NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis




BOUWKUNST VAN DE BAROK
De bouwkunst vertoont duidelijk de innerlijke tweespalt van de- in rijkdom levende, maar naar ascese hunkerende mens. Reeds bij haar oorsprong in Italie, omstreeks 1550, vertoont zij een weelderige, barokke, en een strengere classicistische kant. In pracht en praal liefhebbende landen, als Spanje, Oostenrijk en Zuid-Duitsland, zal de eerste de overhand krijgen, in Frankrijk blijft de barok echter meer gematigd en vooral voor bet exterieur classicistischer. Voor het interieur vindt men er geheel eigen weelderige vormen. In Nederland worden de via Frankrijk geTmporteerde stijlen aan de geheel andere behoeften aangepast.
Italie. In Italie gaat de bouwmeester in het midden van de 16de eeuw naar een groofser, krachtiger en rijker effect streven. Hij zoekt een zo groot mogelijke ongebroken ruimte. De gelijkmatige indeling van grondplan en opbouw maakt plaats voor een waarin bepaalde onderdelen sterk worden geaccentueerd. De constructie wordt ondergeschikt aan de decoratie. De fantasie krijgt vrijer spel. Kostbare materialen worden verwerkt, lichteffecten worden gezocht.
De kerkbouw wordt hier weer leiding-gevend. In het begin gebruikt men liefst de centraalbouw, maar al spoedig wordt deze door de toevoeging van een lang schip met de axiaalbouw verenigd. In plaats van zijbeuken komt een reeks kapellen. De enkele grote pijlers, die het zware gewelf dragen, mogen de eenheid van de ruimte zo weinig mogelijk verbreken. Slechts door enkele kleine vensters in het gewelf valt het licht in het zeer ruime schip van de kerk. De lichtval in de koepel is zodanig groot dat deze een extra sterk effect krijgt, dat alle aandacht trekt. De meestal in stucwerk uitgevoerde versiering is onevenwichtig, maar blijft als alles symmetrisch. Het accent hiervan valt voornamelijk op altaar en preekstoel. De voorgevel trekt alle aandacht maar duidt weinig de daarachter liggende ruimten aan. Aanvankelijk vindt de Grote Orde veel toepassing, maar later wordt de voorkeur gegeven aan twee orden boven elkaar. De hoofdingang wordt sterk geaccentueerd en steekt vaak naar voren uit. De voorgevel wordt ook wel geheel gebogen. Het middenstuk naar voren, de zijdelen naar achteren. De torens zijn schilderachtig en evenals de gevels een fantastische opeenstapeling van vrij vertaalde classieke details. Driehoekige en segmentvormige frontons (tympanons), voluten en kroonlijsten worden veelvuldig aangewend. Het geheel wordt door een grote koepel, op een tamboer, tot eenheid gebracht.
Reeds in de plannen van Michelangelo voor de St. Pietersbasiliek in Rome kondigt de barok zich aan. Een vaste vorm kreeg de barokkerk in de door GIACOMO BAROZZI DA VIGNOLA (1507-1573) ontworpen en begonnen, door GIACOMO DELLA PORTA (ca. 1537-1602) voltooide Il Gesu te Rome, welke o.a. het voorbeeld werd voor de meest typische barokkerk, de S. Ignazio te Rome. Deze in 1626 voltooide kerk beantwoordt voor een groot deel aan de hierboven gegeven beschrijving.
ANDREA PALLADIO (1508-1580) krijgt, vooral door zijn geschriften, grote invloed. Hij inspireert zich op de antieken en wordt de vader van de classicistische richting van de barok. Zijn Incest bekende bijdrage tot de bouwkunst is zijn grote orde, over verschillende verdiepingen omhooglopende pilasters of zuilen die de kroonlijst dragen.
CARLO MADERNA (1556-1629) bouwt op last van paus Paulus V het langschip voor de als centraalbouw ontworpen St. Pieter. De gevel daarvan doet aan bet effect van de koepel veel afbreuk.
GIOVANNI LORENZO BERNINI (1598-1680) is de meest typische en in zijn tijd zeer gevierde barok-architect, die de grote colonnades rondom het ellipsvormige plein voor de St. Pieter bouwde, waardoor de fouten van de gevel zeer werden verzacht. Van nu af aan worden in de architectuur meer en meer gebogen lijnen toegepast, terwijl opbouw en versiering telkens plastischer worden. Het ciborium boven bet altaar van de St. Pieter is een van de zuiverste scheppingen van de barok.
FRANCESCO BORROMINI (1599-1667) gaat zo ver, dat hij de rechte lijnen geheel vermijdt. Voor hem bestaat een bouwwerk uit een door holle en bolle vlakken omsloten ruimte: S. Carlo alle quattro Fontane te Rome. Ook zijn gevels gaan zich buigen: S. Agnese te Rome. Hij lijkt vaak meer te boetseren dan te bouwen. Het is deze fantastische bouwwijze, die in nuchterder tijden de barok zulk een slechte naam bezorgde.
SPANJE. JUAN DE HERRERA (ca. 1530-1597), de laat-renaissancist, beheerste vanaf het eind van de 16de eeuw de bouwkunst in Spanje. Hij bouwde het Escorial, het enorme kloosterpaleis voor Filips II, 50 km van Madrid.

