn immers in de woordwereld van de Schriften gedrenkt, en alle liederen
ook reageren in dezelfde poetische vrijheid op de Schriften, waarmee die
Schriften zelf reageren op elkaar. Verder geldt ook voor de Overige liederen,
dat zij voorzover dat valt na te gaan zijn ontstaan in de tien jaren tot
aan 1968, onder meer in de reeks leerdiensten waarin een lectio continua
werd beproefd van de boeken 1 en 2 Samuel (september 1963 - mei 1965,
opgenomen in Het geheim van Rachel uit 1965) en Deuteronomium (september
1965 - mei 1967; liederen, vaak met nieuwe melodieen, opgenomen in de
NCRV-uitgave De woorden gezongen uit 1982). Bijzondere vermelding verdienen
de liederen voor kinderen, die verrassend in het werk aan-
wezig zijn (lied nrs. 82, 83 en 121) en de liederen die hij maakte voor
een zestal diensten voor jongeren (lied nrs. 76-81). Tenslotte zij nog
vermeld, dat in deze afdeling naast oorspronkelijke liedteksten ook een
bewerking van een klassieke liturgische tekst (lied nr. 128) en een vertaling
van een klassiek kerklied (lied nr. 131) zijn opgenomen.
OVER HET GEBRUIK VAN DE REGISTERS
Als hulpmiddel bij het gebruik van deze bundel in zijn beide afdelingen
is een vijftal registers toegevoegd.
Voorop gaat een Lijst van vindplaatsen: een 39-tal uitgaven, waarin liederen
van Naastepad aijn aangetroffen. Daarnaast is gebruik gemaakt van bet
particulier archief. De redactie hoopt hiermee volledig te zijn geweest,
maar er kan haar bij alle zorgvuldigheid altijd iets zijn ontgaan. Aan
gelegenheidsuitgaven, zoals in parochies veel gebruikte wekelijkse boekjes
voor de eredienst, is voorbij gegaan.
Bij de Toelichting op de liederen wordt (met behulp van een geuniformeerd
stelsel van afkortingen) naar de genoemde vindplaatsen verwezen. Daarnaast
wordt gebruik gemaakt van de brieven voor de Araunagemeente (vgl. 2 Sam.
24:18), waarin vanaf 1961 aan de zich vormende gemeente gegevens werden
verschaft over de diensten en waarin de te zingen liederen werden vermeld
(de liederen werden vervolgens voor de diensten uitgedeeld en na afloop
weer ingenomen). Vanaf 1968 zullen dit maandbrieven zijn. Voor de periode
van ontstaan van de meeste liederen, althans vanaf 1961, bieden de brieven
een schat aan informatie: over de tijd van het jaar waarin een lied gezongen
werd, over de samenhang met de gelezen Schriftgedeelten, soms ook over
de gekozen melodie. De notities, die werden aangetroffen in de brieven
(hier, vanuit de later gangbaar geworden benaming, `maandbrieven' genoemd,
ook voor de periode waarin ze dat naar de letter genomen nog met waren)
zijn hier zo veel en zo compact als mogelijk was overgenomen. Vaak is
te vermoeden, dat de eerste vermelding van een lied in een brief ook om
en nabij de datum van ontstaan aanduidt, maar zeker is dat niet altijd.
Minder publiek zijn vanzelfsprekend de `briefjes aan de cantor', die door
de toenmalige cantor (Ger Spaans) trouw zijn bewaard. Ze geven soms een
flitsend inzicht in gedachten die Naastepad bij zijn eigen liederen en
hun melodieen koesterde en zijn niet van scherpte en humor ontbloot. Tenslotte
zijn in de Toelichting ook nog (verwijzingen naar) overige opmerkingen
van Naastepad zelf of van anderen over zijn liederen vermeld, bijvoorbeeld
uit bet Compendium bij bet Liedboek voor de kerken (Prof. dr. Van der
Leeuwstichting, 1977).
Over de vermelde tekstvarianten is boven al een en ander opgemerkt. De
verwijzingen zijn beperkt tot gedrukte bronnen: handgeschreven afwijkende
lezingen die in de nalatenschap werden aangetroffen zijn buiten be
schouwing gelaten. Wanneer volledige strofen slechts in sommige publicaties
werden gevonden (lied nr. 31 strofe 4, lied nr. 64 strofe 5 en 6, lied
nr. 70 strofe 2), is altijd voor opname ge kozen, met vermelding van de
weglatingen in de Toelichting. Dit is gebeurd vanuit de veronderstelling,
dat het voor cantors, liturgiecommissies en voorgangers gemakkelijker
is om bij overname nit deze bundel voor liturgisch gebruik strofes weg
te laten dan om er aan toe te voegen.
