|
|
|
BOUWKUNST VAN DE BAROK
De
bouwkunst vertoont duidelijk de innerlijke tweespalt van de- in rijkdom
levende, maar naar ascese hunkerende mens. Reeds bij haar oorsprong in
Italie, omstreeks 1550, vertoont zij een weelderige, barokke, en een strengere
classicistische kant. In pracht en praal liefhebbende landen, als Spanje,
Oostenrijk en Zuid-Duitsland, zal de eerste de overhand krijgen, in Frankrijk
blijft de barok echter meer gematigd en vooral voor bet exterieur classicistischer.
Voor het interieur vindt men er geheel eigen weelderige vormen. In Nederland
worden de via Frankrijk geTmporteerde stijlen aan de geheel andere behoeften
aangepast.
Italie. In Italie gaat de bouwmeester in het midden van de 16de eeuw naar
een groofser, krachtiger en rijker effect streven. Hij zoekt een zo groot
mogelijke ongebroken ruimte. De gelijkmatige indeling van grondplan en
opbouw maakt plaats voor een waarin bepaalde onderdelen sterk worden geaccentueerd.
De constructie wordt ondergeschikt aan de decoratie. De fantasie krijgt
vrijer spel. Kostbare materialen worden verwerkt, lichteffecten worden
gezocht.
De kerkbouw wordt hier weer leiding-gevend. In het begin gebruikt men
liefst de centraalbouw, maar al spoedig wordt deze door de toevoeging
van een lang schip met de axiaalbouw verenigd. In plaats van zijbeuken
komt een reeks kapellen. De enkele grote pijlers, die het zware gewelf
dragen, mogen de eenheid van de ruimte zo weinig mogelijk verbreken. Slechts
door enkele kleine vensters in het gewelf valt het licht in het zeer ruime
schip van de kerk. De
lichtval in de koepel is zodanig groot dat deze een extra sterk effect
krijgt, dat alle aandacht trekt. De meestal in stucwerk uitgevoerde versiering
is onevenwichtig, maar blijft als alles symmetrisch. Het accent hiervan
valt voornamelijk op altaar en preekstoel. De voorgevel trekt alle aandacht
maar duidt weinig de daarachter liggende ruimten aan. Aanvankelijk vindt
de Grote Orde veel toepassing, maar later wordt de voorkeur gegeven aan
twee orden boven elkaar. De hoofdingang wordt sterk geaccentueerd en steekt
vaak naar voren uit. De voorgevel wordt ook wel geheel gebogen. Het middenstuk
naar voren, de zijdelen naar achteren. De torens zijn schilderachtig en
evenals de gevels een fantastische opeenstapeling van vrij vertaalde classieke
details. Driehoekige en segmentvormige frontons (tympanons), voluten en
kroonlijsten worden veelvuldig aangewend. Het geheel wordt door een grote
koepel, op een tamboer, tot eenheid gebracht.
Reeds in de plannen van Michelangelo voor de St.
Pietersbasiliek in Rome kondigt de barok zich aan. Een vaste vorm
kreeg de barokkerk in de door GIACOMO BAROZZI DA VIGNOLA (1507-1573) ontworpen
en begonnen, door GIACOMO DELLA PORTA (ca. 1537-1602) voltooide Il
Gesu te Rome, welke o.a. het voorbeeld werd voor de meest typische
barokkerk, de S. Ignazio te Rome. Deze in 1626 voltooide kerk beantwoordt
voor een groot deel aan de hierboven gegeven beschrijving.
ANDREA PALLADIO
(1508-1580) krijgt, vooral door zijn geschriften, grote invloed. Hij inspireert
zich op de antieken en wordt de vader van de classicistische richting
van de barok. Zijn Incest bekende bijdrage tot de bouwkunst is zijn grote
orde, over verschillende verdiepingen omhooglopende pilasters of zuilen
die de kroonlijst dragen.
CARLO MADERNA
(1556-1629) bouwt op last van paus Paulus V het langschip voor de als
centraalbouw ontworpen St. Pieter. De gevel daarvan doet aan bet effect
van de koepel veel afbreuk.
GIOVANNI
LORENZO BERNINI (1598-1680) is de meest typische en in zijn tijd zeer
gevierde barok-architect, die de grote colonnades rondom het ellipsvormige
plein voor de St. Pieter bouwde, waardoor de fouten van de gevel zeer
werden verzacht. Van nu af aan worden in de architectuur meer en meer
gebogen lijnen toegepast, terwijl opbouw en versiering telkens plastischer
worden. Het ciborium boven bet altaar van de St. Pieter is een van de
zuiverste scheppingen van de barok.
