NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
  Kerkelijk Jaar
Hoofddienst   Getijden   Devotie   Uitingsvormen  

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw



 

Psalm 1
Het voorportaal
De twee wegen

1 Gelukkig de mens die weigert te doen
wat goddelozen hem raden;
Die niet de wegen der zondaars gaat,
niet zit te midden der spotters;
2 Maar die zijn geluk vindt in `s HExEN wet,
haar dag en nacht overweegt. -

3 Hij is als een boom, aan het water geplant,
die vruchten draagt op zijn tijd;
Des zomers verdorren zijn bladeren niet,
maar al wat hij doet brengt hem voorspoed. -

4 De goddelozen vergaat het zo niet:
de wind blaast hen weg als kaf.
5 De goddeloze houdt stand in het oordeel,
geen zondaar waar vromen bijeen zijn. -
6 De HEER immers kent de weg van de vromen.

De eerste psalm geldt als een poort die toegang geeft tot het hele boek der Psalmen. Het eerste woord van de psalm spreekt van geluk. De aanhef is geluk. Een gelukservaring wordt toegezegd aan wie zich op dit eenvoudige psalmgebed toelegt. Psalmen beloven geluk. Het wordt je toegewenst, het wordt je met het eerste woord in de mond gelegd. Gelukkig wie goed kan lezen: hij wordt wat hij leest, geluk boven geluk!

`Gelukkig de mens die niet gaat..., niet staat..., niet zit...'

Driemaal `Neen'! Het geluk begint met een radicale ontkenning, tot driemaal toe. `Derde keer goeie keer; zegt de volksmond. Na drie keren ben je over een punt heen. Het geluk begint met verzaken. Huizinga in zijn Herfsttij der Middeleeuwen wist van `het hoge pad der verzaking' dat toegang geeft tot de hoogste vormen van beschaving.
Het geluk dat jou met het eerste woord in de mond wordt gelegd, blijkt onmiddellijk een stevige korrel zout te bevatten.

`Gaan; `staan; `zitten: In de drie werkwoorden horen we de etappes van de bekoring: ga niet in die richting, blijf er niet eens staan, en vooral: zet je er niet neer, installeer je daar nooit!

In de joodse herbespeling van die drie werkwoorden beantwoordt het `gaan' aan de werken, het `staan' aan het gebed en het `zitten' aan de studie. Dit zijn immers volgens de rabbijnen de drie grondbezigheden van de mens op aarde: nadenken, bidden en handelen, volgens de bekende `drie pijlers van de wereld': studie, gebed en werken van
barmhartigheid. Toegepast op onze psalm betekent dit: de verzaking betreft het hele leven van de mens, zijn doen en laten op alle niveaus.
Waak eerst over je handelen (het `gaan'), daarna over je vroomheid (het `staan') en tenslotte over je denken zelf (het `zitten'). Het geluk begint met een waakzaamheid over je doen om te komen tot een wakkere zorg over je hart en gaat tenslotte over je diepste inzichten.Het milieu waar je geroepen wordt de rug naartoe te keren, is dat van de `bozen; de `zondaars; de `spotters'. Ze bestaan volgens onze psalm. Ze trekken blijkbaar aan, ze dringen binnen; ze zijn wellicht
nooit helemaal vreemd aan ons eigen hart. De psalm vraagt dat we ze van meet af aan krachtig onderscheiden. Op alle niveaus en zowel binnen als buiten! Gelukkig wie kan onderscheiden en consequent de lijn kan doortrekken in heel zijn doen en laten.

'Die veeleer in de Torah van de HEER zijn genoegen plaatst en diens Tohrah overweegt, dag en nacht.'

Voorbij de radicale verzaking breken de vreugde en ware genoegdoening open, en wel `in de Torah van de HEER'. Met verlangen en voldoening vindt de mens die heeft weten te kiezen, nu een aanhoudend geluk, `dag en nacht'. Hij `murmelt' die Torah. Zij borrelt in hem op als een leven in zijn leven. Hij is voortaan `als een vis in het water'- hij is in zijn element. Als portaal tot het boek der psalmen zegt dit vers: leg je toe op die psalmwoorden, murmel ze in mond en
hart, dag en nacht, zij zijn de Torah: de Torah van Mozes, die van de priesters en van alle profeten vind je weerspiegeld in die honderdvijftig liederen van David. Het ene geeft toegang tot al het andere.

