|
|
|
BEELDHOUWKUNST VAN DE BAROK
De beeldhouwkunst van de barok is geheel zelfstandig. Slechts op voet
van gelijkheid wordt met de architectuur samengewerkt. Hoewel vaak in
dienst van de kerk staande, behoudt zij tech een eigen werelds karakter.
Allegorische en mythologische onderwerpen zijn zo geliefd, dat zij zelfs
in bijbelse voorstellingen worden verwerkt. Het grafmonument is een veel
voorkomende opdracht.
De beeldhouwer van de barok kenmerkt zich door het verlangen in zijn werk
een hevige beweging van lichaam en gemoed tot uitdrukking te brengen.
Grote contrasten in licht en donker geven het een schilderachtig karakter.
De plastiek is sterk. De diagonaalcompositie vindt veel toepassing. De
menselijke figuur wordt in alle standen beheerst. De techniek van het
hakken en gieten is volmaakt. De vorm schijnt soms belangrijker dan de
gedachte, die hij moet vertolken. Het best zijn de portretten, waarin
de pathetiek door het realisme in toom wordt gehouden. Ook in de beeldhouwkunst
blijft echter een classicistische stroming, die in het Franse rococo sterker
wordt en ten slotte overwint.
Italie. In Italie vinden wij reeds in het latere werk (bijv.
de Mozes) van Michelangelo duidelijke trekken van de barok.
GIOVANNI LORENZO BERNINI (1598-1680), ook architect van de St. Pieter,
is echter de grote beeldhouwer, die de gehele beeldhouwkunst van de 17de
eeuw beheerst. Reeds zeer jong had hij een volmaakte techniek en een geraffineerde
stofuitdrukking. Zijn op 21-jarige leeftijd gemaakte David heeft reeds
de beweging, de draaiing van de typische barokfiguur. Zijn An voor realisme
blijkt o.a. uit zijn portret van kardinaal Scipione Borghese uit 1633,
het jaar waarin hij ook bet ciborium boven het altaar in de St. Pieter
maakt met zijn schroefvormig gewonden zuilen. Nog beweeglijker dan zijn
grafmonument voor paus Urbanus VIII is de Kathedra, die hij in de absis
van de St. Pieter maakte. Vier kerkvaders in overdadig wapperende kleren
dragen hier de stoel van Petrus. Een krioelende krans van engelen om het
absisraam met de heilige geest is in de compositie opgenomen. Vrijwel
geen zijner vele leerlingen en navolgers weet in de grote beweging van
hun werk de chaos te voorkomen. In de 18de eeuw overschrijden zij de grenzen
waarbinnen de lichaams- en gemoedsbeweging in bet kunstwerk horen te blijven.
Frankrijk. In Frankrijk behoudt de beeldhouwer langer het gevoel
voor de juiste maat. Vooral wanneer hij in staat is te observeren, zoals
bij het portret, worden zeer goede resultaten bereikt.
Niet het minst onder Lodewijk XIV werken vele goede beeldhouwers. FRANCOIS
GIRARDON (1628-1715) maakt diens portret. Van hem zijn ook, evenals van
ANTOINE COYSEVOX (1640-1720) vele beelden te Versailles. Klassieke motieven
worden in sierlijke barokvormen vertaald.
PIERRE PUGET (1622-1694) levert, ondanks de sterke invloed van Bernini,
soms wat pathetisch maar toch oorspronkelijk werk. Goede observatie van
de werkelijkheid geeft zijn werk sterke details. De totale compositie
is soms minder geslaagd. Bekend is zijn Milo van Kroton (in het Louvre)
met de zeer realistische leeuwekop.
Tijdens het rococo worden de beelden fijner, geestiger en eleganter. JEAN
ANTOINE HOUDON (1741-1828) is in de 2de helft van de 18de eeuw de grote
portrettist, die geestige, rake portretten maakt en een zeer gracieuze
Diana. Later streeft hij bewuster de klassieken na en wordt zijn werk
killer en nuchterder. De Baigaeuses van zijn tijdgenoot ETIENNE MAURICE
FALCONET (1716-1791) lijken op klassieke figuren, maar door de aandachtige
natuurobservatie zijn zij toch nimmer imitaties geworden.
Belgie. Dank zij de sterke persoonlijkheid van Rubens werd de
barokkunst spoedig in de Zuidelijke Nederlanden verwerkt en beoefend.
Hij vormde persoonlijk enkele van de meest vooraanstaande beeldhouwers,
o.m. LUCAS FAYDHERBE (1617-1697), van wie de Christigeboorte (te Mechelen)
bekend is. De beste beeldhouwer van de Zuidelijke Provincien was echter
de Brusselaar FRANCOIS DU QUESNOY (1594-1643). Hij was lang te Rome werkzaam
en onderging o.a. de invloed van Rubens. Tot zijn beste werken behoren
de marmeren H. Susanna (Rome 1632) en het marmeren reuzenbeeld van St.
Andreas (Rome 1640). Ook het indrukwekkend grafmonument van de bisschop
Antonius Triest (Gent 1654) door JÉROME DU QUESNOY (1602-1654)
verdient vermelding. Verder werd voorkeur aan de houtsculptuur gegeven:
koor- en communiebanken, preek- en biechtstoelen, o.a. door: ARTUS QUELLINUS
(de Jongere; 1625-1700), THEODOOR VERHAEGHEN (1700-1759) en LAURENT DELVAUX
(1696-1778).
Nederland. HENDRIK DE KEYSER (1565-1621) maakte een barok grafmonument
met allegorische figuren voor Willem van Oranje (td Delft). Uit zijn atelier
kwam ook het zeer goede beeld voor het Dolhuis, de razernij voorstellende.
De vorming en de draaiing van de figuur zijn uitgesproken barok. Zijn
tijdgenoot ROMBOUT VERHULST (1624-1698) maakt vele grafmonumenten, waaronder
dat van Tromp. Deze was het ook, die de zeer begaafde ARTUS QUELLINU S
(de Oudere; 1609-1668) hielp bij de allegorische voorstellingen op de
tympanons van het paleis op de Dam.
Onder de beeldhouwwerken van de 18de eeuw zijn slechts die van JAN BAPTIST
XAVÉRY (1697-1742), de hofbeeldhouwer van Willem II, van belang.
Duitsland onderging Italiaanse en Nederlandse invloeden. De bekendste
beeldhouwer is daar ANDREAS SCHLÜTER (ca. 1660-1714), die o.m. bet
ruiterstandbeeld voor de grote keurvorst en de koppen van stervende krijgers
voor het Tuighuis in Berlijn maakte.
|
|
|