NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw

 



BEELDHOUWKUNST VAN DE RENAISSANCE
In de beeldhouwkunst bleef de poging van Claus Sluter (z. afb. 21), om tot een nieuwe uitbeelding van de werkelijkheid te komen, incidenteel. Maar de pogingen van de Pisano's daartoe wecden in Italie niet vergeten. Het is in Italie, bet land van beeldhouwers, dat de ontwikkeling ` zich voltrekt. Pas na 1500 zullen ook andere landen daarvan profiteren. Ook in de beeldhouwkunst verovert bet individuele zijn plaats op bet gemeenschappelijke. Meer dan de idee gaat de natuurlijke vorm overheersen. De beeldhouwer staat niet langer vrijwel uitsluitend in dienst van de kerk. Ook tot wereldse zaken als portretten, standbeelden,
grafmonumenten enz. krijgt hij opdrachten. Moeilijker dan de architect maakt hij zich los van de middeleeuwse vormen. Veel minder dan bij deze spelen de klassieke voorbeelden een rol. Het meest klassiek wordt het ornament. De directe waarneming van de natuur wordt het belangrijkste. Steeds beter wordt bet natuurbeeld beheerst. Aan de reliefs zien wij hoe ook de perspectivische ruimte wordt veroverd. Het menselijk lichaam krijgt een aandacht, die in de middeleeuwen naar de brandstapel zou hebben geleid.
De techniek van het hakken en gieten krijgt men weer geheel onder de knie. Naast marmer wordt brons het °materiaal. Goud- en zilversmeedkunst komen tot hoge ontwikkeling. Terracotta, gebakken klei, en majolica, een van Mallorca overgenomen techniek van met glazuren gekleurd aardewerk, worden zeer geliefd.
Italie. In de vroegrenaissance, het quattrocento, is Florence het centrum. De renaissance rekent men daar aan te vangen met de wedstrijd voor een deur voor bet baptisterium, zoals door ANDREA P I s n x o reeds een was gemaakt.
In 1401 maken FILIPPO BRUNELLESCHI en LORENZO GHIBERTI (1378-1455` beiden een proefstuk. Het offer van Abraham was het onderwerp. De architect Brunelleschi vult het nog gotische paneel reeds met zeer realistische figuren. De compositie is echter rommelig. Deze wordt door Ghiberti verre overtroffen. Diens figuren zijn antieker. Wel sierlijker maar minder reeel. Ghiberti wint de strijd. Zijn 28 panelen zijn zeer decoratief. De natuurlijkheid van de figuren, de beweging en de ruimtewerking zijn groter dan bij Pisano. Toch behoudt ook hij de zware drapering en het verhalende van de middeleeuwen. De 20 vierkante panelen, die hij voor de derde (oost) deur van het baptisterium maakt, zijn minder decoratief, maar schilderachtiger, en veel meer in de lijn van de renaissance. Zoals zo dikwijls in deze tijd werden zij verguld.
DONATO DI NICCOLO DONATELLO (1386-1466) oefende een grote invloed uit. In zijn ontwikkeling is de verovering van de menselijke figuur zeer goed te volgen.
Aanvankelijk verbetert wel de anatomie van de ledematen, maar missen deze Dog de onderlinge samenhang. Draperieen moeten dit zo goed mogelijk camoufleren. Later beheerst Donatello de gehele menselijke figuur en vormt deze, ook onder de kleding, een organisch geheel. De koppen van zijn figuren worden steeds expressiever, tot de gehele gamma van uiterste tederheid tot stoere kracht door hem wordt beheerst. Ook de perspectief in zijn reliefs wint voortdurend. Zijn composities hebben een gesloten, levendige contour. Zij zijn helder en hoekig en missen het vloeiende en harmonische van de Griekse beelden. Het evenwicht ontbreekt nog, evenals de concentratie op bet hoofdmotief. Kleding of kop, alles is even belangrijk. Zijn latere werk is onrustiger en meer schilderachtig.
Bekend is van hem de David, een gracieuze naakte jongensfiguur (z. afb. 29), en een zangerstribune voor de dom te Florence, met zijn fries van spelende kinderen. Zijn Gattamelata te Padua is het eerste na de Romeinen vervaardigde vrije ruiterstandbeeld. Het is eenvoudig en krachtig, ondanks de verstrooiing van de aandacht door de gelijke beklemtoning van ieder detail.
ANDREA VERROCCHIO (1436-1488), van huis uit goudsmid, maakte als tegenhanger bet ruiterstandbeeld van de Condottiere Colleoni te Venetie. De allure is groter, levendiger en veel beter, misschien zelfs wat overdreven, van uitdrukking.
LUCANELLA ROSEIA (1400-1482) legt in zijn werk meer de nadruk op het klassieke en bet uiterlijk schoon. Ook deze maakt een zangerstribune en tevens een deur voor de dom te Florence. Zijn voornamelijk wit en blauw geglazuurde majolica is beroemd, vnl. de serie kindertjes van het Ospedale te Florence.
JACOPO DELLA QUERCIA (ca. 1374-1438) werkte behalve in Siena vooral aan het hoofdportaal van de S. Petronio te Bologna en bracht er o.a. het scheppingsverhaal en Adam en Eva in enkele indrukwekkende, laag verheven, vrij kleine reliefs in beeld. Deze reeks vormt wellicht de meest rechtstreekse voorbereiding tot de zo machtige, synthetische kunst van Michelangelo. Hoewel nog altijd niet voldoende naar waarde geschat, moet Quercia als de verdienstelijkste en schitterendste figuur van de Italiaanse beeldhouwkunst voor 1500 worden beschouwd. Reeds in het eerste kwart van de 15de eeuw toonde hij de grootheid van visie en de concentratie van aandacht, die het kenmerk zouden worden van de hoogrenaissance.
