|
|
|
BOUWKUNST VAN DE 19DE EEUW
De bouwkunst bleek niet in staat de vele nieuwe opdrachten, die de 19de
eeuw haar verschafte, een nieuwe vorm te geven. Stations en hotels kregen
soms het uiterlijk van een Griekse tempel, bruggen en postkantoren de
vormen van een gotische kathedraal. Met het doe] waarvoor het bouwwerk
moest dienen werd ternauwernood rekening gehouden. De doelmatigheid werd
aan een van het verleden geleende schoonheid opgeofferd. Het bouwen wordt
een imiteren, interpreteren en combineren van het vele, dat het verleden
bood. Het eerlijke ambacht moet meer en meer plaats maken voor de machine.
De produkten daarvan krijgen zelden of nooit een eigen vorm. Zij blijven
een imitatie van het handwerk. Eerst tegen het einde der eeuw komt daarin
enige verandering. Men ontdekt dan dat de materialen hun eigen eisen stellen
en nieuwe technieken nieuwe vormen vragen.
Het classicisme was, zeker in de architectuur, sinds Palladio niet
vergeten. De klassieke vormen werden door de barok nooit geheel verdrongen.
Vooral voor de buitenarchitectuur hadden zij daarvoor te veel kwaliteiten.
Oververzadigd van de tierlantijnen en luchtigheden van het rococo, welks
hoofse krullendraaierij zelfs door de boeren werd overgenomen, verlangde
de 19de-eeuwse mens naar wat meer eenvoud en strengheid. Deze vroeg een
groter ordening en legde liever de nadruk op het verstand dan het gevoel.
De architectuur wordt dientengevolge waardiger en nuchterder. Bij grotere
gebouwen moeten lange zuilenrijen de monumentale indruk versterken. Zelfs
bij kleinere gebouwen en woonhuizen streefde men daarnaar. Antieke vazen
en beelden, soms ook een of meer paren zuilen moesten de monumentaliteit
van de entree vergroten.
Voor de zuilen werd liefst de Dorische orde gebruikt. De muren
bleven onversierd, terwijl alle lijsten zeer eenvoudig werden gehouden.
Muurvlakken worden wel vaak verdiept. Tussen de meestal in groepen geplaatste
vensters zet men een kolommetje of vierkante pijler. De platte daken worden
soms voorzien van een Belvedere.
Ook binnenshuis doen de klassieke motieven weer hun intrede. Het grondplan
zelf ondergaat geen grote veranderingen. De muren worden met klassieke
pilasters en kroonlijsten ingedeeld. Quasi-antieke schil.deringen en incrustaties
vormen de versiering, maar het vlak blijft gerespecteerd. Het plafond
wordt in caissons ingedeeld; de vloer liefst, met mozaiek belegd. Meanders,
eierlijsten en acanthusbladeren keren weer terug, alles wat te helder
en scherp in het gips uitgesneden. Lansen en andere militaire trofeeen
zijn zeer in zwang. Meubels krijgen rechte en zware antieke vormen. Meubelornamenten
worden in brons gegoten.
In Frankrijk was de architectuur voor Napoleon een machtig middel om het
volk in een herleving van het keizerrijk naar Romeins model te doen geloven.
Onder zijn regime kregen de onder Lodewijk XVI en het Directoire nog wat
luchtige vormen de ernst en zwaarte van het empire. Tijdens zijn regering
werd de Arc de triomphe du Carrousel te Parijs, een nauwkeurige nabootsing
van de boog van Septimus Severus te Rome, gebouwd.
Aan de fantasie van zelfs de grootste bouwmeesters van die tijd, CHARLES
PERCIER (1764-1838) en PIERRE FRANCOIS LEONARD FONTAINE (1762-1853), werd
maar weinig ruimte overgelaten. Zij bouwden de galerijen aan de Rue de
Rivoli en een paar vleugels van het Louvre. In dezelfde tijd kwam ook
de Triomfzuil op de Place Vend6me, een imitatie van de Trajanuszuil te
Rome; tot stand. De Madeleine te Parijs, gebouwd als `Eretempel voor het
Keizerrijk', later tot kerk verbouwd, werd een imitatie van een Romeinse
peripteros met Corinthische zuilen (z. afb. 45). Zelfs de Parijse beurs
bouwde men naar het voorbeeld van de ronde Vespasianustempel te Rome.