Voor de kerkbouw werd de Il Gesu te Rome het grote voorbeeld. Alleen de versiering van de bouwwerken werd wat rijker. Pas na 1700 echter brak de barok zich daar in haar volle weelderigheid baan. DON JOSE DE HURRIGUERRA (1650-1723) werd de schepper van een onstuimige vormenpraal, die allerwegen navolging vond.

FRANKRIJK nam reeds in de 16de eeuw van Italie barokvormen over, maar paste deze nooit zo uitbundig toe. In de 17de eeuw ontwikkelen zich hier meer gematigde, maar daarom niet minder indrukwekkende stijlen. Het zijn vooral de interieurs waarvan niet de constructie maar de decoratie nieuwe elementen bevatte. In de 18de eeuw kregen deze in het rococo meer verfijnde en sierlijke vormen. De gewoonte ontstond deze stijlen te noemen naar de regerende vorsten. Vanzelfsprekend gaan zij geleidelijk in elkaar over.
Onder Lodewijk XIII, in de eerste helft van de 17de eeuw, doen de rijke vormen nog sterk aan de Italiaanse voorbeelden denken.
JACQUES LEMERCIER (ca. 1585-1654) bouwt in een weelderige stijl een gevel van het Louvre, met het bekende Pavillon de l'Horloge, en de kerk van de Sorbonne met de eerste grote koepel in Frankrijk. FRANCOIS MANSART (1598-1666) ontwerpt omstreeks 1645 de kerk Val-de-Grace te Parijs. Hij is de inventor van het geknikte `Mansart-dak' en de dakkapellen daarvan, de mansardes. Lodewijk XIV is de absolute vorst, die in de tweede helft van de 17de eeuw de kunst in dienst van de staat stelde en, meer nog, van zichzelf. Het accent valt nu geheel op de paleisbouw. Het uiterlijk van de bouwwerken wordt strenger. De horizontale lijnen gaan weer overheersen. Met de hoge daken verdwijnen de hoge schoorstenen, die bet geheel nog iets luchtigs gaven. LOUIS LEVEAU (1612-1670) bouwt in deze indrukwekkende stijl de binnenhof van het Louvre en bet paleis te Versailles. JULES HARDOUIN MANSART (1646-1708), achterneef van Francois, werkt hieraan mee en verzorgt vele uitbreidingen van dit machtige bouwwerk (z. afb. 34). Ook ontwerpt hij in deze strenge trant de toch nog slanke Dome des Invalides.
Decorateurs spelen een grotere rol dan de bouwmeesters. CHARLES LEBRUN (1619-1690) was hiervan de geniaalste. Hij ontwerpt rijke maar beheerste decoraties. Uiterst vrij vertolkt hij klassieke details. Geen lijn blijft recht, geen lijst ongebroken. De kleuren zijn zwaar en pompeus. Gobelins, fresco's, stucwerk en schilderingen worden in bet muurvlak opgenomen. Toch vormen architectuur en decoratie nog een goede eenheid. Nooit krijgt men dat bedrukte gevoel van overdaad waartoe de barok zo licht aanleiding kan geven. Ook de meubelen worden versierd maar blijven symmetrisch: ANDRIE CHARLES BOULLE (1642-1732) te Parijs.
ANDRE LENOTRE (1613-1700) is de grote tuin- en landschaparchitect die o.a. te Versailles een voorbeeld voor heel Europa schept. De tuin vormt een geheel met het paleis. Meesterlijk is van perspectivische effecten gebruik gemaakt. Ondanks de strenge symmetrie van de aanleg zijn er overal verrassende partijen.
Een Regence-stijl vormde zich tijdens de minderjarigheid van Lodewijk XV. Daarin wordt het exterieur strakker en nuchterder, terwijl het interieur niet meer zo pompeus is als onder Lodewijk XIV, maar het mist alles nog de vrijheid van het echte rococo.
