NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw

 



SCHILDERKUNST VAN DE 20STE EEUW
In de schilderkunst neemt de reeds bij Cezanne, Gauguin en Van Gogh geboren onvrede met het `gevoelloze' schouwen van het impressionisme in de 20ste eeuw steeds toe. Een voortdurend zoeken naar nieuwe wegen is daarvan het gevolg. Soms is het alsof een nieuwe, min of meer gemeenschappelijke, weg is gevonden. Dan ontstaat een, meestal
kleine, groep of stroming. Men experimenteert, vindt wat nieuws, dat soms al heel oud blijkt te zijn. Maar nauwelijks heeft een stroming zich gevormd of een tegenstroom ontstaat. Typisch voor vele stromingen is het tevoren publiceren van een manifest, waarin men zegt wat men wil gaan doen. De uitvoering ervan bleek een enkele maal erg moeilijk. Dikwijls ook ontstaan groepen en stromingen naast elkander, die zich zo weinig van elkaar onderscheiden ofwel zodanig in elkaat overgaan, dat een chronologisch overzicht daarvan niet is te geven.
De documentaire, oak voor de minst kunstzinnige altijd duidelijke, functie van de schilderkunst is grotendeels door de fotografie, die zich tot een zelfstandige kunst ontwikkelde, overgenomen. De exacte afbeelding van mensen en dingen wordt door de camera sneller en juister gedaan. Herkenbare vormen maken plaats voor abstracte. De concurrentie in de kleur, door de impressionisten de foto aangedaan, wordt door het verbeteren der kleurenfototechniek steeds moeilijker. Ook dit dwingt tot een zich bezinnen op het specifieke karakter van de schilderkunst. Niet wat men van de dingen ziet, maar dat wat men niet ziet uit te beelden blijkt de taak van de schilder te zijn, of, beter gezegd, te blijven: Men wordt zich daarvan nu pas goed bewust.
Evenals in de beeldhouwkunst worden lijn, vlak, ruimte, licht en kleur, al naar de persoonlijke behoeften van de kunstenaar, gebruikt. Oude en nieuwe, soms zeer onverwachte materialen worden opnieuw op hun schilderkunstige mogelijkheden onderzocht. De structuur van grondstoffen en materialen gaat een steeds grotere rol spelen. Vrijer dan ooit om zich in zijn doeken te verwerkelijken blijkt nu ook duidelijker hoe moeilijk dit is. Slechts de grootsten slagen daarin: Velen vervallen snel in een maniertje. De vrije, scheppende persoonlijkheid wil bewust ook het onbewuste schilderen. Nieuwe wetenschappen, vooral de psychologie, oefenen grote invloed uit. Het kind, die kleine vrije mens, wordt evenals de primitief en de eenvoudigen van geest vaak tot voorbeeld genomen. De zelfexpressie krijgt een grote plaats. Het onderwerp wordt onbelangrijk, zelfs geheel weggelaten. Alle door de 19de eeuw vergeten hoeken van de kunstgeschiedenis worden onderzocht. Al 't onbekende bewonderd. De prehistorie geniet grote belangstelling. De kunst behoeft niet meer aangenaam voor het oog te zijn. Men is logisch, of juist helemaal niet redelijk, al naar gewenst wordt. Ook de fantasie van de toeschauwer wordt ingeschakeld om de aanduidingen in het schilderij te voltooien.
Kort vobr of vlak na de eerste wereldooriog ontstonden verschillende stromingen. Hieronder, naast elkaar, enkele -ismen die veelal ook doorelkaar voorkwamen.
Het symbolisme is de schilderkunstige uiting van de Jugendstil. 0 n i -
L o x R E n o x (1840-1916) in Frankrijk en JAN T o o x o r (18681933) in Nederland werken op deze wijze.
Het expressionisme wil niet bet beeld van bet oog maar dat van het hart geven. Niet de uiterlijke schijn, maar bet innerlijke wezen is van belang. Een brandende kachel zal men niet met bet koude zwart, maar met bet warme rood schilderen. De kleur van een boek moet in overeenstemming zijn met de inhoud of de rol van dat boek in een bepaalde situatie. Zij houdt haar belangrijke plaats, maar krijgt een andere functie. De lijn, uitbeelder van expressies, kan niet worden gemist. De ruimte wordt vervormd ter versterking der uitdrukking.