En zulks ondanks het feit, dat deze verscheidene verdiepingen moest tellen.
Alleen de Arc de Triomphe de 1'Ptoile, welke in grootte (45 X 50 m) iedere
boog uit de oudheid moest overtreffen, werd niet zo'n volledige imitatie.
Wellicht heeft zich daarin het classicisme het meest persoonlijk uitgesproken.
In Engeland wendde men zich al heel vroeg tot de klassieken. Eerder dan
in Frankrijk kwamen daar classicistische bouwwerken tot stand. Onder de
gebroeders ROBERT (1728-1792) en JAMES ADAM (1760-1807) werd een groot
deel van de Londense city in deze stijl gebouwd. Daar ontwikkelde zich
ook een grote voorliefde voor alles wat vreemd en exotisch was. Egyptische,
Moorse, Chinese interieurs en tuinen zijn zeer in de mode. JOSHUA WEDGWOOD
(1730-1795) maakte evenals Sevres in Frankrijk furore met porselein naar
Etruskisch model.
In Duitsland had het classicisme veel succes: Het werd er zwaarder, monumentaler,
dramatischer dan in het meer gematigde Frankrijk. KARL FRIEDRICH SCHINKEL
(1781-1841) is hier de grote man, die de theorieen van Winckelmann, de
kunsthistoricus, in praktijk brengt. Te Berlijn bouwt hij o.a. de Neue
Hauptwache. LEO VON KLENZE (1784-1864) bouwt veel in deze theatrale trant
te Munchen, o.a. de bekende Propyleeen.
Ook in andere landen vond het classicisme een goede voedingsbodem. In
hoofdzaak komen de trekken daarvan met die in Frankrijk overeen. In de
tweede helft van de 19de eeuw blijkt het classicisme voor vele architecten
te koud en te nuchter. Velen onder hen zoeken naar een levendiger bouwwijze.
De Romantiek doet haar intrede. Een enkele poging tot oorspronkelijkheid,
bijv. om geheel bolvormige bouwsels te maken, bracht het niet verder dan
tot een ontwerp, dat wel fantastisch maar onuitvoerbaar was. Niet in staat
geheel nieuwe vormen te vinden, wordt inspiratie bij de middeleeuwen gezocht.
Romaans en gotiek vinden een groter vrijheid om zich uit te leven dan
de klassieken. Zij geven ook wat meer mogelijkheid de buitenarchitectuur
aan het inwendige van het gebouw aan te passen. De rangschikking der ruimten
kan daardoor iets doelmatiger worden. Maar grootse oplossingen worden
toch ook daarin niet gevonden. Meer succes had men met restauraties.
In Frankrijk boden kathedralen en andere middeleeuwse bouwwerken daartoe
alle gelegenheid. O.a. door publikaties van de theoreticus en architect
EUGENE VIOLLET - LE - DUC (1814-1879) werd de belangstelling hiervoor
gewekt. Deze kundige bouwer kreeg de kans o.m. de kathedralen van Parijs,
Reims en Amiens te restaureren. Ook de Ste. Chapelle te Parijs en het
slot Pierrefonds werden door hem hersteld.
A1 spoedig echter ging men verder. Zelfs geheel nieuwe gotische gebouwen
verrezen. Men wist meer van de gotiek dan welke middeleeuwer ook. Toch
werd het levendige effect daarvan nooit bereikt. Daarvoor was de imitatie
te wetenschappelijk. Alles bleef, ondanks de goede bedoelingen, kil en
zakelijk. Misschien was het juist wel de zin voor de rationele constructie,
die de Fransman in de gotiek aantrok. Een zuivere gevoelsuiting in de
zin van Rousseaus `Exister, c'est sentir' bracht de romantische bouwkunst
niet voort.
Het was niet in de eerste plaats de expressie, die de toch altijd gematigde
Fransman in de middeleeuwen zocht. Het waren de `klassieke' eigenschappen,
de vaste vormen van het Romaans, de heldere lijn van de gotiek, die door
hem het meest worden gewaardeerd. Het ligt dan ook voor de hand dat ook
de renaissance door hem wordt ontdekt en als consequentie daarvan de barok.
