|
|
|
BEELDHOUWKUNST VAN DE 20STE EEUW Ook de beeldhouwer van onze tijd bezint
zich op de specifieke mogelijkheden van zijn kunst. De in de renaissance
aangevangen vrijheids
strijd tegen het middeleeuwse dienende karakter daarvan eindigde met een
volledige onafhankelijkheid. Als steeds kwam echter met de vrijheid de
vraag: `Wat doen we ermee?' Men gaat zich afvragen wat de functie van
de beeldhouwkunst is, welke rol de natuur mag spelen, welke materialen
en technieken moeten worden gebruikt. Het besef groeit dat een beeld een
voorwerp in de ruimte is, dat met die ruimte verband moet houden en dat
die ruimte haar eigen eisen stelt. Bouwwerk, straat, tuin of plein stellen
hun wetten ten aanzien van afmeting, materiaal, beeldingswijze enz. Bewuster
ook wordt met de geestelijke functie van het beeldhouwwerk rekening gehouden.
Minder dan de bouwmeester en meer dan de schilder is de beeldhouwer ten
aanzien van de uitvoering van de hem verleende opdracht afhankelijk van
zijn opdrachtgever. Ook zijn materiaal speelt een grote rol.
De impressionistische beeldhouwers `schilderden' in klei, waren meer picturaal
dan sculpturaal. Nu tracht men zich weer meer met beeldhouwkundige middelen
uit te drukken. Het materiaal, waarin het werk wordt uitgevoerd, kiest
men weer gaarne in overeenstemming met bet karakter van bet beeld, men
gaat zelfs vaak van bet materiaal uit. Oude materialen als hout, glas,
ijzer worden op nieuwe mogelijkheden onderzocht. Nieuwe materialen als
beton en plastic vinden voor het eerst toepassing. Nieuwe taken, zoals
de industriele vormgeving, verruimen het terrein van de beeldende kunstenaar.
De rol die de natuur bij de vormgeving aan een beeld speelt, wordt aan
een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Volledige imitatie van de natuur
is de mens niet gegeven. Iedere kunstenaar moet, of hij wil of niet, op
de een of andere wijze van de natuur afwijken. De vraag is hoever men
gaan moet in de navolging of verwerping daarvan. Alle mogelijkheden tussen
de meest reele en de meest abstracte vormen worden dan afgetast. Velen
sluiten zich nauw bij de natuur aan, hou
den zich aan proporties en anatomie en beperkten zich tot een vereenvoudigen
van de natuurvormen en bet weglaten of versterken van bepaalde details.
Anderen gaan een stap verder en offeren de natuurlijke gelijkenis op wanneer
dit de expressie ten gcede kan komen. Men stileert de natuur, legt ze
aan banden, vervormt haar om tot een heviger werking te komen. Weer anderen
verlaten het herkenbare beeld geheel om hun gedachten en gevoelens, ongestoord
door de zintuiglijke waarneming, vorm te geven, zij werken `abstract'.
Zo vindt iedere beeldhouwer zijn eigen realiteit ergens tussen de natuur
en de abstractie in.
Het zelfonderzoek van de kunstenaar voert hem tot een sterke bewustheid
van zijn creatieve mogelijkheden. De een komt tot de meest individuele
zelfexpressie, de ander onderwerpt zich aan de eisen van maatschappij
of traditie. Sommigen verwerpen iedere traditie, anderen weten de geest
van het verleden ook nu nog levend en trachten deze een nieuwe gestalte
te geven. Tot overnemen van de uiterlijke vormen van bet verleden komt
men zelden meer. Wel is duidelijk een invloed van primitieve en vreemde
volken waar te nemen. Ook `abstracte' vormen uit de natuur, zoals stronken
en stenen e.d., worden veel gebruikt. Maar men probeert deze op een persoonlijke
wijze te verwerken.
De keuze van de uitdrukkingsmiddelen is zeer verschillend. Prefereert
de een de lijn, de ander geeft de voorkeur aan bet vlak. Geen eclfter
kan ontkomen aan de volumen, zelfs niet voor het meest irreele beeld.
Juist de vorm wordt door veel beeldhouwers weer herkend als hun specialiteit.
Om de grote vorm niet te schaden krassen sommigen de noodzakelijke details
erin. Anderen zijn zo verrukt van de nieuwe mogelijkheden, dat zij in
de ruimte willen tekenen en alles wat vlak of vorm is verwaarlozen (draadplastieken).
Ook bet negatief van de vorm, de holte, het gat, de ruimte in bet beeld
wordt bewust gebruikt. Sommigen passen de beweging in hun beelden toe.
Het licht, als reactie op bet impressionisme door de pioniers verwaarloosd,
komt soms als onontbeerlijk onderdeel, in de vorm van in bet beeld geplaatste
lampen, terug. De lang verguisde kleur vindt hier en daar weer toepassing.
De techniek wordt soms verwaarloosd, dan weer tot grote hoogte opgevoerd.
