|
|
|
BOUWKUNST VAN DE 20STE EEUW
In de moderne bouwkunst komt in de laatste jaren vo6r de 20ste eeuw, vooral
in Engeland, Nederland, Duitsland en Scandinavie, een algemeen verzet
tegen het traditionele bouwen. Toch is het aantal duidelijk aanwijsbare
stromingen betrekkelijk gering. Het zakelijk karakter van de bouwkunst
behoedt voor al te grote excessen. Wat minder stromingen lopen wat meer
door elkaar. Een streven naar groter eerlijkheid en oorspronkelijkheid
hebben zij echter alle gemeen.
Reeds de Engelsen J o x x R u s x i x (1889-1900), de schilder en filosoof,
en W i L L i n M M O R R I S (1834-1896), schrijver, sierkunstenaar en
sociale hervormer, bezonnen zich op een eerlijker kunst.
Zij kantten zich fel tegen de machinale en oneerlijke imitaties van het
ambachtelijke werkstuk. Maar in plaats van de machine te gaan gebruiken
naar haar eigen aard, wit men haar uitschakelen en terugkeren naar het
oude ambacht. Dat geeft wel groter eerlijkheid maar weinig vooruitgang.
Het zijn vooral het Engelse landhuis en de kunstnijver-
heidsprodukten, die van dit streven profiteren. Ook de decoratie ondergaat
een grote verandering en knoopt weer meer bij de natuur aan. De produkten
van de hieruit in Duitsland ontstane Jugendstil zijn wel nieuw maar niet
altijd even mooi. De architecten willen de noodzakelijke constructie en
de echtheid van de materialen niet meer verbergen en meer rekening houden
met het doel waarvoor wordt gebouwd. HENDRIK PETRUS BERLAGE (1856-1934)
is het die de nieuwe principes in Nederland in praktijk brengt. Zijn Beurs
te Amsterdam is een prachtig staal van het streven naar groter eerlijkheid
in de architectuur. En zulks ondanks een invloed van het Romaans. De door
hem toegepaste materialen verborg hij niet, zij kregen een decoratieve
werking. A1 hun ambachtelijke mogelijkheden werden uitgebuit om aan de
romantische geest, die hij ongetwijfeld nog bezat, op een eerlijke wijze
vorm te geven. Zijn `naakte waarheden',.zoals de ongepleisterde bakstenen
binnenmuren, wekten veel verzet, maar oefenen toch tot op heden hun invloed
uit.
De Amsterdamse school ontstaat in Nederland naast Berlage, onder invloed
van het expressionisme. Deze legt sterk de nadruk op de individuele expressie
van de bouwmeester. Wonderlijke, hoewel ambachtelijk zuivere, fantasterijen
versieren dikwijls de door zijn aanhangers ontworpen arbeiderswoningcomplexen.
Bouwdoel en constructie werden daarbij minder geacht, zij dienden slechts
om de fantasie van de architect vorm te geven. Het resultaat was soms
zeer `artistiek' maar woningbouwkundig niet altijd verantwoord. Vooral
in Duitsland vond dit bouwen een grote weerklank. Het ontaardde daar soms
echter in een soort boetseren, dat met niet eea zakelijk motief meer rekening
hield.
De Delftse school, onder leiding van Granpre Moliere, bouwde tussen de
wereldoorlogen weinig origineel, o.a. raadhuizen in archaiserende trant.
De nieuwe tijd komt met nieuwe eisen. Industrie en verkeer vragen steeds
grotere overspanningen. Het verlangen naar meer licht, reeds zo duidelijk
in de schilderkunst, vraagt grotere vensters. Station en warenhuis, brug
en bioscoop maken lichtere constructies noodzakelijk dan met bak- en natuursteen
mogelijk is. De architect moet nieuwe materialen zoeken om aan al deze
nieuwe eisen te voldoen. Het ijzer en het gewapend beton blijken daartoe
in staat te zijn.
