NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw

 



BOUWKUNST VAN DE RENAISSANCE
De bouwkunst van de renaissance vindt in ieder land een eigen vorm. Het gemeenschappelijke is bet zoeken naar harmonie en monumentaliteit. Het dynamische van de gotiek wordt vervangen door een statischer bouwen. Grondplan en gevels worden streng symmetrisch. Het muurvlak herkrijgt zijn betekenis, ook constructief. De verticale lijnen van de gotiek worden door horizontale vlakken vervangen. Naast de kerkbouw krijgt de profane bouw een grote plaats:
ITALIE. De Italiaanse renaissance wordt verdeeld in twee perioden: de vroegrenaissance, van ca. 1420 tot 1500, dus de 15de eeuw of quattrocento, en de hoogrenaissance tot omstreeks 1575, de eerste 75 jaar van de 16de eeuw of cinquecento. De gotiek was in Italie nooit consequent aanvaard. Slechts haar ornament werd gebruikt voor een in wezen nog antiek bouwen. Toen dit bouwen vernieuwing onderging en voor het ornament inspiratie werd gezocht bij de Romeinen, werd de nieuwe stijl geboren. Zeker, in bet begin heeft men echter de Romeinen nimmer zonder meer gekopieerd. Wel deed men opmetingen aan oude bouwwerken en bestudeerde men de in 1430 teruggevonden boeken van Vitruvius, die reeds in de lste eeuw voor C. 10 boeken over bouwkunst schreef, o.m. over de klassieke zuilenorde. Het paleis is het meest karakteristieke bouwwerk van de renaissance. In de vroegrenaissance is het strak, stoer en eenvoudig. Geheel anders dan de klassieken streeft men naar verhevenheid en monumentaliteit. De verticale geleding door zuilen wordt niet meer toegepast. Het gebouw is door sterke horizontale accenten aan de aarde gebonden.
Florence is in de vroegrenaissance het grote centrum van de bouwbedrijvigheid. De rijke geslachten van de Medici, Pitti, Strozzi e.a. laten er paleizen bouwen.
Grote, ruw behakte en uitstekende `rustieke' stenen geven deze een burchtachtig aanzien. Vooral de benedenverdiepingen met hun kleine vensters. De bovenverdiepingen werden opgetrokken uit gladdere stenen en kregen ook grotere ramen. Op de hoeken blijven de grove stenen echter lang gehandhaafd. De rondboogvensteis, soms door een zuiltje onderverdeeld, verstoren bet muurvlak niet. Horizontale lijsten en een ver uitstekende kroonlijst versterken het horizontale karakter. De vertrekken eijn niet meer als in de middeleeuwen willekeurig gegroepeerd, maar worden harmonisch en symmetrisch rondom een binnenhof `cortile' gerangschikt. De bogengangen rondom de binnenhoven
maken een lichtere indruk dan bij de Romeinen. De gladde Corinthische zuilen en de muurvlakken worden met een fijn, vlak relief van arabesken, sierlijk vlechtwerk van antieke en middeleeuwse motieven, versierd. Een nieuw motief is bet schild, als perkament met omgekrulde hoeken. Naast kruis- en koepelgewelf komt het spiegelgewelf voor, dat elliptisch is en met een vlak middenstuk.
FILIPPO BRUNELLESCHI (1337-1446), de eerste grote architect voor 1450, bouwde o.a. het Palazzo Pitti.
In de tweede helft van de 15de eeuw worden de klassieke motieven talrijker. Zeer vlakke in de muur opgenomen pilasters gaan de lijsten tussen de verdiepingen dragen. De kapitelen zijn rijker en gevarieerder. De ramen worden vierkant, missen een middenstijl, maar krijgen nu een omlijsting.
LEON BATTISTA ALBERTI (1404-1472), de theoreticus, bouwde eveneens te Florence in deze trant bet Palazzo Ruccellai (z. afb. 25). Hij zoekt zowel een horizontale als verticale harmonie van de verhoudingen.
In Venetie behouden de paleizen gotische elementen. Zij zijn opener en hebben loggia's en balkons, daarvan getuigt bijv. bet Palazzo Vendramin-Calergi (1481). Meer dan elders wordt in de dogenstad gebruik gemaakt van incrustatie, inlegwerk van dunne, gekleurd-marmeren platen. Ook sgraffito wordt veel toegepast. Door het wegkrassen van de dunne witte kalklaag boven de donkere specie ontstond een zeer houdbaar ornament.
