|
|
|
ROMAANSE BOUWKUNST
Van
de Westeuropese bouwkunst voor het jaar 1000 is, op de resten van enkele
Romeinse nederzettingen na, weinig bewaard gebleven. Men bouwde in hout.
Alleen enkele pogingen tot een monumentale steenbouw (onder Karel de Grote)
bleven gespaard.
De bekendste is de slotkapel te Aken, die geinspireerd is op de San Vitale
te Ravenna. (Illustratie: Vereenvoudigd grondplan van de S. Vitale te
Ravenna) De opbouw is geheel byzantijns. De zuilen en mozaieken werden
uit Italie geimporteerd. Het meest gangbare grondplan was echter niet
de centraalbouw (Aken), noch het Griekse kruisplan (Germigny), maar wel
de basilicale langsbouw. Het enige, haast ongewijzigd voorbeeld dat bewaard
bleef, is de kerk St. Ursmer te Lobbes (Henegouwen).
Maar
kort na het jaar 1000 breekt een grote bouwbedrijvigheid los. Oude kerken
worden hersteld, veel nieuwe aangevangen. Maar de kerk is nu niet langer
de vergaderzaal, waarvan de wanden met christelijke voorstellingen zijn
versierd, maar een bouwwerk, dat in zijn geheel moet getuigen van het
christelijk geloof. Niet alleen het interieur, maar ook het grondplan
en het exterieur moeten daarvan spreken: Het verlangen naar organisatie
doet de bouwmeesters zoeken naar een vast bouwsysteem.
Gelijkvormige bouwdelen worden in een soort schakelbouw tot een geheel
samengevoegd. Ieder doet dit echter op eigen wijze. Een algemene oplossing
wordt eerst in de 12de eeuw gevonden.
Het
grondplan der kerken krijgt al spoedig de vorm van een Latijns kruis,
het christelijk symbool bij uitnemendheid. De byzantijnse centraalbouw
wordt meestal verlaten (uitzondering: St. Benigne te Dijon). Men sluit
aan bij de vroeg-christelijke basiliek. Uitgaande van de viering, het
vierkant op de kruising van transept en middenbeuk, wordt het grondplan
van het Latijnse kruis samengesteld. De middenbeuk, het schip van de kerk,
krijgt dan een zeker aantal (soms vijf) Van zulke vierkanten. Voor ieder
vierkant van de middenbeuk komen dan twee, half zo grote vierkanten van
de zijbeuken. Dit veel toegepaste systeem wordt het gebonden stelsel genoemd.
Aan weerszijden van de viering wordt het transept met gelijke vierkanten
vergroot. Het vierkant achter het transept is de plaats voor het koor.
Het werd vaak verhoogd, waardoor eronder plaats ontstond voor een crypt
of krocht, een ondergrondse kapel voor een relikwie of voor bet graf van
een heilige. Aan het koor sluit dan de halfronde absis met het altaar
aan. Later worden
koor en absis door een kooromgang omgeven, zodat de processies om koor
en altaar heen konden trekken en het volk gelegenheid zou hebben dichter
bij de godsdienstige handeling te komen. Soms werden aan de koorgang reeds
enkele kapellen aangebouwd. De entree, vaak met een narthex, is steeds
aan de westzijde. Naast dit kerktype ontstaat ook nog een ander, namelijk
de hallenkerk. Hiervan zijn midden- en zijbeuken even hoog en meestal
ook even breed.
In de 11de eeuw werd nog een vlakke zoldering toegepast. Maar al spoedig
werd naar andere oplossingen gezocht. Door het zeer zware tongewelf op
pijlers te plaatsen kreeg men een grotere ruimtewerking. De vierkanten
van het grondplan werden geaccentueerd door gordelbogen, die het gewelf
versterken. De (halve) tongewelven van de zijbeuken werden vlak onder
en naast dat van de middenbeuk geplaatst om de zijdelingse druk daarvan
op te vangen. Boven de absis bleef het half koepelgewelf.
