|
|
|
Intredelied
De intrede in de dienst wordt gemarkeerd door een lied. Zingend gaat de
gemeente op naar het huis van de HEER. Deze `opgaande' gemeente herkent
zichzelf in de psalmen waarmee Israel voor het aangezicht van de HEER
treedt. Psalmen `van de opgang' kunnen zijn: psalm 15, 24, 43, 84, 100
en 121-134. Naast deze intredeliederen, waarin het accent op het opgaan
ligt, bestaat het gebruik de zon- en feestdagen van het kerkelijk jaar
te karakteriseren door een specifieke psalm (met bijbehorende antifoon),
die voor die betreffende dag als intredelied wordt aangegeven.
Wil de gemeente een accent leggen op het zingend opgaan, dan kan het
intredelied voorafgaan aan (groet,) bemoediging en gebed van toenadering.
De meeste kerkgebouwen bieden niet voldoende ruimte om met heel de gemeente
zingend op te trekken naar de plaats waar de Schriften worden geopend
en de tafel in gereedheid wordt gebracht. Dan kan een vervangende vorm
zijn dat de gemeente staande zingt, terwijl allen die een functie in de
dienst hebben eveneens zingend hun plaatsen innemen.
In processie de dienst binnengaan kan een extra dimensie krijgen als de
heilige Schrift waaruit de verkondiging zal klinken, opgeheven wordt meegedragen:
het levende Woord wil daar aanwezig zijn waar de gemeente in Jezus' naam
vergaderd is.
Als de intredepsalm met de daarbij behorende antifoon door eantorij en
gemeente onberijmd in beurtzang wordt gezongen, wordt de psalm besloten
met de lofprijzing:
a. Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest, zoals het was in het
begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
De toonzetting daarvan volgt die van de psalm. Een zelfstandige toonzetting
is te vinden in de Liturgische Gezangen (14).
|
|
|