NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis

Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw




BOUWKUNST VAN DE 19DE EEUW
De bouwkunst bleek niet in staat de vele nieuwe opdrachten, die de 19de eeuw haar verschafte, een nieuwe vorm te geven. Stations en hotels kregen soms het uiterlijk van een Griekse tempel, bruggen en postkantoren de vormen van een gotische kathedraal. Met het doe] waarvoor het bouwwerk moest dienen werd ternauwernood rekening gehouden. De doelmatigheid werd aan een van het verleden geleende schoonheid opgeofferd. Het bouwen wordt een imiteren, interpreteren en combineren van het vele, dat het verleden bood. Het eerlijke ambacht moet meer en meer plaats maken voor de machine. De produkten daarvan krijgen zelden of nooit een eigen vorm. Zij blijven een imitatie van het handwerk. Eerst tegen het einde der eeuw komt daarin enige verandering. Men ontdekt dan dat de materialen hun eigen eisen stellen en nieuwe technieken nieuwe vormen vragen.
Het classicisme was, zeker in de architectuur, sinds Palladio niet vergeten. De klassieke vormen werden door de barok nooit geheel verdrongen. Vooral voor de buitenarchitectuur hadden zij daarvoor te veel kwaliteiten. Oververzadigd van de tierlantijnen en luchtigheden van het rococo, welks hoofse krullendraaierij zelfs door de boeren werd overgenomen, verlangde de 19de-eeuwse mens naar wat meer eenvoud en strengheid. Deze vroeg een groter ordening en legde liever de nadruk op het verstand dan het gevoel.
De architectuur wordt dientengevolge waardiger en nuchterder. Bij grotere gebouwen moeten lange zuilenrijen de monumentale indruk versterken. Zelfs bij kleinere gebouwen en woonhuizen streefde men daarnaar. Antieke vazen en beelden, soms ook een of meer paren zuilen moesten de monumentaliteit van de entree vergroten.
Voor de zuilen werd liefst de Dorische orde gebruikt. De muren
bleven onversierd, terwijl alle lijsten zeer eenvoudig werden gehouden. Muurvlakken worden wel vaak verdiept. Tussen de meestal in groepen geplaatste vensters zet men een kolommetje of vierkante pijler. De platte daken worden soms voorzien van een Belvedere.
Ook binnenshuis doen de klassieke motieven weer hun intrede. Het grondplan zelf ondergaat geen grote veranderingen. De muren worden met klassieke pilasters en kroonlijsten ingedeeld. Quasi-antieke schil.deringen en incrustaties vormen de versiering, maar het vlak blijft gerespecteerd. Het plafond wordt in caissons ingedeeld; de vloer liefst, met mozaiek belegd. Meanders, eierlijsten en acanthusbladeren keren weer terug, alles wat te helder en scherp in het gips uitgesneden. Lansen en andere militaire trofeeen zijn zeer in zwang. Meubels krijgen rechte en zware antieke vormen. Meubelornamenten worden in brons gegoten.
In Frankrijk was de architectuur voor Napoleon een machtig middel om het volk in een herleving van het keizerrijk naar Romeins model te doen geloven. Onder zijn regime kregen de onder Lodewijk XVI en het Directoire nog wat luchtige vormen de ernst en zwaarte van het empire. Tijdens zijn regering werd de Arc de triomphe du Carrousel te Parijs, een nauwkeurige nabootsing van de boog van Septimus Severus te Rome, gebouwd.
Aan de fantasie van zelfs de grootste bouwmeesters van die tijd, CHARLES PERCIER (1764-1838) en PIERRE FRANCOIS LEONARD FONTAINE (1762-1853), werd maar weinig ruimte overgelaten. Zij bouwden de galerijen aan de Rue de Rivoli en een paar vleugels van het Louvre. In dezelfde tijd kwam ook de Triomfzuil op de Place Vend6me, een imitatie van de Trajanuszuil te Rome; tot stand. De Madeleine te Parijs, gebouwd als `Eretempel voor het Keizerrijk', later tot kerk verbouwd, werd een imitatie van een Romeinse peripteros met Corinthische zuilen (z. afb. 45). Zelfs de Parijse beurs bouwde men naar het voorbeeld van de ronde Vespasianustempel te Rome. En zulks ondanks het feit, dat deze verscheidene verdiepingen moest tellen. Alleen de Arc de Triomphe de 1'Ptoile, welke in grootte (45 X 50 m) iedere boog uit de oudheid moest overtreffen, werd niet zo'n volledige imitatie. Wellicht heeft zich daarin het classicisme het meest persoonlijk uitgesproken.