Omstreeks 1100 importeerde men uit Italie het kruisgewelf, dat een iets
minder zware constructie mogelijk maakt. Het middelpunt daarvan wordt
echter hoger genomen dan bij de Romeinen. Daardoor ontstaat een soort
koepelgewelf, dat de zijdelingse druk vermindert. Tussen de kruisgewelven
werden soms ter versterking weer gordelbogen aangebracht. Komen
de gewelfvelden in een scherpe hoek samen, dan spreken wij van graatgewelven.
Later echter worden deze op de scheidingslijnen gesteund door diagonaalbogen.
Zij worden dan ribgewelven genoemd. De ribben maken dunnere en dus lichtere
gewelfvelden mogelijk. Zij zullen later een van de voornaamste bouwmiddelen
van de gotische stijl vormen.
Toch bleef de voorlopige oplossing der kruisgewelven vrij zwaar. Dikke
muren waren noodzakelijk. Tussen het middenschip en de zijbeuken moesten
zware pijlers komen.
(Illustratie:
Maria -Laach)Waar de druk minder groot was, zoals van de kleinere gewelven
van de zijbeuken, gebruikte men zuilen. Daardoor werd in het gebonden
stelsel aan weerszijden van het schip een afwisseling van pijlers en zuilen
verkregen, hetgeen een prachtig ritmisch effect geeft. Pijlers en zuilen
werden door bogen, muraalbogen, verbonden. Deze droegen dikwijls een galerij,
tribune, waardoor kloosterlingen aan de kerkdienst konden deelnemen zonder
met het volk in contact te komen en die eveneens bestemd was voor bedevaarders.
De zuilen waren meestal kort en gedrongen. De schacht bleef glad of werd
met een vlak ornament van rozetten, zigzaglijnen e.d. versierd. Hij staat
op een eenvoudig basement met vierkante voet. Het kapiteel heeft een teerlingvorm,
een kubus, waarvan de onderste hoeken bolvormig zijn bijgewerkt. Daarnaast
komen ook kapitelen voor met eenvoudig ornament of relief. Tegen de meestal
vierkante pijlers werden halve zuilen geplaatst. De kapitelen daarvan
dragen dan de gewelfribben. Ook het gewelf van de absis wordt door zuilen
gedragen.
De verlichting geschiedt door kleine ramen. De zware gewelfbouw laat grote
openingen niet toe. De muren worden aan binnen- en buitenkant rondom de
ramen schuin afgewerkt, maar veel meer licht geeft dit toch niet. De schemering
in de Romaanse kerken draagt niet weinig tot hun mysterieus karakter bij.
De kaarsen op het altaar blijven alle aandacht trekken.
Het exterieur van de kerk is zwaar en massief. Het Latijnse kruis is duidelijk
zichtbaar. Alle aandacht vragen de viering en bet koorgedeelte. De horizontale
lijnen van het bouwwerk overheersen.
Op
de viering wordt een toren geplaatst met een eenvoudig piramidevormig
dak. Schip en transept krijgen een zadeldak, de zijbeuken lessenaarsdaken.
Het aantal torens is soms zeer groot. Bij kleinere kerken twee aan de
westgevel, bij grotere ook twee in de hoeken tussen transept en koor of
aan weerszijden van de absis. Ook andere plaatsen echter kwamen dikwijls
voor torens in aanmerking. Een vaste regel daarvoor is er niet. Het totale
aantal stijgt soms tot zeven of zelfs negen. Zij bestaan meestal uit vrij
gelijkvormige, op elkaar gestapelde delen, met eenvoudige, piramide- of
kegelvormige daken afgedekt.
De muren zijn op een rondom het gehele gebouw lopende sokkel opgetrokken
en door even uitspringende lisenen (smalle muurverzwaringen in de vorm
van pilasters) in vakken verdeeld. Deze groeien vaak uit tot steunberen.
Zij zijn verbonden door rondboogfriezen langs de dakranden en door kordonlijsten.
Deze lijsten en friezen versterken de horizontale indruk die de Romaanse
kerken maken. Rondom de absis en de torens zijn vaak blinde arcaden. Ook
de kleine ramen hebben rondbogen. Het meest versierd werd bet hoofdportaal
aan de westgevel. Dit is in de dikte van de muur uitgespaard en vernauwt
zich naar binnen. De deuren zijn rechthoekig. Er boven is een tympaan,
een met relief versierd boogveld. Boven bet portaal vinden wij dikwijls
een roosvenster, een rond raam met kleine zuiltjes als spaken, die rondbogen
dragen.