F R A x Z M A R C (1880-1916), een der invloedrijkste expressionisten, interesseert de vreugde, de vitaliteit en de fierheid, niet de anatomie van de dieren wanneer hij deze schildert. Iedere kleur en lijn krijgen hun betekenis. Enig gevoel voor de kleurensymboliek en de taal van een lijn zijn voor het verstaan van zijn `reportages van het innerlijk' niet overbodig.
PAUL K L E E (1879-1940) zoekt als een kind naar tekens om zijn visie op de werkelijkheid en alle daarmee verbonden associaties weer te geven. Niet de veren, maar de plezierige emotie van het kwinkeleren der vogels beeldt hij nit.
M n R c C H A G A L L (geb. 1887) voegt alle met een begrip geassocieerde elementen tot een visionair geheel samen. De toon speelt bij hem een grote rol (z. afb. 50).
O s x n x K o x o s c x x n (geb. 1886) schildert slechts dat van de werkelijkheid wat bet innerlijk karakteriseert. Zijn werk staat sterk onder de invloed van de psycho-analyse.
W A S I L I I K n x n t x s x Y (1886-1944), van oorsprong Rus, laat de voorstelling geheel los en geeft nog alleen `muziek voor het oog'.
In Nederland werken o.a. Herman Kruyder, Ch. Toorop en Chabot expressionistisch.
Het verisme (± 1918) o.a. van G x o s z ontwikkelt zich uit bet expressionisme. Met dezelfde techniek valt bet wrang en agressief de sociale misstanden aan.
Het fauvisme schildert vanaf 1905, als `een wilde', lyrische decoraties op de grens van bet ornament. De, bij voorkeur secundaire, kleuren worden de dragers van alle sensaties, nauwelijks gebonden aan de bijbehorende vormen. De kleur, sinds de aanvang van de 19de eeuw steeds sterker geworden, bereikt een uiterste van haar mogelijkheden. De Franse schilder H E x x i M A T I S s E (1869-1954) werd de stichter en bet hoofd van deze beweging. Later ging deze zorgvuldiger construeren en zware zwarte contouren gebruiken. De Fransman G E o R c E s R o u n u r.'r (1871-1958) en de Parijzenaar geworden Nederlander K E E s VAN D o x c E x (geb. 1877) werden aanhangers van deze richting. De bekende Nederlandse schilder J n x S L U Y T E R S (1881-1958) werkte lange tijd op deze wijze. Maar ook deze schilder
`pur sang', die slechts schilderde om bet plezier van bet schilderen zelf, ontsnapte naderhand aan iedere indeling.
Het kubisme, ca. 1910 ontstaan, gaat nit van Cezanne. Zoals de pointillisten de kleur in haar componenten ontbonden, zo ontbinden zij de natuurvormen in kubus, kogel, cilinder enz. Alles wordt geometrisch geordend, niet bet gevoel, maar de geest domineert (z. afb. 51). Men schildert bij voorkeur stillevens omdat deze groter constructiemogelijkheden bieden. De duidelijke campositie laat geen vaagheden toe. De kleur wordt soms minder belangrijk. Grijs en bruin zijn zeer geliefd. Voor het eerst gebruikt men applicaties van hout, papier enz. Het kubisme is een soort architectuur van bet platte vlak. Vaak blijft van de uiterlijke verschijning alleen de idee over, welke nog slechts voor gelijkgestemde geesten verstaanbaar is.
G E o R c E s B x n Q u E (geb. 1882) werd een der voorgangers van het kubisme. Hij probeerde iedere emotie te onderdrukken en werkte slechts met gedekte kleuren. Later wordt hij realistischer.
