De
verheldering die de Genizah van Cairo biedt
Samenvatting: Een vergelijking van wat bekend is van de eredienstpraktijken
van het vroege Jodendom met het liturgische materiaal uit de negende
en tiende eeuwse rabbijnse school in Babylonie. Er wordt een contrast
gesignaleerd tussen het vloeiende karakter van de vroege periode en
de liturgische onveranderbaarheid van de latere periode. Dit vraagt
om een radicale herwaardering van de vroege rabbijnse liturgy, waarin
veel meer flexibiliteit en creativiteit voorkwam dan tot nu toe werd
aangenomen. Er volgt een opsomming van wat we weten van de vele lagen
van de vroege Joodse liturgie in de eerste paar eeuwen van de rabbijnse
cultuur en neemt ons kort mee naar de periode waarin de liturgische
tradities kwamen vast te liggen in gebedsboeken en riten die sindsdien
weinig veranderd zijn. Hij laat zien hoe de ontdekkingen uit de Genizah
in Cairo ons begrip kunnen verhelderen van het proces waarin liturgische
tradities resulteerden in gebedsboeken.
Een Vergelijking van de twee perioden.
Als we de ontwikkelingen onder ogen zien, is het duidelijk dat er
belangrijke veranderingen zijn opgetreden gedurende de eeuwen tussen
de Talmudische Periode en de Middeleeuwen, en dat ze de theorie,
praktijk en plaats van het Joodse gebed en de gebedspraktijk betreffen.
Om met het eerste te beginnen, het is duidelijk dat het gebed een
centrale rol speelt in de theologische prioriteiten van het rabbijnse
Jodendom, en de nadruk ligt eerder op het vinden van allerlei rechtvaardiging
en motivatie historisch, filosofisch, en halachaisch voor
de centrale rol die het is gaan spelen. De tegenstellingen inherent
aan een pluralistische benadering van liturgische uitdrukkingsvormen
zijn verlaten voor een system waarin duidelijke definities en toepassingen
zulke oneffenheden wegvegen.
In plaats van beperkte
sturing en grote creativiteit, ziet de gelovige grote sturing en beperkte
creativiteit. Normen, eerst vaag en flexibel, krijgen een vastere
vorm en eisen navolging. Vastgelegde teksten komen in de plaats van
wat eeuwenlang mondeling was doorgegeven, en de gezaghebbende geschreven
versie schrijft één bepaalde vorm voor voor waar eerder
keuzen waren.
Een nadere beschouwing
van de praktijk is ook verhelderend. Verschillen tussen versies zijn
niet meer de belangrijke kesties die het voor de Talmudische Rabbi's
waren. Verschillen van mening gaan nu meestal over kleine details,
en vermenigvuldigen zich. Tot de moderne periode, wanneer dat verandert,
betreffen ze geen belangrijke verschillen. Terwijl noch de noodzaak,
noch de methode voor het onderscheid maken tussen een gebed en een
zegening of voor het institutionaliseren van populaire vormen van
liturgische uitdrukkingsvormen van belang geweest waren voor de amoraim,
geven de autoriteiten nu regels voor de structuur en inhoud van gebedsteksten
en passen die toe in een steeds groeiend aantal situaties.
Het Aramees heeft
nog steeds een plaats in de nieuw gemaakte teksten van de siddur
maar niet zoals voorheen, de taal van het gebed was eerst afhankelijk
van zijn oorspronkelijke context en werd toen onderhevig aan verandering
en uitwisseling; nu is het Hebreeuws dominant en voorzover populaire
Arameese gebeden betreft, wordt de status quo bevroren en worden daar
argumenten voor gegeven, niet enkel op zich, maar als een geheiligde
traditie met diepe betekenis. Het materiaal van rond de negende
eeuw levert de eerste aanwijzingen van een verschuiving van een wijdverbreid
pluralisme naar een gezaghebbend formaat; de bronnen van rond de twaalfde
eeuw duiden op de aanwezigheid van een tendens (geremd door de bestaande
regulering) naar meer regionale autonomie.
