NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw



 

Bij Psalm 65
Wie zingt?

Een zanger heft deze lofzang aan als het inlossen van een
gelofte. Over het hoe en waarom van deze gelofte worden wij
met ingelicht. Maar Psalm 22,26 en Psalm 116,14.18 uerhalen
van zo'n situatie, waarin een mens in nood ondanks alles met
het uitzicht uerliest om ooit weer in de liturgie van de gemeente
in te stemmen, als een dankbetuiging voorzijn redding.

Waar?

De psalm laat zich overduidelijk lokaliseren in de tempel:
God op Sion (vs. 2), het woord naderen (vs. 5), die liturgisch-
technische term nit Leviticus, de voorhouen in datzelfde vers
en de vermelding van uw huis en uw tempel versterkt dat.

Wat?

De totale psalm presenteert zichzelf als een lofzang.

Vooral de klassieke berijmingen van deze psalm kennen wij
dankzij de merkwaardige verbinding van lofzang en stilte:
De lofzang klimt uit Sions zalen tot U met stil ontzag (o.b ) en
De stilte zingt U toe, o HERE (n.b). Diepzinnige overwegingen
over de stilte, die kan zingen, heeft dit opgeleverd. De hand-


schriften zijn hier echter verdeeld: de NBV heeft nu vertaald:
U komt de lof toe!

Op een uitzondering na wordt in de psalm steeds bet imper-
fectum gehanteerd, de werkwoordsvorm die bij de herhaling
hoort. Deze lofzang is niet eenmalig, maar wil steeds opnieuw
klinken. De psalm is geen weergave van wat God ooit gedaan
heeft, maar veelmeer de karakteristiek van wat Hij nog altijd
doet. Daarom moet ook aan de vertaling het presens de voor-
keur gegeven worden.

Wanneer?

Er is een moment in de psalm die zou kunnen doen vermoe-
den dat toch een liturgisch moment bij uitstek de geeigende
plaats is voor deze psalm. Dat is de vermelding van de `Gods-
rivier' in vers 10.

Op diverse plaatsen in bet Oude Testament is sprake van het
ontspringen van stromen in Jeruzalem: Psalm 46,5; Jesaja
33,21; Joel 4,18; Ezechiel 47 en Zacharia 14,8. Met name de
visionaire beschrijving van Ezechiel van een Jeruzalem-
als-nieuw heeft ook de schrijver van bet boek Openbaring
gevoed. Ook daar is er de levensrivier die de stad van God
doorstroomt (Op. 22). De stad krijgt daarmee een paradijse-
lijke kleur. Het is de bron van levenbrengend water, die hier
in de tempel, d.w.z. vanuit God zelf, ontspringt.

In Johannes 7,37.38 vertelt bet evangelie, hoe Jezus op het
Loofhuttenfeest, staande bij de tempel, zichzelf als bron van
levend water aanbiedt. Bekend is hoe op dit feest kruiken
water vanuit de tempel werden uitgegoten, als teken van
de stroom van levend water die van hieruit de wereld zou
bevloeien en vruchtbaar maken. Deze psalm laat zich zeer
wel verstaan als een acclamatie bij dat ritueel!

Een psalm als ordinarium

Evenals sommige andere psalmen, volgt ook deze de `route'
van een volledige liturgie. Zo opent de psalm met een veroot-
moediging in de verzen 3 en 4: een bidder meldt zich in de
tempel, en de ene stem, die enkele mensheid, weet zich daar
representant van de mens-heid: alle vlees, alle stervelingen.
Het is als een Confiteor en een Kyrie tezamen.

Bijzonder is hier de visie op de zonde: niet de vaak mora-
listische erkenning dat wij ons niet houden aan de ons
gestelde regels, maar ze zijn de mens zelf tot een last (vs. 3),
ze hebben ons overweldigd. De schuld is onverdraaglijk. Hier
spreekt Kain mee, als die zegt: Mijn misdaad is te groot om

te dragen (Gen. 4,13). Ook Psalm 32,3 en Psalm 38,5 kennen
deze gedachte. Voor Gods aangezicht weet deze mens zich
van deze last bevrijd.

Vers 5 is een regelrechte zaligspreking: de zanger prijst zich-
zelf gelukkig, maar houdt het niet voor zichzelf, in meerdere
betekenissen. Allereerst spreekt hij in de derde persoon:
zijn gevonden geluk kan elk mens gelden. En vanuit dit ene
moment van vertrouwde omgang, spat de psalm dan ook zo
breed mogelijk nit. Naar de beroemde uitspraak van Miskotte
(als om het doel van bet heil in Israel te typeren): `De kern
ziet wijd!' Het gaat van het bijzondere naar het algemene.
Wat deze ene geldt, wil geldig zijn voor allen.

De lofprijzing geldt allereerst God die het bidden hoort (vs.
3) en antwoordt (vs. 6). Dat is thema in de verzen 1-6. Maar
deze ervaring, opgedaan in het hart van Israel, is universeel.
Dat wordt op diverse manieren benoemd: de randen van de
aarde, de kustlanden, daar waar de zon opgaat en ondergaat,
oftewel Oost en West. Die twee ontmoeten elkaar in Sion!

De verzen 10-14 klinken dan als een Groot-gloria, een Te Deum.
Dit derde deel opent, eenmalig, met een perfectum: wat nu
volgt is een feit! God heeft bezocht en bezoekt `het land', de
erets. Zo heet Kanaan als samenvatting van de goede schep-
ping. In de beschrijving die volgt, wordt deze aarde dan
ook voluit ingekleurd als het land van melk en honing, bet
beloofde land.

Dat het niet om een natuurbeschrijving als zodanig gaat, en
om een klimatologisch geslaagd en vruchtbaar seizoen, geeft
de tekst zelf al aan: de zee wordt nader benoemd als `men-
senzee'. Zoals er vaker in de psalmen sprake is van de `zee
van de volken', waarin Israel dreigt te verdrinken. Maar God-
dank blijven ze hier `boven water'.

Ook heuvels, de weiden en de dalen tezamen hebben mense-
lijke trekken: ze kleden en sieren zich, ze juichen. Er is niet
alleen dat huis op Sion, waar het goed wonen is met deze
God; er is een land, ja een hele wereld waar het met deze
God gezegend wonen is. De aarde draagt de vrucht, waar zij
gevoeld wordt met bet water des levens (zo ook bijv. Ps. 1).
Wie deze metafoor tot in details ook poetisch heeft uit-
gewerkt, is Tom Naastepad in zijn lied `God zij geloofd om
Kanaan' (Gez. 302, LudK): Hier druipt de regen van Cods
woord. Alles is hier metafoor: het is de zegen van God die
mensen vruchten doet dragen.In deze psalm is die zegen:
bet wonen in Gods nabijheid (waar Cod de Heer zijn schreden
zet...), onder de hoede van de hemel, in een open en her-
stelde communicatie, in de wetenschap gehoord te worden,
de last van het verleden voorbij.

Sytze de Vries