|
| |
Beeldhouwkunst. Ook de beeldhouwkunst zocht de schoonheid in vrijheid,
eenvoud en natuurlijkheid. Het zoeken naar de equivalente vorm voor de gedachten
weerspiegelt zich prachtig in de figuren van terracotta, van marmer, maar vooral
ook van brons. De vrouwenfiguren meestal gekleed, de mannenfiguren naakt: Jammer
is dat wij deze vrijwel uitsluitend uit Romeinse kopieen kennen. Ook de bij de
Grieken zo geliefde verfraaiingen der beelden in vele kleuren zijn op enkele sporen
na verdwenen. De invloed die de Griekse beeldhouwkunst op Europa uitoefende was
zeer groot. In de stijve beelden uit de begintijd is nog duidelijk de houten
paal of het stenen blok te herkennen, waaruit zij zijn ontstaan. Invloed van Egypte
is onmiskenbaar in de symmetrische stilering en de frontaliteit. Dit is mede gevolg
van de toegepaste techniek. Het beeld werd eerst in voor- dan in zijaanzicht uitgehakt,
waarna pas de rondingen werden aangebracht. Kenmerkend voor deze vroege beelden
zijn de starre maskers met hun archaische, uit de oudheid stammende glimlach.
De Hera van Samos (550 v. C.) heeft nog de ronde zuilvorm. De Apollo van Tenea,
uit dezelfde tijd, maakt, juist door zijn poging tot beweging, een houterige indruk.
Langzamerhand worden de anatomie en de beweging beter. De onderlinge samenhang
en de werking van spieren en botten worden echter nog niet beheerst. Dit maakt
de beweging nog onnatuurlijk. In de Tympanons van het Aphaia-heiligdom te
Aegina (480 v.. C.) strijden de decoratief gestileerde Grieken nog in streng symmetrische
groepen, de archaische glimlach nog om de mond. Op de Zeus-tempel te Olympia heeft
25 jaar later de glimlach plaats gemaakt voor een passender uitdrukking en de
beweging is veel natuurlijker. De stand der figuren is echter nog vrij willekeurig
gekozen. Omstreeks 450 v. C. bereikt, na een ongelooflijk snelle ontwikkeling,
de beeldhouwer zijn doel. Wanneer MYRON (ca. 500-430 v. C.) zijn Discuswerper
uitbeeldt, op het rustmoment tussen opzwaai en gooi, doet hij dat met volledige
beheersing van de menselijke figuur. Polycletus (ca. 465-ca. 420 v. C.) tracht
in zijn Speerdrager een canon vaste..proportieregels voor de ideale mensfiguur
te Seven. Slechts in kleine onderdelen zoals de rechte neus, de dikte boven de
heupen en de geaccentueerde knieen wijkt het Griekse ideaal van de mensfiguur
af. Toch is men niet realistisch. Gestreefd wordt niet naar de figuur zoals deze
is, maar zoals deze wordt gewenst. `Kresilas (ca. 465 v. C.) maakt edele mannen
edeler' is de hoogste lof voor de portrettist van Perikles. De ca. 500 v.
C. gemaakte friezen en tympanons van het Parthenon betekenen het hoogtepunt van
de ontwikkeling. Zelden is de menselijke schoonheid vollediger in de stof tot
uitdrukking gebracht. Na 400 v. C. wordt de kunst fijner, sierlijker, eleganter.
Maar minder verheven en krachtig. Ook het vrouwelijk naakt wordt nu prachtig uitgebeeld.
Maar de voorname eenvoud gaat verloren. De beeldhouwers uit de 4de eeuw v. C.,
Praxiteles, Scopas en Lysippus zijn in staat iedere houding van elke figuur feilloos
weer te geven. Maar de overdrijving komt, het gestelde ideaal wordt vergeten.
Men wordt realistischer en doet pogingen gemoedstoestanden uit te beelden, hetgeen
soms theatraal aandoet. Het Hellenisme brengt ons grote en imponerende beeldhouwwerken.
De Laokoongroep en het Zeusaltaar van Pergamon zijn weergaloos knap, maar hun
barokke pathos overtuigt ons niet meer.
| | |