|
|
|
Joodse Liturgische Muziek
Zie Joodse
Invloed op Vroeg Christelijke Hymnodie.
Joodse Liturgische Muziek is de muziek die gebruikt
werd in de Joodse Eredienst.
De Bijbel en de Talmud vermelden dat spontane muziek gebruikelijk
was onder de Oude Joden bij belangrijke gebeurtenissen, zowel religieuze
als wereldlijke. Hebreeuwse muziek was zowel instrumentaal als vokaal.
Zang vond plaats in responsoriale, antifonale en refrein vormen Zang
en dans werden begeleid door muziekinstrumenten.De eerste instrumenten
die in de Bijbel genoemd worden zijn de kinnor, een lier, waarschijnlijk
gelijkend op de kithara, en de ugab, mogelijk een vertikale fluit. Andere
instrumenten, die misschien wel meer ceremoniele dan muzikale waarde
hadden, omvatten de hasosra, een trompet, en de shofar, een ramshoorn.
De laatste is het minst muzikaal van alle instrumenten en ironisch genoeg
de enige die nog gebruikt wordt. Al de andere instrumenten zijn geleidelijk
vervangen door betere instrumenten.
Toen het koningschap in Israel gevestigd werd, kreeg muziek
een vaste plaats. In de tempeldienst was een vast, en aanzienlijk, aandeel
voor muziek, met de bijbehorende gevolgen voor de ontwikkeling van infrastructuur
en de ontwikkeling van de muziek zelf. Nieuwe instrumenten waren de
nevel, een harp; de halil, mogelijk een dubbele hobo; de asor, een 10-snarig
instrument waarschijnlijk zoals een psalterium; en de magrepha, een
instrument met krachtig geluid met signaalfunctie voor gebruik aan het
begin van de dienst. Verscheidene soorten cymbalen die gebruikt werden
in de Tempel werden verboden na de herbouw.. Rituele muziek was eerst
het cantileren van (bijbel)teksten, d.w.z. reciteren op een reciteertoon.
Later werden gebeden en bijbelse poezie ook gecantileerd, waarschijnlijk
met een modaal systeem vergelijkbaar met de ragas van Hindu muziek of
de maqamat van Arabische muziek, d.w.z. melodieën met improvisaties.
Na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen in 70
A.D. bleef veel van de traditionele zang bewaard in de Joodse gemeenten
in de diaspora, en vanwege de conservatieve omgang ermee wordt ervan
uitgegaan dat de zang van de meest conservatieve gemeenschappen dicht
zal liggen bij hoe het toen was. De instrumentale muziek ging verloren
toen de Joden in de diaspora als teken van rouw besloten niet meer op
hun istrumenten te spelen. Een geheugensteunsyteem met gebaren was ontwikkeld
voor de traditionele zang in de Tempel, en na het jaar 70 werd dit de
basis voor de ontwikkeling van een muzieknotatiesysteem. In de 9e eeuw
perfectioneerd Aaron ben Asher uit Tiberias de te'amim, of neginoth,
een accent tekensysteem. Zijn notatiesysteem verving alle andere systemen
en beinvloedde de ontwikkeling van de vroegste Christelijke neumen,
die zich uiteindelijk tot een exact systeem ontwikkelden, terwijl het
te'amim zijn onnauwkeurige karakter bewaarde (zie muziek notatie).
Toen de synagogue belangrijker werd, werd ook de chazan,
of cantor, van de synagoge belangrijker. Onder de Sefardische Joden
in het door Islamieten overheerste Spanje had Arabische muziek grote
invloed en werd ook geintroduceerd in de synagoge. Later accepteerden
de Ashkenazische Joden (Een Joodse gemeenschap die in Europa zijn oorsprong
had in Duitsland. sommige van de melodische vormen van het Duitse volkslied
en van het Italiaanse hof lied. Deze aanpassing werd met wisselend succes
bestreden door de meer traditionele Joden die elementen van het Joodse
lied uit de Middeleeuwen opnieuw in gebruik namen. De cantors van na
de Renaissance ontwikkelden een speciaal type coloratuar, dat populair
was in het Europa van de 17de eeuw.
