NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis




Joodse Liturgische Muziek

Zie Joodse Invloed op Vroeg Christelijke Hymnodie.

Joodse Liturgische Muziek is de muziek die gebruikt werd in de Joodse Eredienst.

De Bijbel en de Talmud vermelden dat spontane muziek gebruikelijk was onder de Oude Joden bij belangrijke gebeurtenissen, zowel religieuze als wereldlijke. Hebreeuwse muziek was zowel instrumentaal als vokaal. Zang vond plaats in responsoriale, antifonale en refrein vormen Zang en dans werden begeleid door muziekinstrumenten.De eerste instrumenten die in de Bijbel genoemd worden zijn de kinnor, een lier, waarschijnlijk gelijkend op de kithara, en de ugab, mogelijk een vertikale fluit. Andere instrumenten, die misschien wel meer ceremoniele dan muzikale waarde hadden, omvatten de hasosra, een trompet, en de shofar, een ramshoorn. De laatste is het minst muzikaal van alle instrumenten en ironisch genoeg de enige die nog gebruikt wordt. Al de andere instrumenten zijn geleidelijk vervangen door betere instrumenten.

Toen het koningschap in Israel gevestigd werd, kreeg muziek een vaste plaats. In de tempeldienst was een vast, en aanzienlijk, aandeel voor muziek, met de bijbehorende gevolgen voor de ontwikkeling van infrastructuur en de ontwikkeling van de muziek zelf. Nieuwe instrumenten waren de nevel, een harp; de halil, mogelijk een dubbele hobo; de asor, een 10-snarig instrument waarschijnlijk zoals een psalterium; en de magrepha, een instrument met krachtig geluid met signaalfunctie voor gebruik aan het begin van de dienst. Verscheidene soorten cymbalen die gebruikt werden in de Tempel werden verboden na de herbouw.. Rituele muziek was eerst het cantileren van (bijbel)teksten, d.w.z. reciteren op een reciteertoon. Later werden gebeden en bijbelse poezie ook gecantileerd, waarschijnlijk met een modaal systeem vergelijkbaar met de ragas van Hindu muziek of de maqamat van Arabische muziek, d.w.z. melodieën met improvisaties.

Na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen in 70 A.D. bleef veel van de traditionele zang bewaard in de Joodse gemeenten in de diaspora, en vanwege de conservatieve omgang ermee wordt ervan uitgegaan dat de zang van de meest conservatieve gemeenschappen dicht zal liggen bij hoe het toen was. De instrumentale muziek ging verloren toen de Joden in de diaspora als teken van rouw besloten niet meer op hun istrumenten te spelen. Een geheugensteunsyteem met gebaren was ontwikkeld voor de traditionele zang in de Tempel, en na het jaar 70 werd dit de basis voor de ontwikkeling van een muzieknotatiesysteem. In de 9e eeuw perfectioneerd Aaron ben Asher uit Tiberias de te'amim, of neginoth, een accent tekensysteem. Zijn notatiesysteem verving alle andere systemen en beinvloedde de ontwikkeling van de vroegste Christelijke neumen, die zich uiteindelijk tot een exact systeem ontwikkelden, terwijl het te'amim zijn onnauwkeurige karakter bewaarde (zie muziek notatie).

Toen de synagogue belangrijker werd, werd ook de chazan, of cantor, van de synagoge belangrijker. Onder de Sefardische Joden in het door Islamieten overheerste Spanje had Arabische muziek grote invloed en werd ook geintroduceerd in de synagoge. Later accepteerden de Ashkenazische Joden (Een Joodse gemeenschap die in Europa zijn oorsprong had in Duitsland. sommige van de melodische vormen van het Duitse volkslied en van het Italiaanse hof lied. Deze aanpassing werd met wisselend succes bestreden door de meer traditionele Joden die elementen van het Joodse lied uit de Middeleeuwen opnieuw in gebruik namen. De cantors van na de Renaissance ontwikkelden een speciaal type coloratuar, dat populair was in het Europa van de 17de eeuw.