In Rome vindt de hoogrenaissance in de pausen zijn begunstigers. De paleizen en `villa's' verliezen hun burchtachtig karakter. De klassieke invloed wordt weer sterker. Dorische en Ionische pilasters verdringen de gladde Corinthische. Het rustiek werk verdwijnt. Het ornament wordt eenvoudiger, maar bet lijstwerk krijgt een krachtiger profiel. Veel toepassing vindt een schelpvormig afgedekte nis in de muren. Het zuiverst in dit opzicht is hier bet Palazzo della Cancelleria.
De kerkbouw gaat uit van de oudchristelijke basiliek en doopkapel. Het grondplan krijgt de vorm van het Griekse kruis, aan vier zijden uitgebreid met een kapel. Het geheel wordt ruim en licht. De grote bijdrage van de renaissance aan de kerkbouw is echter het exterieur van de koepel boven de viering. De koepel, in 1420 gebouwd door Filippo Brunelleschi op de dom te Florence, wordt om zijn nieuwe constructie als bet eerste bouwwerk van de renaissance beschouwd, ondanks zijn gotische spitsboogvormen. Het achthoekig geraamte van de ribben van de koepel bevindt zich grotendeels tussen de binnen- en de buitenkoepel. Daardoor wordt zowel in- als exterieur een fraaie vorm verkregen. Alberti zal reeds twee van de meest kenmerkende barok-bouwtranten toepassen, namelijk de eenbeukige kerk met aansluitende zijkapellen (S. Andrea te Mantua), en de gevel waarvan het verhoogde, met een fronton bekroonde middendeel door middel van twee brede voluten met de lagere zijmuren wordt verbonden (Florence, Sta. Maria Novella, 1470).
De St. Pieter te Rome geeft een goed beeld van de ontwikkeling van de hoogrenaissance naar de barok. De architect, DONATA DA URBINO BRAMANTE (ca. 1445-1514), maakte hiervoor het ontwerp. Voor de koepel maakte MICHELANGELO een nieuw ontwerp. Hij plaatste deze op een zware, veelhoekige onderbouw, een tamboer. De doorsnede werd niet minder dan 42 m, terwijl de top 131 m boven de grond ligt. Barokbouwmeesters voltooiden de kerk.
FRANKRIJK. In Frankrijk onderscheidt men de verschillende renaissancestijlen naar de regerende vorsten. Die van Frans I en Hendrik II zijn de voornaamste. Onder Lodewijk XIII voltrekt zich de overgang naar de barok.
Ondanks Vlaamse en Italiaanse invloeden krijgt de renaissance hier in de 16de eeuw een eigen vorm. Deze is vriendelijker en sierlijker dan de Italiaanse:
Het grondplan van de kastelen wordt symmetrisch. Op de hoeken, de plaats van de vroegere gevechtstorens, komen uitspringende partijen. De muren worden ook hier door pilasters en kroonlijsten ingedeeld. Naast de vlakke, laatgotische boog komt de Romeinse rondboog tussen pilasters. De daken worden hoog en steil. Veel aandacht krijgen de hoge en brede schoorstenen en de dakvensters, de lucarnes. Ook van de trappenhuizen wordt zeer veel werk gemaakt. Beroemd is de half uitgebouwde wenteltrap van bet kasteel te Blois. Dit werd, vrijwel gelijktijdig met andere kastelen aan de Loire (Chambord, Chenonceau, Azayle-Rideau enz.), door Frans I aangevangen. De in zijn opdracht ge
bouwde gedeelten zijn te herkennen aan de vaak nog middeleeuwse vormen en aan zijn embleem, de vuursalamander, dat hij overal liet aanbrengen. In Parijs gaf hij aan PIERRE LESCOT (ca. 1510-1578) de opdracht, een nieuw Louvre te ontwerpen. Het uitgevoerde gedeelte werd bet schoonste voorbeeld van de rijkdom en sierlijkheid van de Franse vroegrenaissance.