In de vroege 19e eeuw werden muziekinstrumenten geintroduceerd
in sommige Duitse synagogen, en ander veranderingen die resulteerden
uit het lenen van de Christelijke. In de hervormingsbeweging van de
19e eeuw was geen plaats meer voor de cantor, werd het orgel ingevoerd
en werden Joodse gezangen in de volkstaal geschreven en vaak zelfs gezongen
op de melodie van protestatse gezangmelodieën. Reactie tegen deze
beweging resulteerde in een gematigder hervorming waarbij de Weense
cantor Salomon Sulzer (1804-1890) een prominente plaats innam. Sulzer
legde het erop toe het traditionele cantileren te herstellen, maar zonder
de improvisatie, en hij maakte gebruik van nieuwe muziek speciaal voor
de synagoge gecomponeerd. Hij gebruikte het orgel en liet ook gezangen
in de volkstaal zingen. Sulzer's composities en die van Louis Lewandowski
(1821-94), een even befaamde hervormer en de meest spraakmakende cantor
in het toenmalige Berlijn, vormen de basis van veel moderne synagoge
muziek. In Oost Europa, begon Hasidische invloed aan het eind van de
18e eeuw. Twee belangrijke Oost Europeaanse componisten van traditionele
muziek waren de Russische cantors Eliezer Gerowitch (1844-1914) en David
Nowakowsky (1849-1921).
Zie A. Z. Idelsohn, Jewish Music in its
Historical Development (1967); A. M. Rothmüller,
The Music of the Jews (tr. 1954, rev. ed. 1967); A. Sendrey,
Music in Ancient Israel (1969); E. Werner, A Voice
Still Heard (1976).
Zie ook:
Infoplease.com
Georganiseerde KOORMUZIEK in de oud-Joodse traditie
Het Oude Testament geeft volop aanwijzingen voor het bestaan
van goed georganiseerde koorzang in het oude Israel. Toen David voorbereidingen
trof om de Ark van het Verbond naar Jeruzalem te brengen, beval hij
'de hoofden van de Levitische families diegenen van hun verwanten te
laten aantreden die met luide stem, onder begeleiding van muziekinstrumenten,
van harpen, lieren en cimbalen, vreugdeliederen konden zingen. ' (1
Kronieken 15:16). Van de leiders die aangesteld waren hadden drie de
eer van het signalen geven met cymbalen en 14 (acht met psalteria en
zes met harpen) waren bestemd om snaarinstrumenten te bespelen die,
toen en later, de typerende begeleiding voor Joodse koormuziek vormden.
'Kenanja, de Leviet, die de leiding had over de muziek, werd, gezien
zijn deskundigheid, met de muziek belast. ' (1 Kronieken 15:22). Uit
de resultaten blijkt dat hij was een goede leraar, want toen de eerste
Tempel korte tijd later zijn organisatie kreeg, bleek David 288 vaardige
Levitische musici te kunnen aanstellen -- 24 groepen van 12, elke groep
met zijn aangestelde leider. Voor gewone gelegenheden deden deze groepen
om de beurt dienst, maar bij belangrijke vieringen traden alle levitische
musici aan. Bij de uitgebreide ceremoenie ter gelegenheid van de wijding
van de Tempel van Salomo werd dit op zich al omvangrijke koor uitgebreid
'met met de honderdtwintig priesters die op de trompet moesten blazen.
(12) en alle Levitische zangers, te weten Asaf, Heman, Jedutun en hun
zonen en broers, gekleed in fijn linnen, stonden met hun cimbalen, harpen
en lieren aan de oostkant van het altaar klaar, en ook nog honderdtwintig
priesters met trompetten ,
(13) Toen de priesters het heiligdom verlieten en blazers en zangers
tegelijk het loflied ter ere van de HEER inzetten, onder het geschetter
van de trompetten, het gerinkel van de bekkens en de muziek van de andere
instrumenten, en allen zongen: Loof God, want Hij is goed, en
zijn liefde kent geen grenzen, toen vulde een wolk het huis van
de HEER.
' (2 Kronieken 5:12-13).
Meerdere keren werd het Tempelkoor afgeschaft, tijdens
periodes van afval of tegenspoed, om later weer in eer hersteld te worden.
Er was een koor waarin Kenanja's opvolgers generatie na generatie cantors
en koorleden opleidden. Het levietenkoor bestond officieel enkel uit
volwassen mannen, maar Levitische jongens mochten, waarschijnlijk als
leerlingen, hun stemgeluid voegen bij dat van de mannen. Er zijn onvoldoende
gegevens om de zienswijze van sommigen te ondersteunen dat vrouwen ook
deenamen aan de koorzang, maar ondanks hun vrijwel zekere uitsluiting
van het officiele koor namen de vrouwen ongetwijfeld wel deel aan de
acclamaties en responsen die bij het zingen van de psalmen gekomen waren.
De koren van vele synagogen, hoewel bescheiden in omvang en gewoonlijk
zonder begeleidende instrumenten, waren gevormd naar het voorbeeld van
de Tempel in Jeruzalem. In de Tempel en in de synagogen werd de Joodse
koormuziek, die monofoon was, vaak responsoriaal of antifonaal uitgevoerd.
