|
|
|
Bij Psalm 74
Aanklacht en belijdenis, Psalm 74, een leerdicht
De klacht en een oproep aan God om zijn volk te hulp te komen
nadat de tempel, het religieuze hart van de natie, in pain is
gelegd, is het thema dat Psalm 74 overheerst. De oproep in de
verzen 1-3 en de verzen 18-23 aan God om zijn volk te hulp
te komen, vormt een kader cvaarbinnen in de uerzen 4-11 wat
heeft plaatsgevonden heftig en emotioneel rvordt beschreven.
Er is vernietigd, in puin gelegd, gebruld, geslagen, gebrand en
ontwijd, met alleen in de tempel, maar overal zijn Gods heilig-
dommen onteerd en vernietigd. De vraag waarmee de psalm
begint, komt diverse keren in al zijn schrille doordringendheid
terug: Waarom? Waarom houdt Gij uiv hand terug?
Het is een vraag die door alle tijden been klinkt: Waarom?
Waar bent U God? Waarom doet U niets? Waarom al dat
zinloze geweld, bet moorden en plunderen, bet branden en
brullen? Het zal niet veel moeite kosten de psalm op situa-
ties in onze tijd te betrekken die dezelfde vragen oproepen.
Waarom doet God niets? Kan het Hem niet schelen wat er
gebeurt? Of is er misschien geen God en zal de vijand het
uiteindelijk toch winnen?
Onze tekenen zien wij niet, staat er in vers 9 en geen profeet
is er meer. Van God is niks meer te bekennen en er zijn geen
mensen die geinspireerd en vol vuur over Hem spreken. Ook
dat zal niet moeilijk te herkennen zijn: Waar zien wij God nog?
Waar horen wij nog van Hem spreken? Waar zijn de profeten
die 6ns met dromen en visioenen inspireren?
Sommigen suggereren dat deze psalm geschreven is in de
tijd van Manasse. Een tijd waar syncretisme hoogtij vierde.
Er stonden beelden van andere goden in de tempel en in het
Kidrondal werden kinderoffers gebracht. Het verhaal gaat
dat Jesaja in deze tijd vanwege zijn overtuiging in tweeen
werd gehakt. Een periode waar de vernietiging niet alleen
van buitenaf kwam, maar ook van binnenuit.
De psalm kan evengoed geschreven zijn in de tijd van Jere-
mia, rond 586 BC, of 400 jaar later, ten tijde van Antiochus
Epiphanes. En dat niet alleen, over de laatste 2000 jaar zijn
de vernietiging en ontwijding van wat dierbaar en heilig was
voor bet joodse volk iets wat zich telkenmale herhaald heeft.
Wie de psalm uitlegt in een christelijke context mag daar niet
aan voorbijgaan. In de laatste 2000 jaar zijn het meer dan
eens de christenen geweest die gebrand, gebruld en onthei-
ligd hebben en moet de klacht eerst en vooral gerespecteerd
worden als een klacht van het joodse volk, die keer op keer
door de eeuwen heeft geklonken en nog steeds klinkt waar
antisemitisme en racisme de kop opsteken.
De titel en bet feit dat er nauwelijks concrete plaatsbepalin-
gen voorkomen in de psalm, geeft echter aan dat de intentie
waarmee de dichter zijn gedicht geschreven heeft uiteinde-
lijk ruimer is dan een bepaalde situatie in de geschiedenis
van zijn volk: Ten leerdicht' heeft hij erboven geschreven.
Geen geschiedenis, geen klaagpsalm, zelfs met God ter ver-
antwoording willen roepen in niet mis te verstane bewoordin-
gen, maar een leerdicht. De dichter wil lets leren, lets laten
zien wat de moeite van bet ontdekken waard is, niet alleen
voor een volk dat keer op keer de ervaring van vernietiging
en ontwijding heeft moeten verduren, maar voor iedereen,
voor elk mens die met de grote vragen van het leven gecon-
fronteerd wordt.
De psalm begint met de klacht. Fel, emotioneel, intens en
zonder terughoudendheid wordt er geklaagd. Pijn en ver-
driet worden in elk detail en alle gruwelijkheid omschreven.
De dichter laat zijn gevoel, zijn boosheid, zijn machteloos-
heid en wanhoop de vrije loop. Er is geen sprake van een
zoete vroomheid die gelijkmoedig alles uit Gods hand ont-
vangt. Door alles heen klinkt die ene vraag telkens opnieuw:
Waarom? En: Waar bent U God? Uit deze klacht groeit de
aanklacht, een fel verzet dat God ter verantwoording roept,
Hem eraan herinnert dat het lot van zijn mensen ook Hem
aangaat. Waar Hij geweld en vernietiging hun gang laat gaan,
zijn niet alleen Gods mensen in het geding, zegt de dichter,
daar is God zelf in het geding, en alles waar Hij voor staat.
De onderdrukten wachten op Je, de ellendigen en de armen
rekenen op Je, daar kun Je je niet aan onttrekken God! Niet
met jouw voorgeschiedenis!
En ten slotte, diep in het hart van de psalm, in de verzen 12
tot 17 vinden we, temidden van de klacht, de schreeuw en de
felle woorden waarmee God ter verantwoording wordt geroe-
pen, een geloofsbelijdenis. Met brede streken wordt God
als de machtige schepper van hemel en aarde geschilderd.
En het is hier, dat de psalm van een klacht, van protest en
oproep aan God verandert in een belijdenis van diep geloof
en vertrouwen.
Er zijn geen tekenen van Gods aanwezigheid. De wereld ligt
in puin, geen heiligdom is er meer over, de profeten zwijgen
en het enige wat er nog rest, is te klagen en de wanhoop de
vrije loop te laten. De psalm doet daar niets aan af en geeft er
alle ruimte voor. Niets blijft ongezegd, niets wordt onder tafel
geschoven. En de vraag waarmee de psalm begint, wordt in
alle toonaarden tot bet allerlaatste toe herhaald: `Waarom?',
`Waartoe?' en `Hoe lang nog?'.
De klacht, bet vragen, de moed om de gruwelijke werkelijk-
heid onder ogen te zien, worden echter gedragen door een
diep geloof dat er uiteindelijk een adres is waar deze klacht,
deze vragen, gehoord worden. Dat bet God wel kan schelen,
dat bet Hem zijn eer te na is om de wereld en zijn mensen aan
de machten van de dood ten onder te laten gaan. Dat Hij op
zal staan en opnieuw licht en leven uit de chaos tevoorschijn
kan roepen en verlossing kan brengen. En dat wij, als part-
ners in zijn verbond, Hem aan zijn woord kunnen houden,
mogen klagen en vragen totdat Hij dat doet.
Anneke Oppewal
|
|
|