Kunst en kunde worden weer als verschillende polen gezien. Frankrijk.
In Frankrijk werken de invloeden van Rodin en zijn zeer begaafde leerling
A rr T o I x E B O u R D E L L E (1861-1929) nog lang na. Maar ARISTIDE
MAILLOL (1861-1944) en CHARLES DESr I A u (1874-1946) keren tot eon vaster
en geslotener beeld dan bet impressioriistische terug. Zonder daarmee
echter de realistische kijk te verliezen.
Nieuwere richtingen in de schilderkunst laten ook de beeldhouwer niet
onberoerd. Invloed had P A B L O P I c A s s o (geb. 1881), die trouwens
ook een begaafd beeldhouwer bleek te zijn. Hij paste voor het eerst de
regels van het kubisme op de beeldhouwkunst toe. De samengestelde natuurvormen
herleidt hij tot eenvoudige volumen. Naast prachtige portretten en dierbeelden
maakte hij ontwerpen voor zeer grote abstracte monumenten.
H E N R I L A u R E N s (1885-1954) gaat van het kubisme uit en bouwt
zijn beelden uit massieve bollen en vlakken op, die door scherpe hoeken
van elkaar zijn gescheiden. Hij maakt vooral grillige, als arabesken in
de ruimte staande nimfen en sterk vervormde, met de grond vergroeide vrouwenfiguren.
C O N S T A N T I N B R A N C U S I (1876-1957) komt tot nog eenvoudiger
en abstracter vormen. Zijn Nieuwgeborene heeft de vorm van een gevoelig
gepolijst, niet geheel voltooid ei. Wel heel ver verwijdert hij zich daarbij
van Rodin, die vrijwel dezelfde gedachte, `het ontwaken der mensheid'
in een van de realiteit bijna niet te onderscheiden jongensfiguur uitbeeldde..
PABLO GARGALLO (1881-1938) en JULIO GONZALES (1H761942) onderzoeken alle
mogelijkheden van het ijzer. Zij gieten dit niet, maar smeden stangen
en platen tot meer of minder aan de natuur ontleende vormen om. Soms bereiken
zij de grenzen van de beeldhouwen schilderkunst door nog slechts met metalen
lijnen in de ruimte te tekenen.
H A N S A R r (geb. 1888) voelt zich tot het dadaisme en het surrealisme
aangetrokken. Hij gebruikte graag hout en deed experimenten met kleur.
Zijn abstracte vormen lijken nergens op de natuur, maar sluiten zich daarbij
toch zeer goed aan.
O S S I P Z A n x I N E (geb. 1890) is wel een van de invloedrijkste beeldhouwers
van de laatste tijd. Hij gaat van zijn materialen nit. De boom blijft
in een houten beeld altijd herkenbaar. Hij gebruikt de natuur wel, maar
vervormt deze waar de expressie dat vereist. Holten in het beeld moeten
ruimte en volumen sterker suggereren. Hij is een dergenen, die, om de
grote volumen niet door details te verstoren, deze in het oppervlak krassen.
Bekend is zijn suggestieve beeld De Gevangene en zijn prachtige monumentale
beeld Verwoeste stad voor Rotterdam (z. afb. 48).
JACQuES LIPCHITZ laat door perforaties en holten in zijn beelden bet omringende
licht een grote rol spelen. Zijn vormen zijn nog met moeite herkenbaar.
Telkens weer zoekt hij nieuwe wegen. Hij onderging de invloed van het
kubisme en de negerplastiek.
ALBERTO GIACOMETTI (geb. 1901) en GERMAINE RICHIER (1904-1959) gaan vaak
van het gips als grondstof voor hun beelden uit. Het druipen daarvan langs
de ijzeren constructie geeft hun werk vaak een spookachtig uiterlijk.
Italie, met zijn grote beeldhouwkundige traditie, zoekt het niet als Frankrijk
in uitersten maar komt op bezonkener wijze tot een vernieuwing.
A R T U R O M A R T I N I (1889-1947) is een der eersten, die van de nieuwe
zakelijkheid uitgaan. Hij komt echter later tot een persoonlijke beeldingswijze.
M A R I N O M A R I N I (geb. 1901) ontleent de gespannen vormen van zijn
interessante portretten en paarden aan het kubisme, maar verwerkt het
op een eigen, nooit ver van de natuur afdwalende, wijze. Groot bewonderaar
van de Chinese, Egyptische, Etruskische en Romaanse kunst komt hij toch
nimmer tot een uiterlijke gelijkenis daarmee. Maar innerlijk worden zijn
vormen uit dezelfde geest geboren.
G I A c o M o M A N z u (geb. 1908) is de grote vernieuwer van de katholieke
kunst in Italie. Zonder te experimenteren komt hij tot een sterke expressie
in zijn beminnelijke, nooit theatrale portretten.