Onder Lodewijk XV worden de vormen licht en gracieus. De rechte lijn wordt uit meubel en ornament uitgebannen. Alles vloeit in elkaar. Muur en plafond worden door holle, versierde lijsten verbonden. De meubels geven de indruk alsof zij uit een stuk zijn gemaakt. De decoratie overheerst de constructie, het ornament het bouwdeel. Van pilasters blijft vaak niet meer dan een console over. Gobelins, spiegels enz. worden door een licht grafisch lijnenspel omgeven. Het ornament wordt asymmetrisch maar behoudt een geraffineerd evenwicht. De rocaillevormen, met paarlen, blaadjes enz. worden daarin opgenomen.
Voor het eerst tracht men voor alles de huizen goed bewoonbaar te maken. De woonvertrekken komen gelijkvloers. Trappen worden breder en minder steil, de meubels kleiner en geriefelijker.
GILLES MARIE OPPENOORT (1672-1742) en JUSTE AURELE MEISSONIER {1693 of 1695-1750) zijn de grote decorateurs van deze tijd. Voor hun interieurs gebruiken zij graag tere pasteltinten. Ook wit met goud of zilver was een geliefde combinatie.
De Lodewijk XVI-stijl is een reactie op de al te grote luxe. De vormen blijven elegant, maar worden weer recht en symmetrisch. De gebogen lijn krijgt de vorm van een cirkel of ellips. De constructie wordt eerlijker getoond. Meer en meer worden klassieke motieven op een nuchtere wijze toegepast. Het speelse rococo wordt voornaam en deftig.
JACQUES ANGE GABRIEL (1698-1782), de schepper van het beroemdePetit Trianon, en JACQUES GERMAIN SOUFFLOT (17131780), de bouwer van het Pantheon, zijn de leidende bouwmeesters. Straks zal in de zware vormen van het Empire het classicisme geheel overheersen.
OOSTENRIJK EN DUITSLAND. In Oostenrijk en Duitsland kwam de barok eerst na de 30-jarige oorlog, in de tweede helft van de 17de eeuw, tot ontwikkeling. Het zuiden ondergaat dan de Italiaanse invloed, het noorden, vooral nadat de uit Frankrijk verdreven protestantse kunstenaars daar een toevlucht zochten, de Franse. Soms ook herkent men in een bouwwerk beide invloeden. De vormen blijven echter minder binnen de perken dan in Frankrijk of zelfs Italie. Na 1725 doet ook in Duitsland en Oostenrijk het rococo zijn intrede, dat in het laatste kwart der 17de eeuw in de nuchtere, zgn. Zopfstil ontaardt.
Sterker dan in Italie streeft de Duitse barok naar een groot ruimteeffect. Een orgie van bouw-, beeldhouw- en schilderkunst doorbreekt alle muurvlakken. Het interieur, maar ook bet exterieur gaat zich overdadig welven. Voor de kerken handhaaft men lang bet Italiaanse grondplan. In bet interieur groeit de Franse invloed, vooral van bet rococo, zowel in paleizen als in kerken. Naast zeer veel middelmatigheid kwamen goede bouwwerken tot stand.
. JOHANN BERNHARD FISHER VON ERLACH (1656-1723) bOllWde in Oostenrijk veel in een Italiaans-classicistische stijl. Zijn Karlskirche te Wenen heeft een ovaal grondplan en een gevel met een door twee triomfzuilen geflankeerd klassiek tempelfront. Ook bet prachtige paleis Schonbrunn en vele bouwwerken te Salzburg zijn van zijn hand. DANIEL POPPELMANN (1662-1736) bouwde bet Zwingerho f 1C Dresden, dat zowel in- als uitwendig van een schilderachtige plastiek en beweging is. De welving van de gevei wordt door de decoratie nog versterkt. Typisch zijn de consoles in de vorm van kariatiden. Bekend is ook bet Tuighuis te Berlijn.