P n s Lo P i c n s s o (geb. 1881), de in Frankrijk werkende Spanjaard, stimuleert vooral ook de gang van expressie naar constructie, van de
fantasie naar de logica. Deze zeer begaafde en stellig ook een der meest bekende schilders van onze eeuw vertoont alle kenmerken van de moderne kunstenaar. Reeds jong in staat tot een feilloze natuurweergave, verlaat hij deze om een sterker zeggingskracht te bereiken. Beurtelings werd hij aanhanger of voorvechter van iedere moderne stroming. Geen deformatie is hem te sterk. Slechts de weergave van bet eigen innerlijk geldt. Voor velen blijft zijn inventieve spel met nieuwe mogelijkheden vaak onbegrijpelijk. Door zijn grote naam laat hij zich o.i. wel verleiden onrijp werk de wereld in te sturem. Zelfs zijn duimafdrukken in klei worden door hem verkocht. Maar dit alles neemt niet weg, dat zijn serieuze werk tot bet beste behoort dat onze eeuw tot nu toe voortbracht. Meer dan elk ander ook oefende hij invloed uit op de gehele moderne kunst.
Naast schilderen, etsen en lithograferen boetseerde hij en beoefende bet pottenbakken. Steeds is hij op zoek naar nieuwe wegen. Een van zijn meest bekende schilderijen is Guernica, dat ons de verschrikkingen van de oorlog op rauwe wijze opdringt.
J u A N G R I s (1887-1927) wordt de meest dogmatische kubist. Overmatig intellectueel, blijven zijn vormen toch beter herkenbaar.
Het coastructivisme is een reactie op bet expressionisme en een verdere uitbouw van bet kubisme. Het gebruikt bij voorkeur stereometrische vormen en primaire kleuren. F E R N A N D L E G E R (1881-1955) in Frankrijk en M. C. E s c x E R (geb. 1898) in Nederland schilderden op deze wijze.
Het suprematisme, door M A L E v I T c x (1878-1935) in 1915 gepropageerd, komt Dog wetmatiger tot onstoffelijke symbolen van lijn en kleur.
Het futurisme (ca. 1909-1918) verheerlijkt de toekomst, de beweging, de kracht, de oorlog. Al het oude heeft afgedaan. Musea kunnen wei opgeblazen worden. Op bet litteraire program staat voor de schilders de uitbeelding van de tijd, de reuk, de smaak en de beweging. Slechts voor de tijd en de beweging lukt dit een beetje. Men schildert daartoe verschillende momentopnamen door elkaar, zoals de film dat veet beter kan doen. Niet de kleur of de vorm wordt in verschillende componenten ontbonden, maar de tijd. A1 spoedig echter ontbindt de tijd bet futurisme. De voorvechter van deze beweging was de Italiaanse SChrljVer FILIPPO TOMMASO MARINETTI, BOCCIONI (1HH21916) de meest begaafde schilder.
Het dadaisme, ca. 1917 ontstaan, wil stamelend tekenen zoals een kind, omdat bet niet meer gelooft in traditie of toekomst. Tegenover de technische perfec6e zet bet het onbeduidende maar eerlijke gekrabbel van het kind. Het wil de geest van de kunst scheiden, wat evenmin mogelijk bleek als de kop van de romp te scheiden zonder bet leven te verliezen. Spoedig verdween bet van bet toneei.
Het surrealisme tracht beelden en dromen uit bet onderbewuste te concretiseren. Het is een schilderkundige psycho-analyse. Wat voor den
dag komt is niet altijd even plezierig om naar te kijken. De onderlinge verschillen van de aanhangers zijn vanzelfsprekend zeer groot. Ieder heeft zijn eigen dromen en tracht deze op eigen wijze in beeld te brengen. Het is een uiterste consequentie van wat Jeroen Bosch, Pieter Brueghel en ook James Ensor reeds probeerden. Het behield tot op vandaag grote invloed.
S A L V A D O R D A L I (geb. 1904), een lijder aan paranoia, lukt bet zeer goed de teisteringen van zijn ziekte zorgvuldig en knap uit te beelden. G I O R G I O D E C x I R I c o (geb. 1888) schildert ontmenselijkte robots en bloedige passies. Hij probeert bet bovennatuurlijke en het bovenzinnelijke met natuurlijke en zinnelijke middelen uit te beelden.
Soms ook gebruikt men, zoals IVES T A N G U Y (1900-1955), skeletachtige, occulte voorwerpen en troosteloze vlakten, of, zoals JUAN M I R O (geb. 1893), onbekende tekens om zijn innerlijke toestand uit te beelden.
