NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis




Westers Katholieke Liturgie

Ontwikkeling van de notatie van muziek



De manier waarop muziek weergegeven is in manuscripten met liturgische muziek is op zichzelf veelzeggend. De notatie is vaak qua schoonheid te vergelijken met de verluchtigingen, in vergelijking met moderne muzieknotatie lijken het kunstwerken. Van de vroege naar latere vormen is de ontwikkeling te volgen. Wat voorheen alleen mondeling doorgegeven werd kreeg in de eenvoudigste vorm een geheugensteun. Naarmate de notatie zich ontwikkelde werden steeds meer aspecten van de muziek vastgelegd.

Begin. Het begin van de westerse muzieknotatie is te vinden in de grammatikale accenten van het Grieks: het accent [ / ] voor het stijgen van de stem, en het accent [ \ ] voor het neergaan van de stem; in combinatie, gaf de circumflex [ ] het stijgen en neergaan en de anticircumflex [ ] neergaan en stijgen weer. Door deze tekens samen te voegen werden de mogelijkheden uitgebreid.

"Gospel of Mark," 10th Century uit "Neumes" by Rich Elliott. Click on image for larger view.

Neumen. Uit deze accenten ontwikkelde zich een notatiesysteem voor het Gregoriaans dat lijkt op stenographie. Deze tekens worden neumen genoemd (Grieks: 'neuma': teken,aanwijzing), ze gaven de loop van een melodie weer. De vroegste complete manuscripten met neumen dateren uit de negende eeuw, maar er zijn fragmenten gevonden uit de achtste eeuw. Deze zijn al zo goed ontwikkeld dat men denkt dat het systeem zeker twee eeuwen ouder moet zijn (zesde eeuw).

In de ontwikkeling van de neume notatie werd het [ / ] accent de virga, geschreven als een steepje en gewoonlijk hellend naar rechts. Het [ \ ] accent werd het punctum, geschreven als een punt. Al de andere neumen die combinaties hiervan zijn vormen de groep die bekend is als de accent neumen. Er zijn ook neumen die de wijze van uitvoering aanduiden.

Een aantal in de loop der tijd ontwikkelde tekens zijn:

enkele noten: virga, punctum, tractulus
twee noten: pes (stijgend), clivis (dalend)
drie of meer noten: climacus (dalend), scandicus (stijgend), porrectus (dalend-stijgend), torculus (stijgend-dalend)
versieringen, zoals: quilisma (mogelijk een soort triller of vibrato) ancus, liquiscenten (meest gezongen nasalen), repercussio (een aantal noten op de zelfde lettergreep van dezelfde toonhoogte)

Er is ook een verlengingsteken (episema) - een liggend streepje - dat meestal in combinatie met andere tekens voorkomt.

Ekphonetisch. Een tussenvorm is te vinden in de notatiesystemen die te vinden zijn in Byzantijnse, Armeense, Syrische, Coptische, Joodse en sommige Griekse manuscripten. Deze ekphonetische notatie gebruikt een beperkt aantal tekens voor het plechtig zingen van liturgische tekst. Deze onderscheiden zich van de neumen door het feit dat ze een opeenvolging van vaste melodiepatronen aanduiden en geen vrij bewegende melodie.

"Sticharion," circa 1445, Dionysiou Klooster, Griekenland. Klik op de afbeelding voor een vergrote weergave.

Oratorische Neumen. In de vroegste manuscripts, 9e tot 11e eeuw, worden de neumen langs een rechte lijn geschreven. Deze lijn is soms getrokken, maar soms ook gekerfd in het perkament. Deze notatie kon slechts vaag de loop van een melodie aanduiden en functioneerde als geheugensteun voor zangers die de melodie al uit het hoofd geleerd hadden (misschien omdat de omvang van hun repertoire dit nodig maakte). Deze schrijfwijze werd oratorisch of chironomisch genoemd, (duidend op de op en neergaande beweging van de zangleider). De intervallen tussen de noten werden niet aangegeven.

Diastemische neumen. Tegen het jaar 1000 vinden we een weergave van neumen die de mate van stijging en daling van de melodie weergeeft. Dit werd eerst gedaan zonder hulp van lijnen en wordt 'in campo aperto' (in het open veld) genoemd. De Beneventaanse schrijvers uit Zuid Italie en uit Engeland blonken uit in deze notatiewijze. De neumen die in dit interval notatie systeem gebruikt werden worden diastemisch genoemd.

Diastemische neume, manuscript uit Albi,voore 1079; afkomstig van de Plainchant Homepage Klik op de afbeelding voor een vergrote weergave.

Oratorische neumen kunnen niet exact gelezen worden, en onze kennis van de melodieën die zij weergeven komt vooral van vergelijking met dergelijke vormen die in een exacter notatiesysteem overgeleverd zijn. De betekenis van de notatie word duidelijker naarmate lijnen worden gebruikt om toonhoogtes vast te leggen. Soms werden letters gebruikt om de toonhoogte te verduidelijken of verandering van ritme aan te geven. Verandering in de neumen zelf kon ook verandering in ritme aangeven, spatiering kon vertraging aanduiden.

Vierkante notatie. Al de vormen die beschreven werden ondergingen veranderingen door de tijd en naarmate de behoefte aan een exacter notatiesysteem resulteerde in een verbetering ervan. In de dertiende eeuw verminderden de regionale verschillen. Aan de School van de Notre Dame in Parijs (ca. 1175-1250) wordt het eerste gebruik van vierkante notatie toegeschreven. Deze vorm, de meest bekende, wordt nog steeds gebruikt voor de notatie van het Gregoriaans. Deze ontwikkelde uit de laat Aquitaanse en, in mindere mate, de Normaanse notatie. Het werd op steeds meer plaatsen gebruikt en werd langzamerhand in het grootste deel van Zuid en West Europa. Oostenrijk, Duitsland en delen van Vlaanderen bleven de Gothische vorm tot in de 16e eeuw gebruiken. De vierkante vorm werd ook gebruikt om het grote corpus aan wereldlijke monofone muziek van de 12e tot de 15e eeuw te noteren, inclusief melodieën van de Troubadours, Trouveres, Minnesänger, Meistersänger en anderen.