De Lijst van Schriftplaatsen en de Liturgische aanwijzingen beperkt zich
tot die plaatsen en aan wijzingen, die hetzij in het opschrift van een
lied in een of meerdere door Naastepad zelf verzorgde publicaties, hetzij
in Naastepads eigen toelichting (bijvoorbeeld in de brieven voor de Araunage
meente) voorkomen. Wat de verwijzingen naar de Schriften aangaat zou een
veel uitvoeriger register op te stellen zijn: vrijwel elke regel verwijst
immers naar een of vaak zelfs meerdere bijbelse samenhangen! Deze alle
te traceren, achtte de redactie haar taak te buiten te gaan. Ook waar
het de situering in het kerkelijk jaar betreft is een beperking toegepast.
Er is hier van afgezien, bet liturgisch gebruik te benoemen, dat anderen
dan Naastepad zelf van de liederen hebben gemaakt of dat anderszins aanbevolen
zou kunnen worden.
Ten slotte vergemakkelijkt het Register op de beginregels in combinatie
met de Inhoudsopgave (op nummer, met titel) bet gebruik: een lied kan
worden gezocht, een gezocht lied kan worden (terug) gevonden.
DE STREKKING VAN HET LIEDOEUVRE VAN NAASTEPAD
Het is niet aan de bezorgers van deze bundel, de hymnologische plaats
van het oeuvre van Naastepad te bepalen en het gehalte ervan te beoordelen.5
In plaats daarvan laten we liever de auteur zelf aan bet woord over datgene,
wat hem van het begin af aan voor ogen heeft gestaan. In 1959, nog voor
het Tweede Vaticaans Concilie uit, beet het:6
`Wij (bedoeld is: wij Rooms-Katholieken, red.) hebben geen liederen om
te wenen, te klagen, te danken en om te reikhalzen naar het beloofde.
Ja, ja, de getijden! Maar wat is dat toch voor een verschrompeling en
een gespletenheid, dat een getijdenbidder zich elke dag
5 Volgens Jan Pasveer moet een goed kerklied aan de volgende kenmerken
beantwoorden: in een liturgisch kader staan, schriftuurlijk zijn, van
goed literair niveau, met een melodie die een `spreekbuiskarakter' heeft
voor het woord, en in technisch opzicht voor een ieder zingbaar. Zie Het
kerklied. Een geschiedenis, Zoetermeer 2001, b1z.328-329. De lezer beoordele,
in hoeverre het kerklied van Naastepad aan deze vereisten voldoet.
6 Op water en brood, Hilversum 1959, blz.8-9.
moet aanpraten, dat hij bidt uit naam van heel de Kerk, terwijl men nergens
in dit land een kerk kan aanwijzen waarop het ooit eens zou kunnen op
de manier waarop deze gezangen appelleren op de meest natuurlijke functie
van de mond, de keel en de borstkas (waar nota bene het hart verblijft):
samen en luidop en vergroeid met de stem der gemeente? In de veronderstelling
natuurlijk, dat dit geschiedt in de taal die de mensen verstaan: de moedertaal,
welke nog steeds niet de taal blijkt te zijn, welke zich hun Moeder eigen
heeft gemaakt'.
En in 1961:7
`Veel van de gezangen maakte ik zelf; wij voelden namelijk de behoefte
naar gezangen waarin bijzonder de geheimenissen vertolkt werden, die op
de betrokken avonden aan de orde waren door de dieptewerking van Schrift
tegen Schrift. Het zijn vooral Schriftgezangen, geen hymnen. Wanneer een
Schriftgedeelte in verband wordt gebracht met een ander gedeelte ontstaat
er een perspectief, dat met een homilie alleen niet gehonoreerd is; de
gemeente moet hierop acclameren met een samenvattende zang. Met dergelijke
gezangen is ds. W. Barnard in Amsterdam reeds jaren bezig, en sinds korte
tijd ook Huub Oosterhuis voor de leerlingen van het Ignatiuscollege te
Amsterdam'.
En ook
`Het gaat er toch niet om, dat er "iets" gezongen wordt, het
gaat er om, dat de gemeente zingende het Rijk der hemelen wordt binnengeleid.
Dat doet men niet, door het zout weg te nemen'.
Nog weer drie jaar later horen we:y
`Wij zongen met alleen psalmen, al hadden zij wel in elke dienst de overhand.