In Engeland wendde men zich al heel vroeg tot de klassieken. Eerder dan in Frankrijk kwamen daar classicistische bouwwerken tot stand. Onder de gebroeders ROBERT (1728-1792) en JAMES ADAM (1760-1807) werd een groot deel van de Londense city in deze stijl gebouwd. Daar ontwikkelde zich ook een grote voorliefde voor alles wat vreemd en exotisch was. Egyptische, Moorse, Chinese interieurs en tuinen zijn zeer in de mode. JOSHUA WEDGWOOD (1730-1795) maakte evenals Sevres in Frankrijk furore met porselein naar Etruskisch model.
In Duitsland had het classicisme veel succes: Het werd er zwaarder, monumentaler, dramatischer dan in het meer gematigde Frankrijk. KARL FRIEDRICH SCHINKEL (1781-1841) is hier de grote man, die de theorieen van Winckelmann, de kunsthistoricus, in praktijk brengt. Te Berlijn bouwt hij o.a. de Neue Hauptwache. LEO VON KLENZE (1784-1864) bouwt veel in deze theatrale trant te Munchen, o.a. de bekende Propyleeen.
Ook in andere landen vond het classicisme een goede voedingsbodem. In hoofdzaak komen de trekken daarvan met die in Frankrijk overeen. In de tweede helft van de 19de eeuw blijkt het classicisme voor vele architecten te koud en te nuchter. Velen onder hen zoeken naar een levendiger bouwwijze.
De Romantiek doet haar intrede. Een enkele poging tot oorspronkelijkheid, bijv. om geheel bolvormige bouwsels te maken, bracht het niet verder dan tot een ontwerp, dat wel fantastisch maar onuitvoerbaar was. Niet in staat geheel nieuwe vormen te vinden, wordt inspiratie bij de middeleeuwen gezocht. Romaans en gotiek vinden een groter vrijheid om zich uit te leven dan de klassieken. Zij geven ook wat meer mogelijkheid de buitenarchitectuur aan het inwendige van het gebouw aan te passen. De rangschikking der ruimten kan daardoor iets doelmatiger worden. Maar grootse oplossingen worden toch ook daarin niet gevonden. Meer succes had men met restauraties.
In Frankrijk boden kathedralen en andere middeleeuwse bouwwerken daartoe alle gelegenheid. O.a. door publikaties van de theoreticus en architect EUGENE VIOLLET - LE - DUC (1814-1879) werd de belangstelling hiervoor gewekt. Deze kundige bouwer kreeg de kans o.m. de kathedralen van Parijs, Reims en Amiens te restaureren. Ook de Ste. Chapelle te Parijs en het slot Pierrefonds werden door hem hersteld.
A1 spoedig echter ging men verder. Zelfs geheel nieuwe gotische gebouwen verrezen. Men wist meer van de gotiek dan welke middeleeuwer ook. Toch werd het levendige effect daarvan nooit bereikt. Daarvoor was de imitatie te wetenschappelijk. Alles bleef, ondanks de goede bedoelingen, kil en zakelijk. Misschien was het juist wel de zin voor de rationele constructie, die de Fransman in de gotiek aantrok. Een zuivere gevoelsuiting in de zin van Rousseaus `Exister, c'est sentir' bracht de romantische bouwkunst niet voort.
Het was niet in de eerste plaats de expressie, die de toch altijd gematigde Fransman in de middeleeuwen zocht. Het waren de `klassieke' eigenschappen, de vaste vormen van het Romaans, de heldere lijn van de gotiek, die door hem het meest worden gewaardeerd. Het ligt dan ook voor de hand dat ook de renaissance door hem wordt ontdekt en als consequentie daarvan de barok.