Meer en meer worden Romaanse burchten hersteld, gotische kathedralen voltooid
en renaissance-paleizen geYmiteerd. Bij dit alles wordt het classicisme
niet vergeten. Een gebouw kan besteld worden in een stijl naar keuze.
Een goed architect, lees: goed kunsthistoricus, beheerst deze alle. Zo
ontstonden het neoromaans, de neogotiek, de neorenaissance, kortom de
neostijlen, de nieuwe en nuchtere, machinale uitgaven van een verleden
tijd. Uiteindelijk komt men zover dat van al deze stijlen de mooiste elementen
worden uitgekozen en samengevoegd.
A1 deze `neusjes van de zalm' zouden logischerwijze tot iets schoons moeten
leiden. Maar zelfs bij het bouwen is er een verschil tussen logica en
kunst. Gelukkig waren er in het laatste kwart der eeuw enkelen die dit
begrepen. A1 had de gemakkelijke kopieerkunde van dit eclectisme een taai
leven, tegen het einde der eeuw gaat toch een frissere wind waaien.
In Frankrijk moet, naast de vele imitaties en restauraties, toch ook de
door CHARLES GARNIER (1825-1898) gebouwde Opera worden genoemd. Hierin
wordt het feestelijk karakter van zulk een gebouw op een voor die tijd
zeer persoonlijke wijze, zij het nog met behulp van de Italiaanse renaissance,
vertolkt.
Geheel nieuw was de oplossing, die BALLARD in het midden der eeuw vond
voor de bouw van de markthallen te Parijs. Deze werden uitsluitend uit
ijzer en glas opgetrokken. Duidelijker demonstratie nog van de mogelijkheden
van het nieuwe materiaal gaf in 1889 ALEXANDRE GUSTAVE EIFFEL (1832-1923)
door de bouw van zijn toren voor de wereldtentoonstelling te Parijs.
In Engeland was de gotiek nooit geheel verloren gegaan. Zelfs classicistische
bouwsels werden wel met gotische pinakels versierd. Klassieke open zuilenrijen
passen trouwens niet zo goed bij het gure noordelijke klimaat. De romantiek
komt beter tegemoet aan de Engelse zin voor huiselijkheid. Het is dan
ook niet het minst in de bouw van woonhuizen dat de romantiek zich hier
uitspreekt. De aanpassing van het huis aan het landschap wordt telkens
oorspronkelijker, terwijl bet grondplan zich voortdurend meer van het
verleden losmaakt. Het is vanuit deze typisch Engelse landhuisstijl, dat
men weer tot een oorspronkelijker en zuiverder bouwen zal komen.
In Duitsland zien wij hoe de grootmeesters van het classicisme zelf tot
de romantiek, die nog zoveel meer pathetische mogelijkheden biedt, overgaan.
Het is in deze tijd, dat de Keulse Dom, gotischer dan ooit, wordt voltooid.
Om der wille van de dramatische effecten haalt men ook hier graag gotiek
en klassiek door elkaar. De stijl voor de kleine burgerman, die de gedachtenwereld
van zijn tijd niet aankon, wordt het biedermeier. Zijn zin voor huiselijkheid
en zuinigheid leidt tot doelmatiger ingerichte interieurs met eenvoudiger
materialen en een goedkope versiering. Deze laatste vinden we nu nog,
of weer, in het moderne interieur.
In Belgie telt men tijdens de 19de eeuw enkele vooraanstaande bouwmeesters.
Bij de eerste generatie, die louter neoklassiek werkte, moet
CHARLES VAN DER STRATEN worden vermeld: Paleis der Academien te Brussel.
In een soort neobarok werkten de soms geniale, maar onevenwichtige POELAERT:
Justitiepaleis te Brussel en de Waal BALAT : Museum voor Schone Kunsten
te Brussel. Goede neorenaissancisten waren VAN IJZENDIJK: Gemeentehuis
te Schaarbeek en BEYAERT : Nationale Bank te Antwerpen.
In Nederland komen in deze eeuw ook weinig gewaardeerde bouwwerken tot
stand. Er ontstaat een bloedrode `postkantorenstijl', een eclectisme in
rode baksteen, versierd met machinaal geimiteerd ornament. Tot de beste
bouwwerken uit deze tijd behoren het door PETRUS J. H. CUYPERS gebouwde
Centraal Station en het Rijksmuseum te Amsterdam.
|
|
|