LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
Ikonen 'In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.' (Joh. 1) Het Woord dat men hoorde en ontving was voor het oerchristendom het fundament van het nieuwe geloof. Het Woord wees de geest de weg tot het goddelijke, en wees haar hoe ze moest bidden. Het Beeld daarentegen hoorde thuis in het niet-geestelijke, bij de heidense stoffelijkheid. De mens die in de sfeer van de klassieke oudheid was blijven leven zag zijn ideaal in het beeld van de godheid die hij vereerde, de christen van het eerste uur mocht op zijn zuiver geestelijke weg van het Woord dat hij ontving tot de God achter het Woord op geen enkele wijze afgeleid worden, en welke vorm van beeltenis dan ook zou voor de oerchristenen een afleiding hebben betekend. De afkeer die het jodendom van beelden had, en die in het Oude Testament is vastgelegd in het gebod 'Gij zult u geen gesneden beeld maken van dat wat in de hemel is, noch van dat wat op de aarde, noch van dat wat in de wateren onder de aarde is', werd integraal door het christendom overgenomen. Zo schrijft ook Aristides: 'Een naam heeft hij niet, want alles wat een naam heeft is verwant aan de schepselen. Een gestalte heeft hij niet, geen lichaam of leden, want wie die bezit is verwant aan dat wat gevormd is . . .' Dit vroeg-christelijke standpunt, dat men de steun van het beeld niet behoefde, is slechts zeer geleidelijk gewijzigd, waarschijnlijk vanuit groeperingen aan de rand van het christendom. In latere jaren, toen het christendom fel vervolgd werd, zullen er wel mensen geweest zijn die niet enkel vanuit het geloof in hun hart konden leven, maar behoefte hadden aan de steun van het symbool. Christenen in de tijd van de vroege kerk werden door tijdgenoten voor atheisten versleten omdat zij geen zichtbare goden hadden. Toch ontwikkelden zich afbeeldingen, eerst symbolen (kruis, vis) later afbeeldingen van de goede herder en andere typerende verhalen. (Voor afbeeldingen in de Romeinse Katacomben, klik hier) In de zesde eeuw had de Christelijke kunst zich dat zo ontwikkeld dat bedeoorden versierd waren met schilderkunst en mozaiek en borduurwerk en er houten panelen ontstonden met afbeeldingen van Jezus of zijn moeder of van een van de geloofsvoorbeelden (heiligen). Deze afbeeldingen werden met eerbied behandeld en gezien als instrumenten waarvan God zich bediende. In de achtste eeuw was er een heftige reactie in de Oostelijke Christelijke wereld. Misschien kwam dat wel door de claim van de Islam een zuiverder vorm van religie zonder afbeeldingen te zijn. Een aantal keizers in Constantinopel probeerde de verering van heilige afbeeldingen uit te roeien; veel afbeeldingen werden vernietigd en de mensen die weigerden mee te werken werden wreed gestraft. Klik
hier voor de argumenten van de voor- en tegenstanders van ikonen. Het was uiteindelijk Johannes, bisschop van Damascus en waarschijnlijk de belangrijkste theoloog van zijn tijd, die de grondslag legde waarop de strijd beëindigd kon worden. In zijn geschriften 'Over de ikonen' onderschreef hij de theologische idee dat door de menswording van Christus voor het eerst een levend beeld Gods, in menselijke gestalte, als uitgangspunt kon dienen, dat daarom door het verschijnen van Christus op aarde de uitspraak van het Oude Testament achterhaald was en dat men vanaf dat moment ongestraft het goddelijke in een beeld mocht vangen. Christus, als mens tussen de aardse mensen, was de peetvader van alle ikonen. In 786 stelde men op het Concilie van Nicea ten slotte een verklaring op die toestond beelden te hebben binnen het raam van de Kerk: 'Afbeeldingen van het Kruis en van heilige personen mogen, of het nu schilderijen of beeldhouwwerk betreft en uit welke materie ze ook zijn vervaardigd, op gereedschap, kleren, muren, huizen en wegen worden aangebracht. Tot deze afbeeldingen horen niet alleen die van Jezus Christus maar ook die van Zijn onbevlekte Moeder, van de engelen en van alle verdere heilige personnages. Het ligt in het wezen van deze beeltenissen besloten dat de beschouwer, hoe meer hij zich in de voorstelling verdiept, steeds intenser zal proberen deze na te volgen; hij zal zich gedreven voelen tot eerbied en verering zonder aanbidding in de eigenlijke zin des woords, die immers God alleen toekomt. Als teken van zijn verering zal hij wierook en kaarsen voor de ikoon zetten, net zoals dat past bij het Heilige Kruis en het Heilige Evangelie. Dit waren de vrome gebruiken der voorvaderen, want de aan de ikoon bewezen eer geldt immers eigenlijk de afgebeelde personen. Wie daarom een ikoon vereert, vereert de persoon op wie de beeltenis betrekking heeft.' Ikonen zijn niet realistisch. Ze zijn geen bijna fotografische weergaven. Juist niet. Wat op een ikoon geschildert is vertelt over wat er in de persoon of gebeurtenis is dat verwijst naar God, Gods activiteit, Gods energie..... Daarom moet je ook niet alleen objectief of subjectief of analytisch naar een ikoon kijken, maar geduldig kijken en bidden en toelaten dat de ikoon jou beïnvloed. Je moet toelaten dat jij niet naar de ikoon kijkt, maar dat de ikoon naar jou kijkt, dat Gods energie zich naar jou uitstrekt.
|
|