Verhaalanalyse is een techniek die wordt toegepast om de
structuur van verhalen
te ontleden en deze aldus beter te begrijpen. Verhaalanalyse spoort onder andere
verbanden op die in een literaire tekst als "diepere
laag" aanwezig zijn.
Fictie/non-fictie
In
het algemeen kunnen 2 soorten verhalen onderscheiden worden:
- Fictie:
bevat een verhaal dat zich niet in de realiteit afgespeeld heeft, maar voortkomt
uit de fantasie van de auteur (of diens bronnen).
- Non-fictie: met deze term
wordt het tegenovergestelde van fictie bedoeld, er worden informatieve teksten
of beelden mee aangeduid, die hoofdzakelijk op de werkelijkheid betrekking hebben.
Een mengeling van beide types wordt aangeduid met de term faction
(ook wel factfiction of genoemd). Het verhaal is dan gebaseerd op feiten, maar daaromheen
worden dingen verzonnen (bijvoorbeeld in de film Titanic).
Genre
Het
literair genre waar een
verhaal bij hoort is een bepaald type creatief product. In het algemeen wordt
een onderverdeling gemaakt tussen 6 hoofdgenres:
Binnen deze hoofdgenres bestaan nog verschillende subgenres,
zoals western, detective, sciencefiction, ...
Bij
het categoriseren van literatuur binnen bepaalde genres toetst men de structurele
elementen die gebruikt worden om een verhaal te vertellen. Als deze elementen
steeds opnieuw terugkomen in een verhaal, spreekt men van een genre.
Verloop
Het
verloop (de opbouw) van een verhaal kan getypeerd worden aan de hand van 2 termen:
- Plot (geschiedenis):
de plot is de verhaallijn van een boek, toneelstuk of film. De lijn loopt van
het begin van het werk via verschillende verwikkelingen en intriges naar het einde.
De plot is meestal verborgen (bv. detectiveverhalen) om de lezer of aanhoorder
in het ongewisse te laten en om ze aan te sporen verder te lezen.
- Story (verhaal):
een in meer of mindere mate fictief relaas van één of meerdere gebeurtenissen
die het/de (hoofd)personage(s) meemaakt/meemaken. De vorm van een story waarbinnen
de ontwikkeling plaatsheeft kan sterk verschillen. In het algemeen wordt ook gezegd
dat de story de manier waarop en de volgorde waarin de geschiedenis of plot door
een auteur wordt voorgesteld.
Begin
en einde
De vertelling van een verhaal kan op drie verschillende
punten van dat verhaal beginnen:
- ab
ovo: uit het ei, de vertelling begint bij het begin. De schrijver voert
de belangrijkste personages ten tonele en vertelt het een en ander over hen. In
de narratologie wordt gesproken over het geven van de expositie, informatie
over dat wat aan het verhaal voorafging, zodat de lezer of de kijker het vervolg
van het verhaal kan begrijpen.
- in medias res: in het
midden van de zaak, de vertelling start zonder duidelijke inleiding of sfeerschepping,
terwijl de voorafgaande gebeurtenissen pas later (impliciet of expliciet) uit
de doeken worden gedaan. Een vaak gebruikte techniek is het werken met flashbacks
om de ontbrekende informatie te onthullen.
- post
rem: na de zaak, de vertelling begint bij het einde van het verhaal.
Ook hier wordt de techniek van de flashback vervolgens toegepast.
Een
verhaal kan op 2 manieren eindigen:
- Open einde: de auteur geeft geen
antwoord op de vragen die gedurende het verhaal de kop op steken. De lezer moet
dus zelf raden.
- Gesloten einde: het tegengestelde van een open einde, waarbij
de auteur wel antwoord geeft op de vragen die gedurende het verhaal worden gesteld.
De lezer weet dus precies hoe het verhaal afloopt, of de protagonist zijn dramatisch
doel heeft bereikt, en wat het aandeel was van ieder personage bij het tot stand
komen van dit resultaat.
Personages
Zie Personage voor het hoofdartikel
over dit onderwerp. |
Er zijn twee soorten personages:
- Protagonist: de hoofdrolspeler
van het verhaal. Een hoofdrolspeler is een personage dat centraal wordt belicht
en waarvan we meestal de gevoelens en gedachten kennen.
- Antagonist:
de tegenhanger van de protagonist. Het is meestal een tegenhanger van wat een
maatschappelijke en psychologisch aangepaste figuur zou kunnen zijn.
Daarnaast
onderscheidt men de nevenpersonages, die minder opvallend zijn en soms naar de
achtergrond verdrongen worden.
Verder worden personages op basis van hun
psychologie nog eens opgedeeld in twee types:
- Round character: een
personage wiens karakter zich in de loop van het verhaal ontwikkelt, in gunstige
of ongunstige zin. Een round character bezit meestal goede en slechte eigenschappen
en heeft psychologische diepgang (we kennen zijn gevoelens en gedachten). Een
personage van dit type is onvoorspelbaar.