(Illustratie: Grondplan van Duitse Barokkerk (Vierzehnheiligen bij Bamberg)


HANS GEORG WENZESLAUS VON KNOBELSDORFF (16991753) bouwt voor hem bet paleis Sanssouci bij Potsdam, dat een en al beweging is. De tuinen daarvan zijn op die van Versailles geinspireerd.
BALTHAZAR NEUMANN (1687-1753) wordt de grote man van bet rococo en bouwt o.a. de kerk Vierzehnheiligen bij Bamberg en de bisschoppelijke residentie te Wurzburg, met zijn weelderige interieurs. Toch mist bet Duitse rococo de fijne elegantie van bet Franse.
In de Zopfstil keren de barokmotieven vereenvoudigd terug; de classicistische vormen zijn fantasieloos nagebootst.
Belgie. In Belgie blijft de kerkbouw eigenlijk nog volkomen getrouw aan de gotische opvatting. De versiering daarentegen is door en door gewijzigd, dank zij Italiaanse en Franse invloeden. De voornaamste bouwmeesters in de 17de eeuw zijn jezuieten: zij hebben een eigen, weelderige `jezuieten-stijl'. Soms wordt door hen de Il `Gesu nagebootst (Dowaai), maar meestal geven zij blijk van een eigen scheppingsvermogen. Broeder PIETER HUYSSENS (1577-1637) die de St. Carolus te Antwerpen en pater WILLEM HESIUS (1601-1690) die de St. Michiel te Leuven bouwde, zijn onder hen de belangrijksten.
Maar niet alle bouwmeesters maakten deel uit van de jezuietenorde; de grootsten onder hen zijn W E N Z E L COEBERGER (1561-1634) die de basiliek van Scherpenheuvel te Antwerpen en LUCAS FAYDHERBE (1617-1697) die O.L. Vrouw van Hanswijk te Mechelen bouwde.
Van de burgerlijke bouwkunst in de 17de eeuw in Vlaanderen noemen wij de talrijke herenhuizen te Antwerpen, Gent en Mechelen, maar bet belangrijkst zijn de gebouwen van de Grote Markt te Brussel, waar WILLEM DE BRUYN (1649-1719) werkzaam was.
Nederland. In Nederland leidde de barok, de stijl van de contrareformatie, uiteraard niet tot een grootse kerkbouw. Ook de wereldlijkeopdrachten, o.a. van de prinsen van Oranje, konden bijv. niet wedijveren met die van de Franse koningen. Voornamelijk was hier de gegoede burger de opdrachtgever. Dit, gevoegd bij de verschillen in traditie en volksaard, gaf de Hollandse barok een geheel eigen karakter. De rijke vormgeving, de levendige kleur en bet beweeglijke silhouet van vele bouwwerken van omstreeks 1600 kan men reeds barok noemen. Maar de monumentaliteit en grootsheid, die zo kenmerkend zijn voor de weelderige barok, ontbraken in Holland toch. Het classicisme strookte beter met de deftigheid en voornaamheid van zijn burgers. Zeer vernuftig paste men de vormen daarvan aan de geheel anders geaarde opdrachten toe. Barok- en rococo-ornament, met hun voluten en festoenen, geven zwier aan de typisch Hollandse hals- en klokgevels. JACOB VAN CAMPEN (1595-1657) bouwt omstreeks 1650 het voor Holland zeer monumentale raadhuis (paleis) op de Dam in zuiver classicistische stijl. Grondplan en opbouw daarvan zijn streng symmetrisch. Twee rijen pilasters boven elkaar versieren de hardstenen gevel. De hoekpartijen daarvan springen uit, evenals de middenpartij, die extra geaccentueerd wordt door een groot driehoekig tympanon. Het geheel wordt bekroond door het op een opbouw geplaatste koepeltje.

Illustratie: Plattegrond van het stadhuis (nu paleis) op de Dam te Amsterdam. 1. commissarissen, 2. schepenzaal, 3. schepenskamer, 4. secretarie, 5. galerij, 6. binnenplaats, 7. burgerzaal, 8 desolate boedelkamer, 9. assurantiekamer, 10. oud-raad, 11. vierschaar, 12. pui, 13. vroedschap.


P I E T E R POST (1508-1669) past aan bet Mauritshuis te 's-Gravenhage de Grote Orde toe. Een klein tympanon siert bet midden van de zware kroonlijst.
PHILIP VINGBOONS (1608-1678) verrijkt in dezelfde tijd de Amsterdamse grachten met vele mooie patriciershuizen. Zeer goed weet hij de brede klassieke vormen bij de smalle gevels aan te passen.
Na 1700 wordt de Franse invloed sterker, mede als gevolg van de vestiging van uit Frankrijk verdreven architecten en ambachtslieden. In vele interieurs worden de Lodewijkstijlen voornaam en bescheiden toegepast. De gevels worden vlak met een rijk geaccentueerde middenpartij.
ADRIAAN DORSMAN (ca. 1630-1682) is de ontwerper van de gevels met attiek, de lijstwerken boven de kroonlijst met kleine vensters en balustraden, die de gevel een rustige horizontale afsluiting geven. Tegen het einde der 17de eeuw doet ook in Holland een nuchter en kaal classicisme zijn intrede.