Met minder dan twee psalmen deden wij bet nooit. Maar ook gezangen. Daarbij
werd evenwel slechts weinig geput nit de Hervormde gezangenbundel (van
1938, red.), waarvan ik wist dat die aan een ingrijpende revisie toe was.
De liederen koos ik nit de voorraad die mijn vrienden van "Het Landvolk"
gemaakt hebben. Daarenboven maakte ik voor nagenoeg elke dienst ook zelf
een nieuw lied. Dat was voor mij de beste manier om de preek voor te bereiden
en ook samen te vatten, zodat de gemeente daarmee direct op de preek
7 Hetscharlaken snoer. Getijdeudierv.stera in de land.staal, Hilversum
1961, bIz.10. 8 Het scharlaken snoer, b1z.17.
9 Op de dorsvloer. 'Toespraken en nieuwe liederen nit het leerhui.s, HilversumAntwerpen
1964, blz.l7.
kon antwoorden. De melodieen koos ik uit wat er van de VroegReformatie
bewaard is gebleven in bet English Hymnal en het Evangelisches Kirchengesangbuch'.l0
Na de verschijning van het Liedboek voor de kerken in 1973 heet het:l
i `De oefening van het "nieuwe lied" voor God den Heer (Psalm
98:1) is een van de voornaamste bestaansredenen van onze gemeente. Ja,
wij oefenen het nieuwe lied. Wij oefenen de godsdienst. Wij oefenen met
de adem en met de stem wat God beoogt met ons hart en onze handen. Wij
oefenen de "abodah", de dienst van drie dagen in de woestijn,
de knechtschap, de kindschap'.
`Natuurlijk kon het niet uitblijven dat in het korte bestaan van onze
gemeente ook talloze nieuwe teksten en melodieen betracht werden. En nog
steeds glipt er nu en dan een lied op stencil bij ons de kerk binnen dat
in nog geen enkel boek een plaats heeft gevonden. De psalmist bedoelt
natuurlijk ook dat: nieuwe woorden en nieuwe noten. Dat moet ook doorgaan.
Dat houdt niet op met de verschijning van het "Liedboek voor de kerken"
in 1973. Dit boek wil de stroom van nieuwe liederen niet afdammen, maar
opstuwen, in een bedding brengen. Het wil de articulatie regelen'.
En aan bet einde, in een aankondiging van de laatste Araunadienst in juni
1992: 12
`Het werk zal eindigen zoals bet was begonnen: als een poging om de rijkdom
van het protestantse erfgoed binnen de Romana te brengen: zijn exegese
en zijn psalmen en gezangen. Het is niet aan mij om te beoordelen of deze
poging is geslaagd'.
10 Voor deze bundel werd het Evangelisches Kirchengesangbuch (EKG) uit
1950 geraadpleegd, met het Evangeli.sches Gesangbuch van 1993. Evenzo
de English Hymnal Revised van 1933 (EH), met de New English Hymnal nit
1986. In gevallen waarin het Liedboek voor de kerken van 1973 van de muzieknotaties
in de genoemde voorbeelden afwijkt, wordt (in afwijking van de door Naastepad
in 1968 gereed gemaakte bundel Contrafacten) in de regel het Liedboek
gevolgdin de veronderstelling dat de daar gekozen notatie de gemeente
te onzent inmiddels nu eenmaal vertrouwder is. Uitzonderingen hierop zijn
onder andere de notaties van de liederen waar Naastepad zelf een voorkeur
voor EKG heeft uitgesproken.
1 l Maandbrief van mei 1975. 12 Maandbrief van juni 1992.
SLOTOPMERKINGEN
Graag zeggen wij dank aan diegenen, die ons tot voltooiing van het werk
aan deze bundel hebben aangespoord. We noemen daarbij de vrienden van
`Arauna' en de liturgisten Prof. dr. J.P. Boendermaker en dr. Maria Pfirrmann.
De uitgeverij was ons bijzonder behulpzaam, onder meer bij het ontdekken
van onvermoede vindplaatsen en het zoeken van remplaqanten voor enkele
ontbrekende melodieen (namelijk voor de lied nrs. 86, 118 en 119).
En verder rest ons slechts te wensen dat de bundel zijn weg mag vinden
en dat, vanuit de borstkas waar het uit het hart gegrepen is, het lied
op veler lippen als op onze lippen mag worden doorgegeven, in de knechtsgestalte
van het woord, tot lof van het Lam dat zwijgt.
Rotterdam, augustus 2002 H.P.M. van den Bogaard Ds. G.A. de Groot
Dr. L.W. Lagendijk
Dr. R.H. Reeling Brouwer
|
|
|