|
|
|
De opbouw van de Tridentijnse Mis (1580)
Voormis of Mis der Catechumenen
De Tridentijnse H. Mis begint op zondag met de zang van het Asperges me
(Was mij, o Heer, met hyssop), indien het een gezongen Mis betreft. De
priesster of bisschop draagt de koorkap bij deze besprenkeling met wijwater.
Hierna worden door afwisselend priester en misdienaars de gebeden aan
de voet van het altaar gezegd (Ps. 42, Introibo ad altare Dei), inclusief
het Confiteor. Een eventueel koor zingt de Introïtus.
Hierna vindt de eventuele bewieroking van het altaar plaats, gevolgd door
Kyrië en Gloria in excelsis Deo.
Dan bidt de celebrant de Oratio (ook wel: Collecte). Hierna zingt of leest
de priester (of subdiaken) het Epistel, gevolgd door Graduale, Alleluia.
Diepgebogen vraagt hij God om kracht om waardig het Evangelie te verkondigen.
Dit wordt hieraansluitend gezongen.
De priester, diaken of bisschop betreedt de preekstoel (of ambo) en houdt
de homilie. Voorafgaand worden door hem de lezingen in de volkstaal nogmaals
luid herhaald.
Hierna volgt het Credo.
Altaardienst of Mis der gelovigen
De rondgang met de collecteschaal vindt plaats. De celebrant spreekt de
gebeden van het Offertorium en loopt vooruit op het komende Misoffer door
de gebeden waarin hij de gaven van brood en wijn aan God en de eredienst
toewijdt. Bij de Plechtige H. Mis 'met drie Heren' neemt subdiaken de
pateen aan en houdt deze tot het Pater Noster onder een schoudervelum.
De Prefatie wordt gezegd of gezongen, waarna het Sanctus volgt.
De priester bidt stil het Sanctus en begint met de woorden Te igitur aan
de zachtjes gebeden Romeinse Canon. In de Canon (eucharistisch hoofdgebed)
vindt de Consecratie plaats. De H. Hostie en het geconsacreerde H. Bloed
worden opgeheven voor aanbidding. Altaarbellen klinken. Misdienaars bewieroken
zowel kelk als Hostie.
Na de Canon zingt de priester alleen het grootste deel van het Pater Noster
(Onze Vader). Hij staat aan het altaar zoals Christus voor Zijn apostelen.
Het volk, misdienaars en het koor antwoorden de laatste zin: Sed libera
nos a malo. (Maar verlos ons van het kwade.)
Nu volgen de vredeswens van de priester die een stukje van de Hostie in
de kelk laat vallen (Pax Domini sit semper vobiscum).
Het Agnus Dei wordt gezongen en gebeden. De priester bereidt zich voor
op de nuttiging van de H. Communie door stille gebeden. De priester communiceert.
De misdienaars en het volk spreken gezamenlijk het Confiteor uit. De priester
geeft door een kruisteken uiting aan een niet-sacramenteel gebed van absolutie.
De priester toont de Hostie en spreekt: Ecce Agnus Dei... (Ziet het Lam
Gods, ziet Hem die de zonden der wereld wegneemt). Het volk belijdt driemaal
haar onwaardigheid.
Dan wordt direct de H. Communie uitgedeeld. De gelovigen ontvangen uitsluitend
de Hostie. Zij knielen aan de communiebank en houden hun handen veelal
onder een wit kleed (communiedwaal) dat op de bank bevestigd is. De Communie
wordt uitsluitend door een priester of bisschop - of eventueel de diaken
- uitgereikt. De H. Hostie wordt enkel op de tong ontvangen, de "Communie
op de hand" is verboden.
De celebrant spreekt voor zichzelf de Communiezang (Communio) uit. Hierna
volgt een Gebed na de Communie (Postcommunio).
Dan wordt door diaken of priester het Ite Missa est gezongen of gezegd.
De zegen van de priester wordt gegeven, waarbij men knielt.
Het Laatste Evangelie (Joh. 1,1-14) wordt gezegd als afsluiting.
Er volgt een lofzang ter ere van de Moeder van God. Na een Stille (gelezen)
H. Mis volgen echter gesproken gebeden (Wees gegroet Koningin, Moeder
van barmhartigheid; Heilige aartsengel Michaël; Allerheiligst Hart
van Jezus...)
De geestelijkheid en de misdienaars gaan in processie terug naar de Sacristie.
Toevoegingen die een vaste plaats kregen
Toevoegingen aan de oude kern van de liturgie bestaan uit de Offertorium-gebeden
(achtste eeuw), gebeden aan de voet van het altaar (Introibo ad altare
Dei, Psalm 42) bij begin van de Mis sinds de twaalfde eeuw, en het Laatste
evangelie (Joh. 1, 1-14) sinds de dertiende eeuw.
|
|
|