|
|
|
BEELDHOUWKUNST VAN DE RENAISSANCE
In de beeldhouwkunst bleef de poging van Claus Sluter (z. afb. 21), om
tot een nieuwe uitbeelding van de werkelijkheid te komen, incidenteel.
Maar de pogingen van de Pisano's daartoe wecden in Italie niet vergeten.
Het is in Italie, bet land van beeldhouwers, dat de ontwikkeling ` zich
voltrekt. Pas na 1500 zullen ook andere landen daarvan profiteren. Ook
in de beeldhouwkunst verovert bet individuele zijn plaats op bet gemeenschappelijke.
Meer dan de idee gaat de natuurlijke vorm overheersen. De beeldhouwer
staat niet langer vrijwel uitsluitend in dienst van de kerk. Ook tot wereldse
zaken als portretten, standbeelden,
grafmonumenten enz. krijgt hij opdrachten. Moeilijker dan de architect
maakt hij zich los van de middeleeuwse vormen. Veel minder dan bij deze
spelen de klassieke voorbeelden een rol. Het meest klassiek wordt het
ornament. De directe waarneming van de natuur wordt het belangrijkste.
Steeds beter wordt bet natuurbeeld beheerst. Aan de reliefs zien wij hoe
ook de perspectivische ruimte wordt veroverd. Het menselijk lichaam krijgt
een aandacht, die in de middeleeuwen naar de brandstapel zou hebben geleid.
De techniek van het hakken en gieten krijgt men weer geheel onder de knie.
Naast marmer wordt brons het °materiaal. Goud- en zilversmeedkunst
komen tot hoge ontwikkeling. Terracotta, gebakken klei, en majolica, een
van Mallorca overgenomen techniek van met glazuren gekleurd aardewerk,
worden zeer geliefd.
Italie. In de vroegrenaissance, het quattrocento, is Florence het centrum.
De renaissance rekent men daar aan te vangen met de wedstrijd voor een
deur voor bet baptisterium, zoals door ANDREA P I s n x o reeds een was
gemaakt.
In 1401 maken FILIPPO BRUNELLESCHI en LORENZO GHIBERTI (1378-1455` beiden
een proefstuk. Het offer van Abraham was het onderwerp. De architect Brunelleschi
vult het nog gotische paneel reeds met zeer realistische figuren. De compositie
is echter rommelig. Deze wordt door Ghiberti verre overtroffen. Diens
figuren zijn antieker. Wel sierlijker maar minder reeel. Ghiberti wint
de strijd. Zijn 28 panelen zijn zeer decoratief. De natuurlijkheid van
de figuren, de beweging en de ruimtewerking zijn groter dan bij Pisano.
Toch behoudt ook hij de zware drapering en het verhalende van de middeleeuwen.
De 20 vierkante panelen, die hij voor de derde (oost) deur van het baptisterium
maakt, zijn minder decoratief, maar schilderachtiger, en veel meer in
de lijn van de renaissance. Zoals zo dikwijls in deze tijd werden zij
verguld.
DONATO DI NICCOLO DONATELLO (1386-1466) oefende een grote invloed uit.
In zijn ontwikkeling is de verovering van de menselijke figuur zeer goed
te volgen.
Aanvankelijk verbetert wel de anatomie van de ledematen, maar missen deze
Dog de onderlinge samenhang. Draperieen moeten dit zo goed mogelijk camoufleren.
Later beheerst Donatello de gehele menselijke figuur en vormt deze, ook
onder de kleding, een organisch geheel. De koppen van zijn figuren worden
steeds expressiever, tot de gehele gamma van uiterste tederheid tot stoere
kracht door hem wordt beheerst. Ook de perspectief in zijn reliefs wint
voortdurend. Zijn composities hebben een gesloten, levendige contour.
Zij zijn helder en hoekig en missen het vloeiende en harmonische van de
Griekse beelden. Het evenwicht ontbreekt nog, evenals de concentratie
op bet hoofdmotief. Kleding of kop, alles is even belangrijk. Zijn latere
werk is onrustiger en meer schilderachtig.
Bekend is van hem de David, een gracieuze naakte jongensfiguur (z. afb.
29), en een zangerstribune voor de dom te Florence, met zijn fries van
spelende kinderen. Zijn Gattamelata te Padua is het eerste na de Romeinen
vervaardigde vrije ruiterstandbeeld. Het is eenvoudig en krachtig, ondanks
de verstrooiing van de aandacht door de gelijke beklemtoning van ieder
detail.
ANDREA VERROCCHIO (1436-1488), van huis uit goudsmid, maakte als tegenhanger
bet ruiterstandbeeld van de Condottiere Colleoni te Venetie. De allure
is groter, levendiger en veel beter, misschien zelfs wat overdreven, van
uitdrukking.
LUCANELLA ROSEIA (1400-1482) legt in zijn werk meer de nadruk op het klassieke
en bet uiterlijk schoon. Ook deze maakt een zangerstribune en tevens een
deur voor de dom te Florence. Zijn voornamelijk wit en blauw geglazuurde
majolica is beroemd, vnl. de serie kindertjes van het Ospedale te Florence.
JACOPO DELLA QUERCIA (ca. 1374-1438) werkte behalve in Siena vooral aan
het hoofdportaal van de S. Petronio te Bologna en bracht er o.a. het scheppingsverhaal
en Adam en Eva in enkele indrukwekkende, laag verheven, vrij kleine reliefs
in beeld. Deze reeks vormt wellicht de meest rechtstreekse voorbereiding
tot de zo machtige, synthetische kunst van Michelangelo. Hoewel nog altijd
niet voldoende naar waarde geschat, moet Quercia als de verdienstelijkste
en schitterendste figuur van de Italiaanse beeldhouwkunst voor 1500 worden
beschouwd. Reeds in het eerste kwart van de 15de eeuw toonde hij de grootheid
van visie en de concentratie van aandacht, die het kenmerk zouden worden
van de hoogrenaissance.
