Bij Psalm 78,12-33(34-39)
Psalm 78 is geen jubelpsalm of een schreeuw om hulp van
een enkeling, maar een onderwijzing aan het volk (Ps. 78,1).
Een gemeenschap die steeds weer dreigt af te dwalen en zich
laat fascineren door andere interessante goden, ideologieen of
godsdiensten. De mensen wordt met geboden, maar gevraagd
om volgens Gods plannen te leven.
De psalmist wit hen overtuigen dat God de hoogste God is, el
eljon (Ps. 78,17.35.56). Zij moeten het met zomaar geloven.
Er zijn aanwijzingen, er zijn daden die God gedaan heeft.
De mensen die uit Egypte trokken, moesten ook met zomaar
geloven en de Thora aannemen. God zorgde eerst voor hen en
vroeg hun vervolgens de Thora op zich te nemen en een part-
nerschap met Hem aan te gaan. Je zou kunnen zeggen dat wat
God tot Allerhoogste maakt in feite zijn zorg voor de mens is.
Maar wie is met ami, mijn volk, aangesproken (Ps. 78,1)? De
deur naar een antwoord gaat in vers negen open: de zonen
van Efrai'm. De naam Efraim verwijst naar de tien stammen
van bet noordelijke koninkrijk dat na de dood van Salomo
ontstaan was (zie Jes. 7,5-6.17; Hos. 5,12-14). De zonen van
Efraim leven in een bergachtige, strategisch beschermde,
vruchtbare streek. Zij worden in de bijbel afgeschilderd als
krachtmensen, geoefend in oorlogvoeren (Joz. 17,17; Dent.
33,17; Ri. 7,24). Zij worden zelfs kwaad en opgewonden als
ze niet opgeroepen worden om oorlog te voeren (Ri. 8,1-3;
12,1).
In de midrasj zijn de Efraimieten tijdens de woestijntocht
degenen die aan de westkant van bet kamp legeren, om de
rest van het volk te beschermen tegen ruw weer.
Als we vanaf vers zestig doorlezen, wordt de situatie nog dui-
delijker. Voor de Ark was in Silo een heiligdom op efraimiti-
sche grond gebouwd. Na meer dan driehonderd jaar werd
dit heiligdom door de Filistijnen vernietigd en de Ark wegge-
voerd, om nooit meer daarnaar terug te keren. De Efraimieten
werden later, nadat de hogepriester Eli gestorven was, door
Assoer gedood of in de ballingschap afgevoerd (Ps. 78,62-
64). Het noordrijk hield op te bestaan. In de psalm wordt dit
aangeduid met zij wendden zich op de dag van het gevecht
(Ps. 78,9). Als Efraimieten zich in een gevecht afkeren, zijn
zij overwonnen.
De psalm is voor mensen geschreven die misschien op bet
punt staan dezelfde of soortgelijke fouten te maken als hun
gewezen noorderburen.
Gods zorg, deze fouten en Gods reactie erop worden in twee
narratieve gedeelten verhaald: in de verzen 12-39 en 40-72
die parallel geconstrueerd zijn. Het hier te behandelende
tekstfragment loopt dus door tot vers 39.
Waarin bestaat de fout van de mensen waarop God met een
vernietigende toorn reageert (Ps. 78,21.31.50)? Bij bet oplos-
sen van dit raadsel kunnen Exodus 16-17 en Numeri 11 helpen.
Tijdens de woestijntocht is bet morren van de kinderen Isra-
els prominent aanwezig. Maar bet morren krijgt steeds weer
een andere inhoud. In Exodus staan de mensen aan bet begin
van de woestijntocht, Egypte hebben zij net achter zich gela-
ten, maar zij zijn onzeker of ze al dan niet in deze woestijn
zullen overleven. Zij morren nit onzekerheid en behoefte, nit
vrees voor hun leven.
In Numeri trekken zij al een aantal jaren door de woestijn, zij
weten dat God voor water en manna zorgde. Het was geen
kwestie van overleven meer en toch bleven zij morren. Om
dat te onderstrepen, schrijft de psalmist over rotsen, rivieren
en oervloedachtige waterstromen (Ps. 78,15.16). In Numeri
vragen zij: ach hadden wij vlees om te eten! (Num. 11,4). In
de psalm wordt duidelijk dat dit een regelrechte provoca-
tie is: is een godheid bij machte aan te richten een tafel in de
woestijn... kan hij ook brood geven? (Ps. 78,19.20). Hier gaat
het niet meer om voedselvoorziening, hier wordt van God
gevraagd een restaurant in de woestijn te openen en hen te
bedienen. God opent geen restaurant, maar Hij beantwoordt
aan hun vraag met zoveel vlees dat het ze de neusgaten uit-
komt (Num. 11,18-20). Als God al onze begeerten zou vervul-
len, onafhankelijk ervan of bet goed voor ons is, zouden we
in een deplorabele toestand verkeren. Maar hier doet Hij het
desalniettemin.
Maar zo schrijft de psalmist: ze waren in hun begeerte met
te stoppen (Ps. 78,30). In Numeri was een gemengde menigte
(Num. 11,4) begonnen te lusten, zonder dat gezegd wordt
waarvoor of waarnaar.
Als de mens begint zich door zijn lusten en begeerten te
laten beheersen, als begeerten geen doel meer dienen maar
doel op zich zijn, dan reageert God zeer kwaad. Maar Hij laat
op zijn beurt de mensen niet de volle kracht van zijn toorn
voelen, Hij keert telkens zijn woede en wekt niet al zijn gram-
schap (Ps. 78,38).
Mensen die hun begeerten tot god verheffen, kunnen geen
partner van God zijn. Zij kunnen God niet respecteren, zij
moeten Hem provoceren en zijn autoriteit betwisten. Zij
kunnen geen verantwoordelijkheid dragen voor het gemeen-
schappelijke project waaraan zij zich verbonden hebben (Ps.
78,37).
Maar de oproep luidt: luister naar mijn Thora, neig je oor naar
de gezegden van mijn mond (Ps. 78,1). De wereld kan alleen
op de Thora gebouwd worden en niet op losgeslagen begeer-
ten.
Mijn volk (Ps. 78,1), de mensen van bet zuidelijke koninkrijk
Juda, hoorden heel nauwkeurig deze boodschap. De Efrai-
mieten wier begeerte naar de macht van het oorlogvoeren
uitging bewaarden het verbond van God niet en weigerden te
wandelen met zijn Thora (Ps. 78,10). Zij zijn verdwenen. De
mensen van zuidrijk hebben nu alleen de macht en moeten
wijs omgaan met deze macht die veel goeds kan betekenen,
maar ook kan vernietigen.
Kristin Ritsert
|