- Flat character: het tegengestelde
van een round character. Het karakter van het personage ontwikkelt zich niet (of
niet duidelijk). Het heeft een aantal specifieke (goede of slechte) kenmerken
en eigenschappen, die gedurende het hele verhaal gelijk blijven. Deze personages
zijn vaak voorspelbaar.
- Typetje:
een verenging van een flat character. Het is een personage dat met één karaktertrek
gedefinieerd kan worden.
Spanning
In vele
verhalen is er ook een vorm van spanning aanwezig. Er zijn algemeen drie soorten
spanning:
- Inhoudelijke spanning: dit is spanning in verband met de
inhoud en de afloop van het verhaal. Het doel van deze spanning is om de lezer
nieuwsgierig te maken en hem tot het einde vast te houden in het verhaal. Inhoudelijke
spanning mondt uit in de climax.
- Emotionele
spanning: de lezer heeft meer kennis dan het/de personage(s) en is min of meer
geneigd ze te waarschuwen.
- Intellectuele spanning: de lezer voelt dat hij
minder weet dan het personage en heeft dus een kennisachterstand. Dit is steeds
het geval als het verhaal in medias res begint.
Vertelperspectief
Een
belangrijk aspect van een verhaal is het gebruikte vertelperspectief. Dat
is als het ware de positie van waaruit de lezer het verhaal waarneemt. Het boek
spreekt tot de lezer en vertelt hem iets. Er kan daarom van een verteller gesproken
worden. De verteller in een verhaal ziet men bijvoorbeeld duidelijk naar voren
komen als een omgeving of situatie wordt omschreven.
Samenhang
en verband
Tussen de gebeurtenissen en/of personages kunnen de volgende
vormen van samenhang worden onderscheiden:
- Temporele samenhang: het
verloop van de gebeurtenissen wordt chronologisch gerangschikt volgens de factor
tijd.
- Causale samenhang: het verloop van de gebeurtenissen wordt chronologisch
gerangschikt volgens de factor oorzaak.
- Associatieve samenhang: het
verband tussen de gebeurtenissen of personages berust op verwante voorstellingen
of associaties.
Motief
Het
motief of neventhema is een welbepaald gegeven (gedachte, voorwerp, handeling,
toestand, ...) dat meermaals expliciet terugkeert in een verhaal. Het zijn kleine
en korte, betekenisdragende elementen en kerngegevens in een verhaal. Het komt
steeds expliciet voor in het verhaal en aan de hand daarvan kunnen we het thema
bepalen.
Men maakt een onderscheid in concrete en abstracte motieven:
- Concreet motief: tot deze groep motieven behoren de verhaalmotieven, de statische
motieven en de leidmotieven.
- Verhaalmotieven verschillen per verhaal.
Ze hebben altijd een dynamisch karakter, omdat ze met ver vooruitgang en de voortstuwing
van het verhaal verbonden zijn.
- Statische motieven zijn verantwoordelijke
voor het statische in het verhaal, dus meestal de sfeer en het 'klimaat'.
- Soms
komen stijl- en vormelementen zo opvallend in steeds wisselende vorm voor dat
ze als leidmotieven kunnen gelden
in een verhaal. Een voorbeeld van een leidmotief is de steen in het verhaal De aanslag van Harry Mulisch. In vrijwel
ieder hoofdstuk komt de steen in een andere gedaante (dobbelsteen, straatsteen,
kei, monument, grafzerk) terug.
- Abstract motief: deze komen voor
als bepaalde verhaalgegevens een minder concrete betekenis krijgen die voor het
hele verhaal relevant is.
Thema
Het
thema, de thematiek, het hoofdmotief, het grondmotief of de kerngedachte is een
algemene kenmerkende grondgedachte van een verhaal, dat, in tegenstelling tot
het motief, in een tekst aanwezig kan zijn zonder een expliciete vermelding. De
verschillende motieven in een verhaal leiden samen tot het thema.
Tijd
De
tijd heeft betrekking tot verschillende aspecten:
- Een flashback doet zich
voor wanneer het chronologisch verloop wordt doorbroken door een stuk verhaal
in het verleden.
- Een flashforward of anticipatie
is een narratieve techniek waarbij verwijzingen naar de toekomst in het verhaal
worden ingelast. Dit gebeurt door middel van een auctoriale verteller,
waardoor de spanning wordt verhoogd.
- De tijdsversnelling of tijdsverdichting
(acceleratie) ontstaat wanneer de gebeurtenissen versneld voorkomen in het verhaal.
De vertelde tijd is groter dan de verteltijd.
- De tijdsverlening of tijdsvertraging
(retardatie) ontstaat als de gebeurtenissen vertraagd voorkomen. De vertelde tijd
is kleiner van de verteltijd.
- Als een deel van de geschiedenis wordt weggelaten,
dan is dat een ellips. Bij dit tijdselement is de vertelde tijd zeer veel groter
dan de verteltijd.
- Een pauze is een element dat geen tijd in beslag neemt.