De hoogrenaissance streeft meer naar het monumentale en harmonieuze. De
compositie wordt belangrijker en de verschillende delen worden beter met
elkander in evenwicht gebracht. Hoofd- en bijzaken worden in de juiste
onderlinge verhoudingen geplaatst. Het gegeven wordt geconcentreerd tot
het meest noodzakelijke, al het andere wordt weggelaten. Men zoekt naar
de meest karakteristieke houding en beweging en onderstreept deze door
sterke contrasten. De beelden worden groter en het aantal figuren kleiner.
De stille verhevenheid van de Grieken wordt vermenselijkt.
Na het bereiken van het realisme gaat men idealiseren. De aandacht voor
de natuur verslapt. Met het behoud van de harmonie van de figuur is uitdrukking
van de idee doel. Naast portretten en voorstellingen, aan de bijbel ontleend,
komen taferelen uit de mythologie.
LEONARDO DA VINCI (1452-1519) is wel het grootste en meest typische voorbeeld
van een renaissancist. In alle wetenschappen en kunsten blinkt hij uit.
Ondanks het feit dat slechts weinig werkstukken met zekerheid aan hem
kunnen worden toegeschreven, rekent men hem tot de grote renaissancebeeldhouwers.
Zijn ruiterstandbeeld voor Francesco Sforza genoot reeds vbor het in brons
werd gegoten grote roem. Het model werd door de Fransen als schietschijf
gebruikt en vernield. MICHELANGELO BUONARROTI (1475-1564) is de grootste
persoonlijkheid uit de beeldhouwkunst. Hij is tevens schilder, architect
en dichter. Maar ook als zodanig blijft hij alles plastisch zien. Reeds
zijn eerste, op 15-jarige leeftijd gemaakte, werk, de Madonna met de trap,
heeft alle kenmerken van de volbloeide renaissance. Hij beheerst de menselijke
figuur zodanig, dat modellen door hem niet meer worden gebruikt. Zijn
Pieta in de St. Pieter te Rome is een bijzonder harmonisch werk. Prachtig
is de innerlijke bewogenheid in plastische vormen uitgedrukt, zonder een
smartelijke expressie nodig te hebben. Dit jeugdwerk bewijst door het
Dog zo weinige plooienspel, dat hij zijn persoonlijke stijl nog Diet gevonden
heeft. In zijn grote David geeft hij geen klassiek ideaal, maar een samenvatting
van alles wat er leeft aan kracht en verwachting in een jonge, nog niet
geheel volwassen man (z, afb. 30). De door zijn zwaarmoedigheid heen brekende
dadendrang geeft het
werk van Michelangelo een bijzondere spanning. Deze zal de rust en het
evenwicht in zijn later werk verbreken en hem tot de eerste en grootste
beeldhouwer van de barok maken. Het meest geniale bij Michelangelo is
de wijze waarop hij het ideaal der klassieke oudheid met zijn diep beleefde
geloof wist te verzoenen. Aan Grieken en Romeinen ontleende hij de uiterlijke
vormen, maar zonder daarvoor zijn godsdienstige overtuiging prijs te geven.
Deze dualiteit van middeleeuwse geloofstraditie en heidense vormschoonheid
beheerst zijn karakter en zijn scheppingen. Daarvan getuigen vooral de
praalgraven der Medici's (Florence), de Pied (Florence), de Mozes (Rome),
de Slaven (Parijs) en de Madonna (Brugge).
De roem van de andere renaissancebeeldhouwers verbleekt naast Michelangelo.
De bekendsten van hen zijn: 7 A C o r o T AT T I S nx s o - v I N o (1486-1570),
wiens werk klassieker is, en BENVENUTO CELLINI (1500-1571), in de eerste
plaats een geniaal edelsmid, die ons toont hoe rijk en harmonisch ook
de sieraden en gebruiksvoorwerpen in de renaissance waren.
In de andere Europese landen steken slechts enkele Franse beeldhouwers
boven de Italie kopierende massa uit.
Frankrijk. JEAN G o u.I ox (ca. 1515-1568) maakt in het midden van de
16de eeuw decoraties voor de bouwwerken van Lescot. Zeer gracieuze kariatiden
versieren bet Louvre en overslanke nimfen de Fontaine des Innocents te
Parijs. Bekend is ook zijn Diana in bet kasteel d'Anet. LIGIER RICHIER
Zal een heel andere richting ingaan en zelfs de afgestorvene onder de
akelige vorm van een reeds ver gevorderd skelet vertonen: Rerae de Chalon
te Bar-le-Duc (1547).
GERMAIN PILO x (ca. 1535-1590) vervaardigt in de tweede helft van de 16de
eeuw de beelden op het graf van Henri II en Catharina de Medicis te St.
Denis. Zeer mooi is de groep van drie gratien, die de urn met bet hart
van Hendrik II dragen.
Belgie. In de Zuidelijke Nederlanden leveren een paar meesters waardevol
werk. Het zijn JAN M o x E (eind 15de eeuw-ca. 1548), beeldhouwer van
keizer Karel en JACQUES DU BROEUCQ (1505-1584), wiens leerling JAN BOLOGNA
(1529-1608) vooral te Florence werkzaam was en die er als G I O V A N
N I D A BOLOGNA een wereldfaam kreeg, o.a. door zijn Mercuri us. Een andere
Vlaming, ALEXANDER COLIN, verspreidde de renaissancestijl in Oostenrijk
(praalgraf van keizer Maximiliaan te Innsbruck, 1564-1566).
|
|
|