FRANCESCO BORROMINI (1599-1667) gaat zo ver, dat hij de rechte lijnen
geheel vermijdt. Voor hem bestaat een bouwwerk uit een door holle en bolle
vlakken omsloten ruimte: S. Carlo alle quattro Fontane te Rome. Ook zijn
gevels gaan zich buigen: S. Agnese te Rome. Hij lijkt vaak meer te boetseren
dan te bouwen. Het is deze fantastische bouwwijze, die in nuchterder tijden
de barok zulk een slechte naam bezorgde.
SPANJE. JUAN DE HERRERA (ca. 1530-1597), de laat-renaissancist, beheerste
vanaf het eind van de 16de eeuw de bouwkunst in Spanje. Hij bouwde het
Escorial, het enorme
kloosterpaleis voor Filips II, 50 km van Madrid.
Voor de kerkbouw werd de Il Gesu te Rome het grote voorbeeld. Alleen
de versiering van de bouwwerken werd wat rijker. Pas na 1700 echter brak
de barok zich daar in haar volle weelderigheid baan. DON JOSE DE HURRIGUERRA
(1650-1723) werd de schepper van een onstuimige vormenpraal, die allerwegen
navolging vond.
FRANKRIJK nam reeds in de 16de eeuw van Italie barokvormen over, maar
paste deze nooit zo uitbundig toe. In de 17de eeuw ontwikkelen zich hier
meer gematigde, maar daarom niet minder indrukwekkende stijlen. Het zijn
vooral de interieurs waarvan niet de constructie maar de decoratie nieuwe
elementen bevatte. In de 18de eeuw kregen deze in het rococo
meer verfijnde en sierlijke vormen. De gewoonte ontstond deze stijlen
te noemen naar de regerende vorsten. Vanzelfsprekend gaan zij geleidelijk
in elkaar over.
Onder Lodewijk XIII,
in de eerste helft van de 17de eeuw, doen de rijke vormen nog sterk aan
de Italiaanse voorbeelden denken.
JACQUES LEMERCIER (ca. 1585-1654) bouwt in een weelderige stijl een gevel
van het Louvre, met
het bekende Pavillon de l'Horloge, en de kerk van de Sorbonne met de eerste
grote koepel in Frankrijk. FRANCOIS
MANSART (1598-1666) ontwerpt omstreeks 1645 de kerk Val-de-Grace te
Parijs. Hij
is de inventor van het geknikte `Mansart-dak'
en de dakkapellen daarvan, de mansardes. Lodewijk
XIV is de absolute vorst, die in de tweede helft van de 17de eeuw
de kunst in dienst van de staat stelde en, meer nog, van zichzelf. Het
accent valt nu geheel op de paleisbouw. Het uiterlijk van de bouwwerken
wordt strenger. De horizontale lijnen gaan weer overheersen. Met de hoge
daken verdwijnen de hoge schoorstenen, die bet geheel nog iets luchtigs
gaven. LOUIS LEVEAU (1612-1670) bouwt in deze indrukwekkende stijl de
binnenhof van het Louvre en bet paleis te Versailles. JULES
HARDOUIN MANSART (1646-1708), achterneef van Francois, werkt hieraan
mee en verzorgt vele uitbreidingen van dit machtige bouwwerk (z. afb.
34). Ook ontwerpt hij in deze strenge trant de toch nog slanke Dome des
Invalides.
Decorateurs spelen een grotere rol dan de bouwmeesters. CHARLES LEBRUN
(1619-1690) was hiervan de geniaalste. Hij ontwerpt rijke maar beheerste
decoraties. Uiterst vrij vertolkt hij klassieke details. Geen lijn blijft
recht, geen lijst ongebroken. De kleuren zijn zwaar en pompeus. Gobelins,
fresco's, stucwerk en schilderingen worden in bet muurvlak opgenomen.
Toch vormen architectuur en decoratie nog een goede eenheid. Nooit krijgt
men dat bedrukte gevoel van overdaad waartoe de barok zo licht aanleiding
kan geven. Ook de meubelen worden versierd maar blijven symmetrisch: ANDRIE
CHARLES BOULLE (1642-1732) te Parijs.
ANDRE LENOTRE (1613-1700) is de grote tuin- en landschaparchitect die
o.a. te Versailles een voorbeeld voor heel Europa schept. De tuin vormt
een geheel met het paleis. Meesterlijk is van perspectivische effecten
gebruik gemaakt. Ondanks de strenge symmetrie van de aanleg zijn er overal
verrassende partijen.
Een Regence-stijl vormde zich tijdens de minderjarigheid van Lodewijk
XV. Daarin wordt het exterieur strakker en nuchterder, terwijl het interieur
niet meer zo pompeus is als onder Lodewijk XIV, maar het mist alles nog
de vrijheid van het echte rococo.