Bepaalde psalmen hebben bovenschriften die spreken over uitvoering door
een solist met beantwoordend koor en antifonale zang wordt beschreven
in verscheidene bijbelse passages, bijv. Nehemia 12:31-9: ..... Ik stelde
twee grote koren op; een daarvan trok in processie zuidwaarts over de
muur, in de richting van de Mestpoort. .... Daarna een aantal priesters
met trompetten: ...... die de muziekinstrumenten van David, de godsman,
bij zich hadden. ..... Het tweede koor ging noordwaarts. .......
Dat de oude praktijk van de antifonale zang nog in ere
was bij de Joden in de eerste eeuw weten we door de beschrijving van
Philo van Alexandria van gemeentelijke antifone zang zoals die gepraktizeerd
werd door een Joodse secte bekend als de Therapeutae (De vita contemplativa,
§29):
Ze gaan samen staan en ...vormen zich tot twee koren,
één van mannen en één van vrouwen, waarvan
de leiders gekozen werden omdat ze de meest geëerde en meest muzikale
van hen waren. Zey zingen gezangen tot eer van God met teksten in vele
metra en met vele melodieën, soms samen zingend, soms antifonaal....
Zo is het koor van de Therapeutae van de ene of van de andere sekse
-- noot als antwoord op noot, stem als antwoord op stem, terwijl de
diepe stemmen van de mannen samensmelten met de schelle stemmen van
de vrouwen -- ze creëren een ware muzikale symfonie.
Zie ook: Oxford Companion to Music 1983.
UITVOERINGSPRAKTIJK in de Vroege Joodse Tempel
Het levitische Tempelrepertoire werd waarschijnlijk gezongen met een
heterofone begeleiding door muziekinstrumenten (zie 3(i) boven). De aanduiding
'selah' (Septuagint: 'diapsalma'), die in 39 psalmen gevonden wordt, gaf
mogelijk een onderbreking aan voor het knielen (Smith, 1990, pp.173--4).
De vormen van zang waren: solozang, koorzang en responsoriale zang. Tekstgedeelten
in de bijbelboeken Kronieken, Ezra en Nehemia geven aan dat het levietenkoor
een leider had die ook de zang zelf leidde. De Mishnah
bevat beschrijvingen van het levietenkoor en noemt ook Hugras ben Levi
die verantwoordelijk was voor de levieten zang en zelf een solo zanger
van naam.(Mishnah Sheqalim v.1, Yoma III.11). Verscheidene psalmen hebben
refreinen of worden voorafgegaan door het woord 'halleluja' dat gebruikt
werd als refrein; deze kenmerken weerspiegelen waarschijnlijk responsoriale
een praktijk. Dergelijke vormen van zang waren waarschijnlijk buiten de
Tempel ook gebruikelijk, maar dan zonder uitgebreide instrumentale begeleiding.
Vrijgelaten Joodse gevangenen (zie 3(iii) boven) vormden 'koren' voor
hun zang (3 Maccabees 6:.32, 35); een vader zong psalmen voor zijn kinderen
(4 Maccabeeën 18:15); bij het Pesachmaal thuis werd het 'hallel'
(Ps 113-118) responsoriaal gezongen (Mishnah Pesahim x.4, 7); en er was
ook solozang, responsoriale zang en koorzang bij de sekte van de Therapeutae
(Philo, De vita contemplativa x.80 and xi.83--9; see Smith, 1984).
In het vroege Christendom wordt onbegeleide individuale, gemeenschappelijke
en responsoriale zang gevonden in en buiten het Nieuwe Testament (zie
bijv. Smith, 1984, pp.13--15). Er is geen duidelijke aanwijzing dat toen
het Nieuw Terstamentische psalmachtige materiaal (zie 4(ii) boven) gezongen
werd. Drie van de Oden van Salomo bevatten directe verwijzingen nar solozang
en gemeenschappelijke Zang (Smith, 1994, pp.13--14). De Jezus Hymne werd
responsoriaal gezongen.
De vroegste buitenbijbelse verwijzing naar het zingen van psalmen komt
voor in het laat 2e eeuwse boek Handelingen van Paulus (zie 4(i) boven);
de vroegste verwijzing naar het zingen van psalmen als solozang, responsoriale
zang en koorzang komen voor aan het eind van de 3e eeuw in het werk van
Tertullianus (bijv. Apologeticum xxxix.16--18; De oratione XXV ii; Ad
uxorem II, viii.8--9; zie McKinnon, 1987, §74, 78, 80) en Hippolytus (bijv.
Traditio Apostolica xxv; zie McKinnon, 1987, §89). Vanaf deze tijd komen
verwijzingen naar het zingen van psalmen vaker voor, speciaal later nadat
keizer Constantijn het Christendom officieel toestond in 313.
|
|
|