FRANKRIJK.
In Frankrijk vinden we een grote verscheidenheid van Romaanse kerken.
De St. Front te Perigueux, van 1120 tot 1170 opgetrokken, is nog volgens
byzantijns schema met koepels gebouwd, evenals de kathedraal van Angouleme.
De abdijkerk van Cluny ging bijna geheel verloren; zij bezat een buitengewoon
uitgebreid plan, 5 beuken, 2 dwarsbeuken, kooromgang en S kranskapellen.
De St. Trophime te Arles is een met tongewelven overdekte basiliek. De
Notre-Dame la Grande te Poitiers is bekend om haar rijk versierde voorgevel.
De abdijkerk van Vezelay is een prachtig specimen van een kerk met kruisgewelven
en gordelbogen. In Normandie krijgt het kruisgewelf nog een extra paar
ribben van de muraalbogen naar de top. Daardoor ontstaan zes gewelfvelden,
zoals later bij de eerste gotiek gebruikelijk zal worden. De St. Etienne
en de St. Trinite te Caen blijven de meest typische verwezenlijkingen
van de Romaanse stijl in dit land.
DUITSLAND. In Duitsland vertoont de vlak na bet jaar 1000 gebouwde Michaeliskerk
te Hildesheim reeds de eerste kenmerken van het Romaans. Maar spoedig
komt hier een grotere eenheid en vormt zich een algemeen aanvaard type.
De dom te Spiers is daarvan bet beste voorbeeld. Het schip heeft zeven
velden. De grote crypt bevat de graven van de keizerlijke familie. De
graatgewelven werden eerst omstreeks 1200 voltooid. Ook de dom te Mainz
kreeg eerst later zijn ribgewelven. Deze heeft vier flank- en koepeltorens
boven viering en voorhal. De dom te Worms heeft eveneens zes torens. Al
deze kerken hebben de voor bet Romaans zo karakteristieke koepelvormige
kruisgewelven. In Westfalen werden veel hallenkerken gebouwd, waarvan
de zijbeuken dezelfde hoogte hebben als de middenbeuk.
BELGIE
Een van de meest typische en invloedrijke prestaties van de Romaanse bouw
is de kathedraal van Doornik (schip en dwarsbeuk). Evenals de voornaamste
bedevaartoorden uit die tijd (Toulouse en Santiago) bezit zij tribunes
boven de zijbeuken; dank zij het blinde triforium vertoont zij reeds de
vier geledingen die weldra door de belangrijkste gotische kathedralen
(Laon en Parijs) zullen worden overgenomen; uiteindelijk zal ook de centraalgroep
met de 5 torens grote navolging vinden. St. Vincent te Zinnik (Soignies)
heeft tribunes, maar geen triforium. Belgie bezit nog een enig voorbeeld
van bet Romaanse kerktype met 2 koren, nl. de St. Geertruide te Nijvel.
Langs de Maas zijn verder de belangrijkste St. Jacques en St. Barthelemy
te Luik, elk met hun typische westbouw. Trouwens heel het land door vindt
men mooie Romaanse kerkjes, o.a. te Bertem, Leefdaal, Hastieres, Celles,
St. Severin en St. Condroz.
NEDERLAND.
In Nederland zijn de Romaanse kerken in later tijd meestal sterk verbouwd.
Van de St. Servaas in Maastricht verraadt bet grondplan nog de Romaanse
opzet. Het schip heeft nog de Romaanse pijlers en bogen. Ook de crypt,
uit de 7de eeuw, bleef bewaard. Van de oorspronkelijk Romaanse kerken
in Utrecht rest ons nog voornamelijk de kloostergang van de Mariakerk.
ITALIE.
In Italie was de traditie te sterk om geheel door bet Romaans te worden
verdrongen. De dom en de er naast staande scheve toren van Pisa, de S.
Ambrogio te Milaan, de San Zeno te Verona en de kathedraalte Lucca geven
ons een indruk van de andere geaardheid van bet Italiaanse Romaans.
|
|
|