Onder Lodewijk XV
worden de vormen licht en gracieus. De rechte lijn wordt uit meubel en
ornament uitgebannen. Alles vloeit in elkaar. Muur en plafond worden door
holle, versierde lijsten verbonden. De meubels geven de indruk alsof zij
uit een stuk zijn gemaakt. De decoratie overheerst de constructie, het
ornament het bouwdeel. Van pilasters blijft vaak niet meer dan een console
over. Gobelins, spiegels enz. worden door een licht grafisch lijnenspel
omgeven. Het ornament wordt asymmetrisch maar behoudt een geraffineerd
evenwicht. De rocaillevormen, met paarlen, blaadjes enz. worden daarin
opgenomen.
Voor het eerst tracht men voor alles de huizen goed bewoonbaar te maken.
De woonvertrekken komen gelijkvloers. Trappen worden breder en minder
steil, de meubels kleiner en geriefelijker.
GILLES MARIE OPPENOORT (1672-1742) en JUSTE AURELE MEISSONIER {1693 of
1695-1750) zijn de grote decorateurs van deze tijd. Voor hun interieurs
gebruiken zij graag tere pasteltinten. Ook wit met goud of zilver was
een geliefde combinatie.
De Lodewijk XVI-stijl is een reactie op de al te grote luxe. De vormen
blijven elegant, maar worden weer recht en symmetrisch. De gebogen lijn
krijgt de vorm van een cirkel of ellips. De constructie wordt eerlijker
getoond. Meer en meer worden klassieke motieven op een nuchtere wijze
toegepast. Het speelse rococo wordt voornaam en deftig.
JACQUES ANGE GABRIEL (1698-1782), de schepper van het beroemdePetit Trianon,
en JACQUES GERMAIN SOUFFLOT (17131780), de bouwer van het Pantheon, zijn
de leidende bouwmeesters. Straks zal in de zware vormen van het Empire
het classicisme geheel overheersen.
OOSTENRIJK
EN DUITSLAND. In Oostenrijk en Duitsland kwam de barok eerst na de 30-jarige
oorlog, in de tweede helft van de 17de eeuw, tot ontwikkeling. Het zuiden
ondergaat dan de Italiaanse invloed, het noorden, vooral nadat de uit
Frankrijk verdreven protestantse kunstenaars daar een toevlucht zochten,
de Franse. Soms ook herkent men in een bouwwerk beide invloeden. De vormen
blijven echter minder binnen de perken dan in Frankrijk of zelfs Italie.
Na 1725 doet ook in Duitsland en Oostenrijk het rococo zijn intrede, dat
in het laatste kwart der 17de eeuw in de nuchtere, zgn. Zopfstil ontaardt.
Sterker dan in Italie streeft de Duitse barok naar een groot ruimteeffect.
Een orgie van bouw-, beeldhouw- en schilderkunst doorbreekt alle muurvlakken.
Het interieur, maar ook bet exterieur gaat zich overdadig welven. Voor
de kerken handhaaft men lang bet Italiaanse grondplan. In bet interieur
groeit de Franse invloed, vooral van bet rococo, zowel in paleizen als
in kerken. Naast zeer veel middelmatigheid kwamen goede bouwwerken tot
stand.
. JOHANN BERNHARD FISHER VON ERLACH (1656-1723) bOllWde in Oostenrijk
veel in een Italiaans-classicistische stijl. Zijn Karlskirche te Wenen
heeft een ovaal grondplan en een gevel met een door twee triomfzuilen
geflankeerd klassiek tempelfront. Ook bet prachtige paleis Schonbrunn
en vele bouwwerken te Salzburg zijn van zijn hand. DANIEL POPPELMANN (1662-1736)
bouwde bet Zwingerho f 1C Dresden, dat zowel in- als uitwendig van een
schilderachtige plastiek en beweging is. De welving van de gevei wordt
door de decoratie nog versterkt. Typisch zijn de consoles in de vorm van
kariatiden. Bekend is ook bet Tuighuis te Berlijn.
(Illustratie: Grondplan van Duitse Barokkerk (Vierzehnheiligen bij Bamberg)
HANS GEORG WENZESLAUS VON KNOBELSDORFF (16991753) bouwt voor hem bet paleis
Sanssouci bij Potsdam, dat een en al beweging is. De tuinen daarvan zijn
op die van Versailles geinspireerd.
BALTHAZAR NEUMANN (1687-1753) wordt de grote man van bet rococo en bouwt
o.a. de kerk Vierzehnheiligen bij Bamberg en de bisschoppelijke residentie
te Wurzburg, met zijn weelderige interieurs. Toch mist bet Duitse rococo
de fijne elegantie van bet Franse.