Het abstract materialisme, ook wel essentialisme of neoplasticisme, maar in de dagelijkse omgang `De Stijigroep' genoemd, is van Nederlandsen huize. Zeer consequent houdt bet bet platte tekenvlak in stand. Men verbreekt bet Diet door er driedimensionale vormen op te suggereren. Oorspronkelijk de tekening slechts tot een tweedimensionale vorm stilerend, kwam men door voortdurende vereenvoudiging uiteindelijk tot Diets anders dan rechte lijnen, rechthoeken en vi4anten. Deze kwamen dan vanzelfsprekend ook weer rechthoekig op elkaar te staan en werden met scherp begrensde, primaire kleuren ingevuld. Men construeezt tot bet uiterste, men weegt meer dan men voelt. Een stap verder en men is nog slechts ingenieur. P I E T E R. C o RNELIS MONDRIAAN (1872-1944), THEO VAN DOESBURG (1HH3 -1931) en BART ANTONY VAN DER LECK (1876-1958) Wareri de voormannen van deze groep.
De nieuwe zakelijkheid of het magisch realisme wil bet wezen der dingen juist door hun vormen uitdrukken. Alle emotionele, intellectuele en visuele vervormingen worden uitgesloten. Men komt vaak tot technisch stellig knappe, maar harde resultaten. In meer dan een opzicht doet bet ons aan bet classicisme denken. Sterk is dat vooral bij een schilder als A L B E R T C A R E L W I L L I N K (geb. 1900), die bovendien nog graag klassieke motieven gebruikt. De toon wordt verwaarloosd en de stofuitdrukking tot bet absurde opgevoerd. De kleur is soms op bet randje van een met de hand gekleurde foto. P I E T E R F R A N s C x R I s T I A A N K o c x, genaamd P IJ x E (geb. 1901), maakte goede, psychologische maar keiharde en koele portretten.
De zeer knappe stillevens en portretten van D I c K K E T (1902-1940) behoren ongetwijfeld tot bet beste, dat deze richting, misschien zelfs wel deze tijd, heeft voortgebracht. Warmbloediger dan de portretten van de dogmatici dezer stroming, zijn deze met bet vakmanschap van de primitieven geschilderd.
`De esperimentelen' is een verzamelnaam die na de tweede wereldoorlog gegeven wordt aan een groep van schilders die veel in hun werk aan het toeval overlaten. Doeken worden bewerkt met alles wat maar verf af kan geven, handen, bezems, spuiten, fietswielen enz.
Het tachisme (v. Fr. tach - vlek) of action painting hangt hier nauw mee samen. Men wil de vitaliteit en de emotie van de kunstenaar snel, meestal met veel verf, op het doek smijten. Het creeren wordt vaak belangrijker geacht dan de creatie. Bekend zijn de Amerikaan JACKSON P O L L O C K (1912-1956) en de Nederlander K A R E L A P P E L (geb. 1912), mede-organisator van de Cobra (Copenhagen-Brussel-Amsterdam)-groep die veel gezamenlijk exposeerde.
Literatuur: Fr. Bremer, Inleiding tot de kunstgeschiedenis (Amsterdam 1954); Doelman, Kleine geschiedenis der Europese Kunst (Assen 1952); Max l. Friedlander, Von Kunst und Kennerschaft; H. E. van Gelder, Kunstgeschiedenis, stijl en ornamentleer; K. O. Hartmann, De Ontwikkeling der Bouwkunst (Amsterdam); E. H. Korevaar-Hesseling, Kunstgeschiedenis (Rotterdam); H. W. van Loon, De mens en zijn kunst (Den Haag 1949) ; C. van Mander, Het Schilder-Boek (Amsterdam 1950); A. Pit, Aestetische Ontwikkeling (Amsterdam); F. W. S. van Thienen, Algemene Kunstgeschiedenis (6 delen, Utrecht 1948-1951); Aug. Vermeylen, Geschiedenis van de Europese plastiek en schilderkunst (Amsterdam 1952); R. H. Wilenski, A miniature history of European Art (Londen); E. F. v. d. Grinten, Wereldtaal der vormen (Bussum 1960); E. H. Gombrich, Eeuwige schoonheid (Zeist 1959); J. Egmond en K, de Poel, Vormgeving, 2 (Groningen).