Het ijzer, door Napoleon reeds gezien als mogelijk bouwmateriaal, werd
in de 19de eeuw reeds een enkele maal bij het bouwen toegepast. Echter
niet naar zijn eigen aard, maar als vervangingsmiddel voor steen. De gietijzeren
Dorische zuilen van de Moskouse poort in Leningrad dragen gietijzeren
friezen met gietijzeren versieringen. Alles keurig in steenkleur geschilderd.
Bij de centrale hatlen van Parijs en vooral het Cristal Palace te Londen
schaamt men zich echter nog maar weinig voor het nieuwe materiaal.
De Brooklyn Bridge en de Eiffeltoren overtuigen de bouwmeesters voorgoed
van de bruikbaarheid van het ijzer: 's Werelds hoogste gebouw, het Empire
State Building te New York (380 m) heeft een stalen skelet. Dat men met
dit materiaal een esthetisch effect kan bereiken, bewijzen ons vele nieuwe
Nederlandse bruggen en zelfs ook hoogspanningsmasten. Het gewapend beton
werd echter wel het meest belangrijke nieuwe bouwmateriaal. Reeds de Romeinen
maakten van beton gebruik. Maar dat was een bros materiaal, dat wel druk
maar geen trek kon verdragen. De Fransman M o rr r E R versterkte het
in het midden van de 19de eeuw voor het eerst met een vlechtwerk van ijzer,
dat wel trek, maar geen druk verdraagt. Zo verkreeg hij een materiaal
dat beide goede eigenschappen van ijzer en steen in zich verenigde. De
enorme mogelijkheden van dit materiaal verschaffen de architect een vrijheid
van constructie als nooit tevoren. Het wordt zelfs mogelijk een huis op
een steunpunt, niet eens in het midden, neer te zetten. Ook het alom tegenwoordige
plastic wordt meer en meer bij het bouwen gebruikt.
Het abstract materialisme van de Stijlgroep oefende in Nederland een grote
invloed op de bouwkunst uit. Men behoefde slechts een derde dimensie aan
de zuiver tweedimensionale schilderkunst van Mondriaan toe te voegen om
een architectuur van kubistische vormen te scheppen. Het werd een fijnzinnig
uitwegen van horizontale en verticale
bouwvolumen. Men roept de primaire kleuren te hulp om de vormen te abstraheren.
De architect W I L L E M M A R I N U s D u n o x (geb. 1884) verwerft
zich met zijn charmante kubisme, o.a. van zijn Raadhuis te Hilversum,
een internationale vermaardheid.
FRANK LLOYD W R I G H T (1869-1960) is in Amerika de grote individualist,
die op een aan deze richting verwante wijze huizen van een geheel eigen
karakter bouwt. Zijn `functionele fantasieen' sluiten zich voortreffelijk
bij de omgeving aan.
De nieuwe zakelqkheid ontstond in het Bauhaus te Dessau. Het was vooral
een reactie op het te fantastischc expressionisme. Uitgangspunt is het
nuchter, zakelijk vaststellen wat van een gebouw wordt verlangd. En dat
niet alleen door de individuele mens maar ook en vooral door de maatschappelijke
ordening. Uitgaande van het stads-, het wijk- en het straatplan zijn het
ten slotte de functionele voorwaarden waaraan de woning moet voldoen.
De meest rationele, niet de Incest monumentale oplossing wordt gezocht.
Een deur behoeft niet hoger te zijn-dan nodig is om een mens door te laten;
een zaal niet meer dan voor ventilatie, akoestiek enz. noodzakelijk is.
Het gevoel mag geen rol spelen, het verstand overheerst. Niet de menselijke
geest maar het menselijk lichaam stelt zijn eisen. Het huis wordt een
machine, die ons het wonen zo gemakkelijk mogelijk moet maken. De architect
is de ingenieur, die alles kan berekenen.