Wat betreft de locatie
is er ook sprake van transformatie. De verscheidenheid aan centra
thuis, op school, en cultisch heeft plaats gemaakt voor de overheersing
van de synagoge, die de vormen heeft geabsorbeerd die oorspronkelijk
geassocieerd werden met deze alternatieve locaties. Wat aangemerkt
werd als van blijvende waarde onder de gebeden en smekingen van de
individu is opgenomen in de gemeenschappelijke vormen. Terwijl een
deel van de opkomende liturgie zich modelleerde aan de praktijk van
individuen of groepen van individuen, wordt de zaak omgedraaid in
het latere stadium, individuen moeten het gemeenschappelijke patroon
volgen als ze buiten de synagoge hun gebeden willen zeggen. Ceremonie
is ook deel van de eredienst geworden in plaats van een toevoeging
bij speciale gelegenheden, met de erbij horende veranderingen
in de fysieke omstandigheden en organisatie.
Wat nog interessanter
is, is dat de opvoedende en exegetische betekenis van het schriflezen
in aanzienlijke mate heeft moeten wijken voor de rituele en ceremoniele
functie. Het lijkt erop dat het belangrijker is geworden de relevante
pericoop van de Hebreeuwse Bijbel, met of zonder de standaard vertaling,
nauwkeurig te lezen dan een uitleg van een passende tekst te geven.
Dat laatste heeft een apart bestaan gekregen, los van de formele bijbellezing,
maar niet noodzakelijkerwijs van zijn gedetaileerde inhoud, en is
veel algemene, morele en religieuze onderwijzing gaan inhouden door
directe interpretatie van vers na vers. [1]
Voor een uitleg wordt
gegeven van wat er gebeurde in de Joodse religieuze en literaire geschiedenis
tussen de laat talmudische en de direct postgeonische perioden, dat
zo'n ontwikkeling in de liturgie tot stand bracht, kan het de zaak
verhelderen als verwezen wordt naar de manier waarop vorige generatie,
van de vroege middeleeuwen tot de moderne wetenschap, de relatie tussen
deze twee perioden hebben gezien, en het nieuw gevonden materiaal
dat veel van hun vooronderstellingen ondermijnt.
Vorige generaties
gingen ervan uit dat de tekst van de twee Talmuden de talmudische
en niet de geonische praktijk goed weergeven, en weinig aandacht wordt
geschonken aan de mogelijkheid dat grote redactionele veranderingen
ondernomen werden in een periode dat liturgische gebruiken sterk veranderd
waren. Er was de neiging om technische terminologie, met betrekking
tot gebeden en zegeningen zelf of tot de synagoge, zijn functionarissen
en ceremonies, van een eerdere periode gelijk te schakelen aan die
van een latere, en als de afgekorte titel of beginregel van een gebed
gegeven wordt, ervan uit te gaan dat de volledige tekst, hoewel die
niet gegeven wordt, substantieel dezelfde is als later bekend geworden
is.
Waar het beeld van
het gezag van de talmud niet strookt met later gebruik, werd het beschouwd
als een individuele afwijking en niet als de weerspiegeling van een
bestaande praktijk, of werd het op een of andere manier wegverklaard.
Soms werd vergeten dat het talmudische systeem van presentatie niet
geëigend is voor het vastleggen maar eerder een dialectische
methode inhoudt bedoeld voor het definieren van zaken en factoren,
en dat als een beslissing goed vastgelegd is dit best de hand kan
zijn van een post-talmudische redacteur. Bovenal werd algemeen aangenomen
dat Joodse liturgische ontwikkeling geheel bestond uit een beweging
in één richting, ofwel van de oorspronkelijke, pure
vorm naar verscheidene corrupte vomen ervan, of van een verscheidenheid
aan mogelijkheden naar een gezaghebbende versie.