In de Zopfstil keren de barokmotieven vereenvoudigd terug; de classicistische
vormen zijn fantasieloos nagebootst.
Belgie. In Belgie blijft de kerkbouw eigenlijk nog volkomen getrouw aan
de gotische opvatting. De versiering daarentegen is door en door gewijzigd,
dank zij Italiaanse en Franse invloeden. De voornaamste bouwmeesters in
de 17de eeuw zijn jezuieten: zij hebben een eigen, weelderige `jezuieten-stijl'.
Soms wordt door hen de Il `Gesu nagebootst (Dowaai), maar meestal geven
zij blijk van een eigen scheppingsvermogen. Broeder PIETER HUYSSENS (1577-1637)
die de St. Carolus te Antwerpen en pater WILLEM HESIUS (1601-1690) die
de St. Michiel te Leuven bouwde, zijn onder hen de belangrijksten.
Maar niet alle bouwmeesters maakten deel uit van de jezuietenorde; de
grootsten onder hen zijn W E N Z E L COEBERGER (1561-1634) die de basiliek
van Scherpenheuvel te Antwerpen en LUCAS FAYDHERBE (1617-1697) die O.L.
Vrouw van Hanswijk te Mechelen bouwde.
Van de burgerlijke bouwkunst in de 17de eeuw in Vlaanderen noemen wij
de talrijke herenhuizen te Antwerpen, Gent en Mechelen, maar bet belangrijkst
zijn de gebouwen van de Grote Markt te Brussel, waar WILLEM DE BRUYN (1649-1719)
werkzaam was.
Nederland. In Nederland leidde de barok, de stijl van de contrareformatie,
uiteraard niet tot een grootse kerkbouw. Ook de wereldlijkeopdrachten,
o.a. van de prinsen van Oranje, konden bijv. niet wedijveren met die van
de Franse koningen. Voornamelijk was hier de gegoede burger de opdrachtgever.
Dit, gevoegd bij de verschillen in traditie en volksaard, gaf de Hollandse
barok een geheel eigen karakter. De rijke vormgeving, de levendige kleur
en bet beweeglijke silhouet van vele bouwwerken van omstreeks 1600 kan
men reeds barok noemen. Maar de monumentaliteit en grootsheid, die zo
kenmerkend zijn voor de weelderige barok, ontbraken in Holland toch. Het
classicisme strookte beter met de deftigheid en voornaamheid van zijn
burgers. Zeer vernuftig paste men de vormen daarvan aan de geheel anders
geaarde opdrachten toe. Barok- en rococo-ornament, met hun voluten en
festoenen, geven zwier aan de typisch Hollandse hals- en klokgevels.
JACOB VAN CAMPEN (1595-1657) bouwt omstreeks 1650 het voor Holland zeer
monumentale raadhuis (paleis) op de Dam in zuiver classicistische stijl.
Grondplan en opbouw daarvan zijn streng symmetrisch. Twee rijen pilasters
boven elkaar versieren de hardstenen gevel. De hoekpartijen daarvan springen
uit, evenals de middenpartij, die extra geaccentueerd wordt door een groot
driehoekig tympanon. Het geheel wordt bekroond door het op een opbouw
geplaatste koepeltje.
Illustratie: Plattegrond van het stadhuis (nu paleis) op de Dam te Amsterdam.
1. commissarissen, 2. schepenzaal, 3. schepenskamer, 4. secretarie, 5.
galerij, 6. binnenplaats, 7. burgerzaal, 8 desolate boedelkamer, 9. assurantiekamer,
10. oud-raad, 11. vierschaar, 12. pui, 13. vroedschap.
P I E T E R POST (1508-1669) past aan bet Mauritshuis te 's-Gravenhage
de Grote Orde toe. Een klein tympanon siert bet midden van de zware kroonlijst.
PHILIP VINGBOONS (1608-1678) verrijkt in dezelfde tijd de Amsterdamse
grachten met vele mooie patriciershuizen. Zeer goed weet hij de brede
klassieke vormen bij de smalle gevels aan te passen.
Na 1700 wordt de Franse invloed sterker, mede als gevolg van de vestiging
van uit Frankrijk verdreven architecten en ambachtslieden. In vele interieurs
worden de Lodewijkstijlen voornaam en bescheiden toegepast. De gevels
worden vlak met een rijk geaccentueerde middenpartij.
ADRIAAN DORSMAN (ca. 1630-1682) is de ontwerper van de gevels met attiek,
de lijstwerken boven de kroonlijst met kleine vensters en balustraden,
die de gevel een rustige horizontale afsluiting geven. Tegen het einde
der 17de eeuw doet ook in Holland een nuchter en kaal classicisme zijn
intrede.
|
|
|