Meer en meer worden Romaanse burchten hersteld, gotische kathedralen voltooid en renaissance-paleizen geYmiteerd. Bij dit alles wordt het classicisme niet vergeten. Een gebouw kan besteld worden in een stijl naar keuze. Een goed architect, lees: goed kunsthistoricus, beheerst deze alle. Zo ontstonden het neoromaans, de neogotiek, de neorenaissance, kortom de neostijlen, de nieuwe en nuchtere, machinale uitgaven van een verleden tijd. Uiteindelijk komt men zover dat van al deze stijlen de mooiste elementen worden uitgekozen en samengevoegd.
A1 deze `neusjes van de zalm' zouden logischerwijze tot iets schoons moeten leiden. Maar zelfs bij het bouwen is er een verschil tussen logica en kunst. Gelukkig waren er in het laatste kwart der eeuw enkelen die dit begrepen. A1 had de gemakkelijke kopieerkunde van dit eclectisme een taai leven, tegen het einde der eeuw gaat toch een frissere wind waaien.
In Frankrijk moet, naast de vele imitaties en restauraties, toch ook de door CHARLES GARNIER (1825-1898) gebouwde Opera worden genoemd. Hierin wordt het feestelijk karakter van zulk een gebouw op een voor die tijd zeer persoonlijke wijze, zij het nog met behulp van de Italiaanse renaissance, vertolkt.
Geheel nieuw was de oplossing, die BALLARD in het midden der eeuw vond voor de bouw van de markthallen te Parijs. Deze werden uitsluitend uit ijzer en glas opgetrokken. Duidelijker demonstratie nog van de mogelijkheden van het nieuwe materiaal gaf in 1889 ALEXANDRE GUSTAVE EIFFEL (1832-1923) door de bouw van zijn toren voor de wereldtentoonstelling te Parijs.
In Engeland was de gotiek nooit geheel verloren gegaan. Zelfs classicistische bouwsels werden wel met gotische pinakels versierd. Klassieke open zuilenrijen passen trouwens niet zo goed bij het gure noordelijke klimaat. De romantiek komt beter tegemoet aan de Engelse zin voor huiselijkheid. Het is dan ook niet het minst in de bouw van woonhuizen dat de romantiek zich hier uitspreekt. De aanpassing van het huis aan het landschap wordt telkens oorspronkelijker, terwijl bet grondplan zich voortdurend meer van het verleden losmaakt. Het is vanuit deze typisch Engelse landhuisstijl, dat men weer tot een oorspronkelijker en zuiverder bouwen zal komen.
In Duitsland zien wij hoe de grootmeesters van het classicisme zelf tot de romantiek, die nog zoveel meer pathetische mogelijkheden biedt, overgaan. Het is in deze tijd, dat de Keulse Dom, gotischer dan ooit, wordt voltooid. Om der wille van de dramatische effecten haalt men ook hier graag gotiek en klassiek door elkaar. De stijl voor de kleine burgerman, die de gedachtenwereld van zijn tijd niet aankon, wordt het biedermeier. Zijn zin voor huiselijkheid en zuinigheid leidt tot doelmatiger ingerichte interieurs met eenvoudiger materialen en een goedkope versiering. Deze laatste vinden we nu nog, of weer, in het moderne interieur.
In Belgie telt men tijdens de 19de eeuw enkele vooraanstaande bouwmeesters. Bij de eerste generatie, die louter neoklassiek werkte, moet
CHARLES VAN DER STRATEN worden vermeld: Paleis der Academien te Brussel. In een soort neobarok werkten de soms geniale, maar onevenwichtige POELAERT: Justitiepaleis te Brussel en de Waal BALAT : Museum voor Schone Kunsten te Brussel. Goede neorenaissancisten waren VAN IJZENDIJK: Gemeentehuis te Schaarbeek en BEYAERT : Nationale Bank te Antwerpen.
In Nederland komen in deze eeuw ook weinig gewaardeerde bouwwerken tot stand. Er ontstaat een bloedrode `postkantorenstijl', een eclectisme in rode baksteen, versierd met machinaal geimiteerd ornament. Tot de beste bouwwerken uit deze tijd behoren het door PETRUS J. H. CUYPERS gebouwde Centraal Station en het Rijksmuseum te Amsterdam.