In een pauze wordt iets uitgebreid gepresenteerd of beschreven.
Verteltijd
Zie Verteltijd voor het hoofdartikel
over dit onderwerp. |
De verteltijd (de tijd van
de plot) is de tijd die nodig is om een verhaal of boek te lezen, of de tijd die
een film in beslag neemt om het verhaal te vertellen. Het wordt uitgedrukt in
uren, bladzijden, hoofdstukken, paragrafen, regels of woorden.
Vertelde
tijd
De vertelde
tijd (de tijd van de story) is het tijdsverloop van de story in een verhaal. Het
is de tijd in het verhaal waarover wordt verteld. Het belang van de vertelde tijd
is dat men altijd de verteltijd en de vertelde tijd in verhouding tot elkaar moet
nemen. Op die manier kan de spanning bepaald worden. Voorbeeld: als de verteltijd
200 bladzijden is, en de vertelde tijd 100 jaar, dan is er steeds een tijdsversnelling.
Er zijn amper 200 bladzijden om een verhaal vertellen dat een tijdspanne van 100
jaar bestrijkt.
De kalendertijd
De
kalendertijd is de (al dan niet historische) tijdsperiode waarin een verhaal zich
afspeelt, bijvoorbeeld : prehistorie, middeleeuwen, toekomst, ...
Ruimte
De
ruimte in een verhaal kan veel invloed hebben op de interpretatie. Er zijn 4 soorten
ruimtes:
- De functionele ruimte: de plaats van de handeling is van
groot belang voor het verhaal. De ruimte heeft een functie. Bijvoorbeeld: een
horrorverhaal start in de kerkers van een verlaten kasteel, bij volle maan, terwijl
het regent en bliksemt.
- De decoratieve ruimte: de ruimte heeft geen enkel
belang in het verhaal. De ruimte is functieloos en is er enkel ter decoratie.
De decoratieve ruimte is beschrijvend voor een verhaal.
- De begeleidende ruimte
of karakteristieke ruimte: de ruimte ondersteunt de handeling van de personages.
Bijvoorbeeld: een prinses huilt omdat de prins moet vertrekken en het regent pijpenstelen
buiten.
- De contrasterende ruimte: de plaats van handeling staat in contrast
met de handeling. Bijvoorbeeld: een prinses huilt omdat de prins moet vertrekken
en de zon schijnt buiten.
Motto
Een
motto van een boek
is een citaat, een spreuk, een sententia of een klein
stukje tekst dat niet bij het verhaal hoort, en dat meestal van een ander persoon
dan de auteur komt. Het gaat steeds vooraf aan een tekst en is daarvan duidelijk
onderscheiden door plaats en wijze van afdrukken. Motto's hebben doorgaans een
specifieke relatie met de tekst waar ze bij horen, bijvoorbeeld een ondersteuning
of toespeling op de inhoud van de tekst die volgt. Motto's geven bovendien aan
tot welke schrijverstraditie de gebruikers ervan wensen te behoren en ze verraden
iets van de literatuuropvatting van de auteur.[1] Maar
daarnaast zou men het motto kunnen zien als een aanwijzing voor de lezer over
de wijze waarop de erop volgende tekst gelezen dient te worden. Het belang van
een motto is gewichtig, want het kan helpen bij de interpretatie van het verhaal.
Er kunnen ook meerdere motto's aanwezig zijn.
Stijl
De
stijl is eenvoudigweg de manier waarop de auteur zich met zijn taal uitdrukt.
Voorbeelden zijn: vlotte stijl, sombere stijl, zware stijl, ... Dit is meestal
een subjectief gegeven en kan erg verschillen van auteur tot auteur.
De
stijl kan men bepalen door te letten op specifieke elementen als woordkeuze, zinsbouw,
opvallende beeldspraak, stijlfiguren, opvallende citaten, concretisering van motieven,
tijd- en plaatskeuze, voorstelling van de personages, ...
Stijlperiode
De stijlperiode
is een term uit de cultuurgeschiedenis
ter aanduiding van een bepaalde periode door middel van
de stijl die in dat tijdvak overheersend wordt geacht.[2] Het
beschrijft een op een bepaald ogenblik heersende werkwijze op stilistisch
en thematisch gebied. Voorbeelden zijn romantiek, avant-garde, naturalisme en impressionisme.
In
de literatuurgeschiedenis
geeft men doorgaans de voorkeur aan de ruimere term stroming bij het periodiseren
(periodisering). Het kaderen van een verhaal of tekst in een dergelijk stijlkader,
kan helpen tot het doorgronden van bepaalde handelingen van de personages, omdat
ze op één of andere manier typerend zijn voor een bepaalde stroming.
Zie
ook
[bewerken]
Bronnen, noten
en/of referenties
Bronnen, noten en/of referenties:
- ↑ (nl) Motto, Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek (dbnl),
2002
- ↑ (nl) Stijlperiode, Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek
(dbnl), 2002
- Literatuur