Na 1550, onder Hendrik II, verdwijnen de middeleeuwse vormen. Zij worden door klassieke vervangen. De theoreticus PHILIBERT DE L'ORME '(ca. 1512-1570) bouwde de Tuilerieen. Een vinding van hem is de Franse rustica orde: Dorische en Ionische zuilen, door uitspringende banden over de zuilenschacht horizontaal gedeeld. Deze hoogrenaissance is zwaarder en grover dan de vroegrenaissance. Aan bet Louvre, de prachtige staalkaart van de Franse bouwstijlen, wordt voor bet eerst `de grote orde' (de zuilen of pilasters omhooggaand door meer dan een verdieping) toegepast.
De weinige kerken, die de middeleeuwen voor de renaissance te bouwen overlieten, behielden bijna alle een gotisch karakter.
BELGIE. In de Zuidelijke Nederlanden worden de nieuwe opvattingen der renaissance verspreid dank zij een humanist als Erasmus en uitgevers als Plantijn (Antwerpen) en Elsevier (Leuven, Leiden). Dit belet echter niet, dat, op bet gebied van de bouwkunst vooral, de Zuidelijke Nederlanden, evenals de meeste landen van West-Europa, nog tamelijk lang trouw zullen blijven aan de gotiek. Daarvan getuigt bijv. bet raadhuis van Oudenaarde (1530). De eerste blijken van een italianiserende bouwwijze vindt men te Brugge (Greffie 1535) en te Luik (paleis der prins-bisschoppen, 1526). Aan de zuivere renaissance-opvattingen worden schilderachtige, plaatselijke vormen toegevoegd. De Nederlandse uitgave van Sebastiano Serlio's standaardwerk over de architectuur (Libri dell'architettura), in 1539, zal daaraan weinig of niets veranderen. Het meesterwerk van de Vlaamse renaissance is inderdaad nog steeds een compromis tussen de zuidalpijnse en noordelijke opvattingen; bet geldt hier bet stadhuis van Antwerpen in de jaren 1561=65 door CoxxELis DE VRIENDT (1514-1575) (bijgenaamd Floris) ontworpen en gebouwd. Ook Hnxs VREDEMAx DE VRIES (1527-1606), een in Vlaanderen werkende Fries, vertaalde Vitruvius; hij was ontwerper van allerlei typische sierelementen. Deze versiering vond niet alleen veel bijval in Vlaanderen (gildehuizen te Antwerpen), maar dank zij de druk- en prentkunst ook daarbuiten (Duitsland en Engeland).
NEDERLAND. In Noord-Nederland nemen de bouwmeesters wel details van Italie over, maar er ontwikkelt zich toch een eigen stijl. Niet sierlijk of monumentaal, maar intiem en burgerlijk in de goede zin van bet woord.
Een grote plaats in de bouwkunst gaat bet woonhuis innemen, dat nu bij voorkeur van baksteen wordt opgetrokken. De afsluiting van bet hier zo noodzakelijke schuine dak leidt daardoor als vanzelf tot de
trapgevel. De ramen werden door een kruis in vieren gedeeld (kruisvensters). De onderverdieping, meestal een winkel, heeft dan een glazen pui en een luifel. Na 1550 worden voortdurend meer renaissance-ornamenten gebruikt.
Grote invloed hebben de boeken van Hans Vredeman de Vries. Veel succes hebben zijn cartouches, weelderig omkrulde gevelstenen. Om meer ornament te kunnen aanbrengen worden de trappen van de gevel vergroot. Voluten worden gaarne aangebracht. Tussen de baksteen wordt meer en meer natuursteen als versiering toegepast. Tussen de ramen komen vaak pilasters. Lijsten delen de gevel horizontaal in. Mooie voorbeelden hiervan zijn de Vleeshal te Haarlem en bet Stadhuis te Leiden. Zij werden omstreeks 1600 door LIEVEN DE KEY (ca. 1560-1627) gebouwd. Diens tijdgenoot HENDRIK DE KEYSER (15651621) onderging sterk de invloed van de Franse en Italiaanse renaissance. De hem gestelde opgave, een specifiek psotestantse kerk te bouwen, een kerk derhalve waarin de kansel in bet middelpunt en niet een altaar achterin stond, werd door hem niet geheel opgelost, maar zijn pogingen daartoe kregen vorm in de Zuider-, Noorder- en de Westerkerk te Amsterdam, welke evenals vele andere zijner bouwwerken behoren tot bet beste wat de Hollandse bouwkunst heeft voortgebracht. Maar reeds heeft deze persoonlijke stijl vele trekken van de barok, die nu ook hier haar invloed doet gelden.