Engeland. In Engeland is JACOB E r s T E I N (1880-1959) degeen, die exclusieve,
maar toch naar de natuur gemaakte portretten en meer abstracte, goed bij
de architectuur aansluitende en originele beelden maakt.
H E N R Y M o o R E (geb. 1898) is hier echter de grote figuur, die zeer
bewust nieuwe vormen zocht en vond en een grote invloed, ook op het buitenland
uitoefent. Hij heeft vele uitgangspunten: de trouw aan het materiaal,
het driedimensionale karakter van de beeldhouwkunst, de door de natuur
gegeven oervorm en de geestelijke vitaliteit, die meer omvat dan alleen
maar schoonheid. Hij componeert massa's in de ruimte en laat de ruimte
in deze massa's doordringen. Zijn zeer abstracte figuren lijken niet op
de natuur, maar gehoorzamen aan natuurlijke wetten. In een feilloze techniek
geeft hij niet de uiterlijke maar de innerlijke dynamiek van de volumen.
Amerika. ALEXANDER A R C H I P E N K O (geb. 1887) gaat in Amerika zijn
sculpturen van binnen uit verlichten. Hij tracht een byzantijnse schittering
te verkrijgen door gebruik te maken van lichtbrekingen, absorptie en reflectie
van kristallen en andere materialen. De mogelijkheden van de klassieke
beeldhouwersopgave, de torso, worden door hem opnieuw onderzocht. Hij
deed ook pogingen een middenweg te vinden tussen schilder- en beeldhouwkunst
door alle mogelijke materialen als glas, steen, metaal e.d. tot een geheel
samen te stellen. ALEXANDER STIRLING CALDER (1898-1945) mqakte de eerste
werkelijk bewegende sculptures. Zijn op een samensteliing van weegschalen
gelijkende mobiles zijn zo goed uitgebalanceerd, dat zij bij de geringste
aanraking in een sierlijke beweging komen.
Duitsland. In Duitsland past de Rus N A u M G A s o (geb. 1888) ook de
beweging toe. Hij maakt samenstellingen van gekleurde glasplaten; die
hun betekenis aan de weerkaatsing van het licht ontlenen. R u - D 0 L
F B E L L I N G (geb. 1886) tracht zonder werkelijke beweging deze
toch in een stilstaand beeld door abstracte vormen te suggereren. Zijn
later werk is realistischer.
In Spanje zijn F E R R A N T en J U A N M I R O (geb. 1893) de bekendste
vernieuwers. In Oostenrijk gaat F R I T Z W G T R U B A (geb. 1905) van
het kubisme uit en in Joegoslavie zoekt I v A N M E S T R O V I C (18831962)
het meer in de stilering.
Belgie. In Belgie vertoont het werk van OSCAR J E S P E R S (geb. 1887)
expressionistische trekken. CHARLES L E r L A E (1903-1961) gaat meer
van het materiaal uit en komt soms tot bijna surrealistische vormen. C
A I L L E, verknocht aan de ceramiek, maakt voor de verwezenlijking van
zijn visioenen een sterk gebruik van de kleur. Op het gebied van de godsdienstige
sculptuur maakt de Deen H A R R Y E L - s T R e M (geb. 1906) zich hier
bijzonder verdienstelijk.
Nederland. J o z E r H M E N D E s D A COSTA (1863-1939) is het in Nederland
die naar een nieuwe `stijl', welke weer bij de bouwkunst zou aansluiten,
zoekt. Dit bracht hem van een aanvankelijk impressionistische tot een
meer expressionistische werkwijze. Bekend is zijn monument voor Christiaan
de Wet op de Hoge Veluwe. Ook anderen zochten, onder invloed van de architect
Berlage, naar een nauwe aansluiting bij de bouwkunst. Genoemd moet het
werk van H. A. V A N D E N E Y ND E aan het voor de eerste decennia der
20ste eeuw zo representatieve Scheepvaarthuis te Amsterdam.
Geheel nieuwe experimenten deed men in Nederland weinig. Zelfs'het kubisme
had hier geen invloed van betekenis. -Na de eerste wereldoorlog Waren
het O.a. JOHN RADECKER (1885-1956) en FREDERIK JAN VAN HALL (1899-1944)
die tot een persoonlijke expressie wisten te komen. Na de tweede wereldoorlog
ontworstelde M A R I U S A N D R I E S S E N (geb. 1897) zich aan kerkelijke
opdrachten en maakte voortreffelijke verzetsmonumenten. Zijn Dokwerker
is het meest suggestieve beeld in Amsterdam (z. afb. 49)
Grote bekendheid kreeg ook C O U Z I J N, o.a. door zijn Belichaamde Eenl:eid
te Rotterdam (1963).
De vele opdrachten voor verzetsmonumenten getuigen in Nederland van een
ongekende belangstelling voor de beeldhouwkunst. De resultaten daarvan
wettigen de verwachting, dat de ogen van ons schildersland voorgoed zijn
geopend voor de mogelijkheden van de klei, die er zo overvloedig aanwezig
is.
|
|
|