"Antifonaal," 12e eeuw, Italie; Columbia University. Klik op de afbeelding voor een vergrote weergave.

De notenbalk. Verbonden met de vierkante notatie is de notenbalk met vier lijnen, die al in gebruik was toen deze notatie aan de dag trad. De uitvinding ervan staat op naam van Guido van Arezzo (ca. 980-1050), maar deze was al in de 10e eeuw in gebruik. De grote uitvinding van Guido is dat hij met behulp van de in zijn tijd overbekende hymne Ut Queant Laxis een methode bedacht om de grootte van de secunde stap eenduidig te kunnen noteren. De hymne begint iedere regel een secunde hoger. Guido gebruikte de beginlettergrepen ut-re-mi-fa-sol-la als basis van zijn vastlegging. De enige halve stap in deze hexachorden-reeks is tussen de mi en de fa. Guido ontwikkelde een compleet toonsysteem gebaseerd op deze hexachorden.

ut queant laxis
re- sonare fibris
mi- ra gestorium
fa- muli tuorum
sol- ve polluti
la- bii reatum
(si) sancte Ioanne

De notenbalk werd langzaamaan geaccepteerd en wordt in de 12e eeuw in vele gebieden in Italie, Frankrijk, Spanje en Engeland gevonden. Enige voorbeelden uit Duitsland zijn ook bekend, maar daar gebruikte vele muziekcentra de notatie pas in de 15e eeuw. De notenbalk met vijf lijnen ontwikkelde zich met de polyfone muziek, maar werd ook gebruikt voor eenstemmige muziek.

Sleutels. In de evolutie van de balk functioneerde de sleutel om de toonhoogte van een lijn vast te leggen. Lijnen werden soms gestrokken, soms in het perkament gekrst. In de vroege manuscripten werd de F lijn meestal gemarkeerd, en ook wel de C. Na de komst van de vier lijnen balk werden deze letters als sleutels gebruikt. Omdat ze op verschillende lijnen geplaatst werden, kon de melodie, of die nu hoog ging of laag, door verschuiving van de sleutel binnen de omvang van de balk gehouden worden. worden. Dit voorkwam het onoverzichtelijk gebruik van hulplijnen. De G lijn wordt zelden vastgelegd in het Gregoriaans. Oorspronkelijk werden deze sleutels in de vorm van de letter genoteerd, maar geleidelijk werden ze gestyleerd tot wat we nu kennen. Het teken aan het eind van de balk (genaamd custos) geeft aan waar de melodie op de volgende balk doorgaat.

"Antifonaal," 15e eeuw, Italie; Columbia University. Klik op de afbeelding voor een vergrote weergave.

Letter notatie. Hoewel de oude Grieken letters van het alfabet gebruikt hadden om de toonhoogte aan te geven, is daar weinig van terug te vinden in vroeg Christelijke muziek. In 'De institutione musica' van Boethius worden Latijnse letters gebruikt voor de toonhoogte. Boethius voerde dit niet ver genoeg door om het hele octaaf te beschrijven, maar dit zal later muziektheoretici zoals Huchbald, Odo van Cluny en Guido van Arezzo beïnvloed hebben, want zij gebruikten allen letters in hun notatiesysteem.

Syllabische notatie. De anonyme auteur van het 9e eeuwse tractaat 'Musica Enchiriadis' introduceerde een notatiesysteem dat het Griekse symbool 'daseia' (dat op een F lijkt) gecombineerd met S of C. Door verschillende plaatsingen hiervan te gebruiken (inclusief schuin en omgekeerd) resulteerden 18 combinaties die elk een toon van de toonladder van de auteur weergaven. Hierdoor was het mogelijk een melodiedie exact te noteren, afgezien van het ritme. Hieraan was toegevoegd een balk met vijf of meer regels waarbij alleen de tussenruimte gebruikt werd voor toonhoogte en met lettergrepen van de tekst erop geschreven in plaats van noten.

Polyfone notatie. De vierkante vorm werd rond 1200 gebruikt om wereldlijke melodieën te noteren, toen ook ritmische waarden werden vastgelegd. Gedurende de 13e en 14e eeuwen was er een snelle ontwikkeling met veel veranderingen en verbeteringen. Twe notenwaarden, longa en brevis, werden geaccepteerd ca. 1225 en de kortere semi-brevis later in de eeuw. Twee of drie van deze laatste konden een brevis vervangen. Het vastleggen van exacte waarden, onafhankelijk van de ritmische modus markeert het begin van de mensurale notatie, ca. 1260. Dit was beperkt tot ternair metrum, maar in de 14e eeuw werd dit opgegeven en werden de basis principes van het ritme herzien. Het nieuwe systeem, uiteengezet door Philippe de Vitry in zijn tractaat 'Ars Nova', ca. 1325, herkende tweevoudige en drievoudige ritmes als even belangrijk en paste dit toe op alle notenwaarden. Zijn principes bleven vrijwel ongewijzigd tot het einde van de 16e eeuw.

"Eton Choirbook," Engeland, circa 1490, Klik op de afbeelding voor een vergrote weergave.



Voor muziek notatie software zie de: Gregoire web site.

TERUG NAAR BOVEN