In de vroege 19e eeuw werden muziekinstrumenten geintroduceerd in sommige Duitse synagogen, en ander veranderingen die resulteerden uit het lenen van de Christelijke. In de hervormingsbeweging van de 19e eeuw was geen plaats meer voor de cantor, werd het orgel ingevoerd en werden Joodse gezangen in de volkstaal geschreven en vaak zelfs gezongen op de melodie van protestatse gezangmelodieën. Reactie tegen deze beweging resulteerde in een gematigder hervorming waarbij de Weense cantor Salomon Sulzer (1804-1890) een prominente plaats innam. Sulzer legde het erop toe het traditionele cantileren te herstellen, maar zonder de improvisatie, en hij maakte gebruik van nieuwe muziek speciaal voor de synagoge gecomponeerd. Hij gebruikte het orgel en liet ook gezangen in de volkstaal zingen. Sulzer's composities en die van Louis Lewandowski (1821-94), een even befaamde hervormer en de meest spraakmakende cantor in het toenmalige Berlijn, vormen de basis van veel moderne synagoge muziek. In Oost Europa, begon Hasidische invloed aan het eind van de 18e eeuw. Twee belangrijke Oost Europeaanse componisten van traditionele muziek waren de Russische cantors Eliezer Gerowitch (1844-1914) en David Nowakowsky (1849-1921).

Zie A. Z. Idelsohn, Jewish Music in its Historical Development (1967); A. M. Rothmüller, The Music of the Jews (tr. 1954, rev. ed. 1967); A. Sendrey, Music in Ancient Israel (1969); E. Werner, A Voice Still Heard (1976).

Zie ook: Infoplease.com


Georganiseerde KOORMUZIEK in de oud-Joodse traditie

Het Oude Testament geeft volop aanwijzingen voor het bestaan van goed georganiseerde koorzang in het oude Israel. Toen David voorbereidingen trof om de Ark van het Verbond naar Jeruzalem te brengen, beval hij 'de hoofden van de Levitische families diegenen van hun verwanten te laten aantreden die met luide stem, onder begeleiding van muziekinstrumenten, van harpen, lieren en cimbalen, vreugdeliederen konden zingen. ' (1 Kronieken 15:16). Van de leiders die aangesteld waren hadden drie de eer van het signalen geven met cymbalen en 14 (acht met psalteria en zes met harpen) waren bestemd om snaarinstrumenten te bespelen die, toen en later, de typerende begeleiding voor Joodse koormuziek vormden. 'Kenanja, de Leviet, die de leiding had over de muziek, werd, gezien zijn deskundigheid, met de muziek belast. ' (1 Kronieken 15:22). Uit de resultaten blijkt dat hij was een goede leraar, want toen de eerste Tempel korte tijd later zijn organisatie kreeg, bleek David 288 vaardige Levitische musici te kunnen aanstellen -- 24 groepen van 12, elke groep met zijn aangestelde leider. Voor gewone gelegenheden deden deze groepen om de beurt dienst, maar bij belangrijke vieringen traden alle levitische musici aan. Bij de uitgebreide ceremoenie ter gelegenheid van de wijding van de Tempel van Salomo werd dit op zich al omvangrijke koor uitgebreid 'met met de honderdtwintig priesters die op de trompet moesten blazen. (12) en alle Levitische zangers, te weten Asaf, Heman, Jedutun en hun zonen en broers, gekleed in fijn linnen, stonden met hun cimbalen, harpen en lieren aan de oostkant van het altaar klaar, en ook nog honderdtwintig priesters met trompetten –,
(13) Toen de priesters het heiligdom verlieten en blazers en zangers tegelijk het loflied ter ere van de HEER inzetten, onder het geschetter van de trompetten, het gerinkel van de bekkens en de muziek van de andere instrumenten, en allen zongen: ‘Loof God, want Hij is goed, en zijn liefde kent geen grenzen’, toen vulde een wolk het huis van de HEER.
' (2 Kronieken 5:12-13).

Meerdere keren werd het Tempelkoor afgeschaft, tijdens periodes van afval of tegenspoed, om later weer in eer hersteld te worden. Er was een koor waarin Kenanja's opvolgers generatie na generatie cantors en koorleden opleidden. Het levietenkoor bestond officieel enkel uit volwassen mannen, maar Levitische jongens mochten, waarschijnlijk als leerlingen, hun stemgeluid voegen bij dat van de mannen. Er zijn onvoldoende gegevens om de zienswijze van sommigen te ondersteunen dat vrouwen ook deenamen aan de koorzang, maar ondanks hun vrijwel zekere uitsluiting van het officiele koor namen de vrouwen ongetwijfeld wel deel aan de acclamaties en responsen die bij het zingen van de psalmen gekomen waren. De koren van vele synagogen, hoewel bescheiden in omvang en gewoonlijk zonder begeleidende instrumenten, waren gevormd naar het voorbeeld van de Tempel in Jeruzalem. In de Tempel en in de synagogen werd de Joodse koormuziek, die monofoon was, vaak responsoriaal of antifonaal uitgevoerd. Bepaalde psalmen hebben bovenschriften die spreken over uitvoering door een solist met beantwoordend koor en antifonale zang wordt beschreven in verscheidene bijbelse passages, bijv. Nehemia 12:31-9: ..... Ik stelde twee grote koren op; een daarvan trok in processie zuidwaarts over de muur, in de richting van de Mestpoort. .... Daarna een aantal priesters met trompetten: ...... die de muziekinstrumenten van David, de godsman, bij zich hadden. ..... Het tweede koor ging noordwaarts. .......