De hoogrenaissance streeft meer naar het monumentale en harmonieuze. De compositie wordt belangrijker en de verschillende delen worden beter met elkander in evenwicht gebracht. Hoofd- en bijzaken worden in de juiste onderlinge verhoudingen geplaatst. Het gegeven wordt geconcentreerd tot het meest noodzakelijke, al het andere wordt weggelaten. Men zoekt naar de meest karakteristieke houding en beweging en onderstreept deze door sterke contrasten. De beelden worden groter en het aantal figuren kleiner. De stille verhevenheid van de Grieken wordt vermenselijkt.
Na het bereiken van het realisme gaat men idealiseren. De aandacht voor de natuur verslapt. Met het behoud van de harmonie van de figuur is uitdrukking van de idee doel. Naast portretten en voorstellingen, aan de bijbel ontleend, komen taferelen uit de mythologie.
LEONARDO DA VINCI (1452-1519) is wel het grootste en meest typische voorbeeld van een renaissancist. In alle wetenschappen en kunsten blinkt hij uit. Ondanks het feit dat slechts weinig werkstukken met zekerheid aan hem kunnen worden toegeschreven, rekent men hem tot de grote renaissancebeeldhouwers. Zijn ruiterstandbeeld voor Francesco Sforza genoot reeds vbor het in brons werd gegoten grote roem. Het model werd door de Fransen als schietschijf gebruikt en vernield. MICHELANGELO BUONARROTI (1475-1564) is de grootste persoonlijkheid uit de beeldhouwkunst. Hij is tevens schilder, architect en dichter. Maar ook als zodanig blijft hij alles plastisch zien. Reeds zijn eerste, op 15-jarige leeftijd gemaakte, werk, de Madonna met de trap, heeft alle kenmerken van de volbloeide renaissance. Hij beheerst de menselijke figuur zodanig, dat modellen door hem niet meer worden gebruikt. Zijn Pieta in de St. Pieter te Rome is een bijzonder harmonisch werk. Prachtig is de innerlijke bewogenheid in plastische vormen uitgedrukt, zonder een smartelijke expressie nodig te hebben. Dit jeugdwerk bewijst door het Dog zo weinige plooienspel, dat hij zijn persoonlijke stijl nog Diet gevonden heeft. In zijn grote David geeft hij geen klassiek ideaal, maar een samenvatting van alles wat er leeft aan kracht en verwachting in een jonge, nog niet geheel volwassen man (z, afb. 30). De door zijn zwaarmoedigheid heen brekende dadendrang geeft het
werk van Michelangelo een bijzondere spanning. Deze zal de rust en het evenwicht in zijn later werk verbreken en hem tot de eerste en grootste beeldhouwer van de barok maken. Het meest geniale bij Michelangelo is de wijze waarop hij het ideaal der klassieke oudheid met zijn diep beleefde geloof wist te verzoenen. Aan Grieken en Romeinen ontleende hij de uiterlijke vormen, maar zonder daarvoor zijn godsdienstige overtuiging prijs te geven. Deze dualiteit van middeleeuwse geloofstraditie en heidense vormschoonheid beheerst zijn karakter en zijn scheppingen. Daarvan getuigen vooral de praalgraven der Medici's (Florence), de Pied (Florence), de Mozes (Rome), de Slaven (Parijs) en de Madonna (Brugge).
De roem van de andere renaissancebeeldhouwers verbleekt naast Michelangelo. De bekendsten van hen zijn: 7 A C o r o T AT T I S nx s o - v I N o (1486-1570), wiens werk klassieker is, en BENVENUTO CELLINI (1500-1571), in de eerste plaats een geniaal edelsmid, die ons toont hoe rijk en harmonisch ook de sieraden en gebruiksvoorwerpen in de renaissance waren.
In de andere Europese landen steken slechts enkele Franse beeldhouwers boven de Italie kopierende massa uit.
Frankrijk. JEAN G o u.I ox (ca. 1515-1568) maakt in het midden van de 16de eeuw decoraties voor de bouwwerken van Lescot. Zeer gracieuze kariatiden versieren bet Louvre en overslanke nimfen de Fontaine des Innocents te Parijs. Bekend is ook zijn Diana in bet kasteel d'Anet. LIGIER RICHIER Zal een heel andere richting ingaan en zelfs de afgestorvene onder de akelige vorm van een reeds ver gevorderd skelet vertonen: Rerae de Chalon te Bar-le-Duc (1547).
GERMAIN PILO x (ca. 1535-1590) vervaardigt in de tweede helft van de 16de eeuw de beelden op het graf van Henri II en Catharina de Medicis te St. Denis. Zeer mooi is de groep van drie gratien, die de urn met bet hart van Hendrik II dragen.
Belgie. In de Zuidelijke Nederlanden leveren een paar meesters waardevol werk. Het zijn JAN M o x E (eind 15de eeuw-ca. 1548), beeldhouwer van keizer Karel en JACQUES DU BROEUCQ (1505-1584), wiens leerling JAN BOLOGNA (1529-1608) vooral te Florence werkzaam was en die er als G I O V A N N I D A BOLOGNA een wereldfaam kreeg, o.a. door zijn Mercuri us. Een andere Vlaming, ALEXANDER COLIN, verspreidde de renaissancestijl in Oostenrijk (praalgraf van keizer Maximiliaan te Innsbruck, 1564-1566).