Maar bouwen is niet alleen rekenen. Kunst en kunde moeten wel samengaan
maar zijn niet hetzelfde. Er wordt daarom ook heden nog, en vaak op goede
gronden, veel gesmaald op het functionalisme. Maar overzien wij de `functie'
die het had, en nog heeft, in de ontwikkeling van het moderne bouwen,
dan kunnen wij niet anders dan dankbaar zijn. Meer dan welke andere beeldende
kunst ook gaf het bouwen vorm aan de eigen tijd. Op geen ander gebied
werd een zo duidelijke vooruitgang geboekt. Niet alleen fabrieken en bruggen,
maar ook de vele naoorlogse woonhuizen danken aan het functionele denken
hun grote bruikbaarheid. L E C O R B U S I E R (geb. 1887) is in Frankrijk
de man, die de stoot aan het inoderne bouwen geeft. Zijn zeer grote maar
weldoordachte plannen oefenden reeds invloed uit zelfs v65rdat een daarvan
was uitgevoerd. Hij ontwierp steden, bestaande uit betrekkelijk weinige
maar zeer omvangrijke, op palen opgetrokken, wooncomplexen. Zo weinig
mogelijk grond in beslag nemen is de enige manier om zo dicht mogelijk
bij de natuur te blijven. Na de tweede wereldoorlog werd zijn flatgebouw
te Marseihe voor 1500 bewoners uitgevoerd. Te Ronchamps in de Vogezen
bouwde hij een inspirerende kapel. Het jonge en ondernemende India laat
door hem eon gehele stad, Ghandigarh, voor niet minder dan 150.000 inwoners,
ontwerpen en uitvoeren.
In Nederland cefenen R I E T v E L D en 0 v n grote invloed nit op de
moderne architectuur. Na de tweede wereldoorlog maken vooral ook v. n.
B x o E x en B n x E M n originele ontwerpen.
Voor Belgie zijn slechts twee namen te vermelden: V I C T O R H O R T
A (1861-1947), Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, en H E N R Y v A
N n E V E L D E (1865-1957), de geestelijke vader van de moderne architectuur
in Belgie.
De moderne mens verlangt echter niet alleen doelmatigheid, ook al zou
men daar vaak allang blij mee zijn. Zijn geest en gevoel vragen meer ruimte
dan strikt noodzakelijk is om het lichaam zo efficient mogelijk te dienen.
De ruimte heeft niet alleen een materiele maar ook een immateriele functie.
De indrukwekkendheid van een ruimte kan wel degelijk een groter hoogte
eisen dan nodig is voor akoestiek, ventilatie enz. De monumentaliteit
kan om een deur vragen, die veel en veel groter en hoger is dan de mens,
die erdoor moet. De toren van een stadhuis of kerk is er niet alleen om
op feestdagen de vlag aan te doen wapperen. Hij kan ook het symbool zijn
van de liefde van de inwoners voor hun stad of dorp, of van de verlangens
van de christenheid, en als zodanig onmisbaar zijn.
Bovendien heeft het verleden voor ieder mens zijn bepaalde betekenis.
En zonder in imitaties te vervallen is het zeer wel mogelijk de traditie
in het bouwen te doen meespreken. Ieder bouwwerk: bioscoop of kerk, fabriek
of elektrische centrale, ministerie of garage, stelt eigen eisen aan de
doelmatigheid, maar kan ook door zijn uiterlijk uiting leven aan zijn
materieel en aan zijn immaterieel innerlijk. Het is aan de
architect om het evenwicht te zoeken en vorm te geven aan de stoffelijke
en geestelijke functies, die van een bepaald bouwwerk worden verwacht.
Het zal de persoonlijke visie van de architect zijn, die hem de accenten
meer op de ene dan wel op de andere doet leggen. Het is de oude, maar
meer dan ooit bewust gevoerde, strijd tussen geest en stof die het beeld
van het moderne bouwen zo ingewikkeld maakt. Maar de bezinning waartoe
deze strijd de bouwmeester dwingt kan het bouwen niet anders dan ten goede
komen.
|
|
|