Dit klinkt mooi, maar vindt het ook aansluiting bij wat wij beleven? In zijn eenvoud schrikt het ons af, want was onze verzaking ooit zo radicaal? En onze toeleg op Gods wil ooit zo aanhoudend, dat wil zeggen: `dag en nacht'? Wat onder meer betekent: bewust en onhewust! Hier schuilt in ieder geval een kostbare brok ervaring. En intuïtief weten we allen ergens: de wil van God is niet saai en wie er zijn wil op afstemt, is vrij, telkens nieuw, onbevangen, voortdurend
herboren. Herneem het vers vanaf het eerste woord, herkauw het de hele dag en verwonder je over de eenheid tussen de twee kanten van de medaille: wie verzaakt, vindt het geluk en wie zijn genoegdoening vindt in Gods wil, is vrij en van alles onthecht.

'Als een boom zal hij zijn, geplant aan levend water: hijgeeftzijn vrucht in het seizoen.'

De eerste psalm visualiseert het geluk van de mens volgens God als een tafereel uit het paradijs: de gelukkige mens is als een boom vol goede vruchten. Het water waar hij wortelt, is de Torah, en de Torah is Gods wil zelf. Droogte heeft hij niet te vrezen: zijn gebladerte blijft groen. Al wat hi j onderneemt, slaagt. Zo werd ook Jozua - de opvolger van Mozes en figuur van de Messiaanse leider van Gods volk - getypeerd in het eerste hoofdstuk van zijn boek: laat hij dag en nacht de Torah overwegen en uitvoeren wat er geschreven staat; dan zal al wat hij onderneemt slagen (Jozua 1, 7-8). Ook de koning in Israel moet, volgens de wet in Deuteronomium, op dezelfde wijze handelen en zich een persoonlijk afschrift van die wet laten maken en er dagelijks in lezen, dan zal alles hem voorspoedig zijn (Dt 17, 18-20).

Gelukkig de mens, zegt onze psalm: voortaan deelt de gewone leek in de wijsheid en het geluk van koningen en volksleiders.

'Zo is het met met de bozen! Ze zijn als het kaf dat door de wind wordt weggewaaid.'

Is de boom een zinnebeeld van stevigheid en vruchtbaarheid, dan is het kaf beeld van inconsistentie en, met het stof, het ware tegenbeeld van leven en geluk.

`De bozen houden geen stand op de dag van het oordeel, de zondaars evenmin.'

Het verzaken aan het pad van de boosheid openbaart nu de uiteindelijke bestemming: eens komt het oordeel en dan blijft alleen `de gemeenschap der rechtvaardigen' overeind. `Bozen; `zondaars; `spotters' verdwijnen van het toneel. De slotspreuk verzegelt de psalm:

`De HEER immers kent de weg der rechtvaardigen doch het pad van de bozen breekt af.'

Er is zelfs geen relatie meer tussen de bozen en de HEER. De dichter zegt niet eens dat Hij ze niet kent; ze komen terecht in de Afgrond. Daartegenover staat het gekend zijn door de HEER. Wie in dit leven zijn genoegdoening vond in de Wet van de HEER, wordt straks gekend, geliefd, ja de HEEx zelf vindt zijn genoegdoening in zijn dienaar, in zijn rechtvaardigen. Een wederzijds kennen wordt ons al de rest is stilte.

In het Johannesevangelie horen we Jezus spreken over een andere boom: de wijnstok. Alleen wanneer we op hem geent blijven, kunnen we vrucht dragen. Los van Mij kunnen jullie niets. Ieder wordt gesnoeid, om nog meer vrucht te dragen. Wie in Mij blijft, en Ik in hem, die brengt veel vrucht voort. Zo wordt Jezus zelf de levensbron waaruit wij mogen groeien en bloeien en vrucht dragen, onberekenbaar veel. Hij valt samen met wat in de psalm de Torah wordt genoemd.
Op Hem geent blijven betekent: de wil van de Vader doen, of ook: zijn geboden - zijn Torah - onderhouden.

Gelukkig wie psalmodieert. Hij zal onderscheiden en kordaat leren verzaken. In zijn hart welt een bron op: leven, vreugde, blije genoegdoening, dag in dag uit, dag en nacht. Zijn doen en laten straalt in een ongewone vruchtbaarheid. Op de jongste dag hoeft hij niet te vrezen: bet Oordeel wijkt voor het Feest. Hij treedt binnen en kent zoals hij gekend is. In de gemeenschap der rechtvaardigen stijgt een jubel op zonder maat en zonder einde.

Benoit Standaert