Dat de oude praktijk van de antifonale zang nog in ere was bij de Joden in de eerste eeuw weten we door de beschrijving van Philo van Alexandria van gemeentelijke antifone zang zoals die gepraktizeerd werd door een Joodse secte bekend als de Therapeutae (De vita contemplativa, §29):

Ze gaan samen staan en ...vormen zich tot twee koren, één van mannen en één van vrouwen, waarvan de leiders gekozen werden omdat ze de meest geëerde en meest muzikale van hen waren. Zey zingen gezangen tot eer van God met teksten in vele metra en met vele melodieën, soms samen zingend, soms antifonaal.... Zo is het koor van de Therapeutae van de ene of van de andere sekse -- noot als antwoord op noot, stem als antwoord op stem, terwijl de diepe stemmen van de mannen samensmelten met de schelle stemmen van de vrouwen -- ze creëren een ware muzikale symfonie.

Zie ook: New Grove Dictionary of Music and Musicians

Zie ook: Oxford Companion to Music 1983.

UITVOERINGSPRAKTIJK in de Vroege Joodse Tempel

Het levitische Tempelrepertoire werd waarschijnlijk gezongen met een heterofone begeleiding door muziekinstrumenten (zie 3(i) boven). De aanduiding 'selah' (Septuagint: 'diapsalma'), die in 39 psalmen gevonden wordt, gaf mogelijk een onderbreking aan voor het knielen (Smith, 1990, pp.173--4).

De vormen van zang waren: solozang, koorzang en responsoriale zang. Tekstgedeelten in de bijbelboeken Kronieken, Ezra en Nehemia geven aan dat het levietenkoor een leider had die ook de zang zelf leidde. De Mishnah bevat beschrijvingen van het levietenkoor en noemt ook Hugras ben Levi die verantwoordelijk was voor de levieten zang en zelf een solo zanger van naam.(Mishnah Sheqalim v.1, Yoma III.11). Verscheidene psalmen hebben refreinen of worden voorafgegaan door het woord 'halleluja' dat gebruikt werd als refrein; deze kenmerken weerspiegelen waarschijnlijk responsoriale een praktijk. Dergelijke vormen van zang waren waarschijnlijk buiten de Tempel ook gebruikelijk, maar dan zonder uitgebreide instrumentale begeleiding. Vrijgelaten Joodse gevangenen (zie 3(iii) boven) vormden 'koren' voor hun zang (3 Maccabees 6:.32, 35); een vader zong psalmen voor zijn kinderen (4 Maccabeeën 18:15); bij het Pesachmaal thuis werd het 'hallel' (Ps 113-118) responsoriaal gezongen (Mishnah Pesahim x.4, 7); en er was ook solozang, responsoriale zang en koorzang bij de sekte van de Therapeutae (Philo, De vita contemplativa x.80 and xi.83--9; see Smith, 1984).

In het vroege Christendom wordt onbegeleide individuale, gemeenschappelijke en responsoriale zang gevonden in en buiten het Nieuwe Testament (zie bijv. Smith, 1984, pp.13--15). Er is geen duidelijke aanwijzing dat toen het Nieuw Terstamentische psalmachtige materiaal (zie 4(ii) boven) gezongen werd. Drie van de Oden van Salomo bevatten directe verwijzingen nar solozang en gemeenschappelijke Zang (Smith, 1994, pp.13--14). De Jezus Hymne werd responsoriaal gezongen.

De vroegste buitenbijbelse verwijzing naar het zingen van psalmen komt voor in het laat 2e eeuwse boek Handelingen van Paulus (zie 4(i) boven); de vroegste verwijzing naar het zingen van psalmen als solozang, responsoriale zang en koorzang komen voor aan het eind van de 3e eeuw in het werk van Tertullianus (bijv. Apologeticum xxxix.16--18; De oratione XXV ii; Ad uxorem II, viii.8--9; zie McKinnon, 1987, §74, 78, 80) en Hippolytus (bijv. Traditio Apostolica xxv; zie McKinnon, 1987, §89). Vanaf deze tijd komen verwijzingen naar het zingen van psalmen vaker voor, speciaal later nadat keizer Constantijn het Christendom officieel toestond in 313.