Er werd geaccepteerd
dat de siddur niet bestond voor ongeveer de negende of tiende eeuw,
maar tegelijkertijd werd de inhoud ervan gezien als de geschreven
versie van wat al geruime tijde in mondelingen vorm bestond. De geonim
werden gezien als de voortzetters van de talmudische traditie en
niet meer dan de volmakers van het tekstuele, exegetische en vastleggende
proces dat al eeuwen gaande was. Waar enig vermoeden van creativiteit
van hun kant werd gevonden, wordt het uitgelegd als een respons op
een bijzondere situatie, een ramp of onderdrukking. Het verschijnen
en ontwikkelen van zulke genres als midrash, targum en piyyut in de
talmudische en posttalmudische periode werden gezien als het geleidelijk
aangroeien van creatieve uitbreidingen die in feite in conflict
komen met de basis vorm van de liturgie of lectionarium waar ze aan
toegevoegd werden.
Verschillen in liturgische
praktijk werden geweten aan geografische variatie, zoals de vroegste
tussen Palestina en Babylon, en latere riten werden teruggevoerd tot
een van deze twee oorspronkelijke vormen. Zoals de historici die eens
de duisternis van de donkere middeleeuwen toeschreven aan de onwetendheid
van die tijden in plaats van aan hun eigen onwetendheid over die periode,
hebben geleerden die zich bezig hielden met dit stuk Joodse religieuze
geschiedenis verondersteld dat de beperkte aard van hun informatie
over de geonische periode aangaf dat er niet veel te melden viel en
dat de talmudische en middeleeuwse perioden samengevoegd kunnen worden
zonder tussenliggend stadium. [2]
Er werd vergeten
dat de rabbi's van alle posttalmudische generaties alles in termen
van halachah beschouwden. Ze waren geen historisch kritische
bijbelwetenschappers, analitici van midrashim, of moderne bedrijvers
van Liturgiegeschiedenis, maar religieuze leiders die niet alleen
God's oorspronkelijke woord en huidige boodschap wilden interpreteren,
maar ook de goede procedure wilden volgen om met God te communiceren,
op zo'n manier dat gezag had en gesanctioneerd werd door de traditie.
De moderne wetenschappelijke procedures hielden geen rekening met
het feit dat alle Joodse ontwikkelingen een praktisch, halachaisch
aspect hadden. [3]
De verheldering die de Genizah van
Cairo biedt
TERUG
NAAR BOVEN
[1]
Dit alles wordt steeds duidelijker als men nagaat en vergelijkt de
houding ten opzichte van gemeenschappelijk gebed zoals ze zich ontwikkelen
in de vroegste liturgische gidsen geciteerd in n. 13 boven. Toekomstig
onderzoek moet nog meer opleveren. Zie onderhand David R. Blumenthal,
"Maimonides: Prayer, Worship, and Mysticism," in idem, ed., Approaches
to Judaism in Medieval Times III, Brown Judaic Studies (Decatur,
GA, 1988), pp. 1-16.
[2]
De tendens om de grote geonische invloed op het talmudische materiaal
zelf en op de ontwikkeling van rabbijnse liturgie te onderschatten
of grotendeels te negeren is duidelijk niet alleen in de relevante
middeleeuwse werken maar ook in Baer's Ayodat Yisrael en in
veel aspecten van de moderne wetenschappelijke behandelingen boven
geciteerd. Hoewel er vragen bij gesteld worden in the Hebreeuwse editie
(p. 204), wordt Elbogen's voorbeeld nog gevolgd door vele wetenschappelijke
en semi-wetenschappelijke werken, en wordt de liturgische vernieuwing
en productiviteit van de talmudische en middeleeuwse periode nog gezien
als verre superieur aan wat er verscheen in de geonische periode.
Baron maakt echter een veel gunstiger inschatting van de liturgische
creativiteit in die periode (Social and Religious History VII
[1958], pp. 62-134).
[3]
In Hoffman's Beyond the Text,verschijnt het woord halachah
niet in de index, hetgeen verbazingwekkend is.
BACK
TO TOP