LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
Psalm 1 1 Gelukkig de mens die weigert te doen 3 Hij is als een boom, aan het water geplant, 4 De goddelozen vergaat het zo niet: De eerste psalm geldt als een poort die toegang geeft tot het hele boek der Psalmen. Het eerste woord van de psalm spreekt van geluk. De aanhef is geluk. Een gelukservaring wordt toegezegd aan wie zich op dit eenvoudige psalmgebed toelegt. Psalmen beloven geluk. Het wordt je toegewenst, het wordt je met het eerste woord in de mond gelegd. Gelukkig wie goed kan lezen: hij wordt wat hij leest, geluk boven geluk! `Gelukkig de mens die niet gaat..., niet staat..., niet zit...' Driemaal `Neen'! Het geluk begint met een radicale ontkenning, tot driemaal
toe. `Derde keer goeie keer; zegt de volksmond. Na drie keren ben je over
een punt heen. Het geluk begint met verzaken. Huizinga in zijn Herfsttij
der Middeleeuwen wist van `het hoge pad der verzaking' dat toegang geeft
tot de hoogste vormen van beschaving. `Gaan; `staan; `zitten: In de drie werkwoorden horen we de etappes van de bekoring: ga niet in die richting, blijf er niet eens staan, en vooral: zet je er niet neer, installeer je daar nooit! In de joodse herbespeling van die drie werkwoorden beantwoordt het `gaan'
aan de werken, het `staan' aan het gebed en het `zitten' aan de studie.
Dit zijn immers volgens de rabbijnen de drie grondbezigheden van de mens
op aarde: nadenken, bidden en handelen, volgens de bekende `drie pijlers
van de wereld': studie, gebed en werken van 'Die veeleer in de Torah van de HEER zijn genoegen plaatst en diens Tohrah overweegt, dag en nacht.' Voorbij de radicale verzaking breken de vreugde en ware genoegdoening
open, en wel `in de Torah van de HEER'. Met verlangen en voldoening vindt
de mens die heeft weten te kiezen, nu een aanhoudend geluk, `dag en nacht'.
Hij `murmelt' die Torah. Zij borrelt in hem op als een leven in zijn leven.
Hij is voortaan `als een vis in het water'- hij is in zijn element. Als
portaal tot het boek der psalmen zegt dit vers: leg je toe op die psalmwoorden,
murmel ze in mond en Dit klinkt mooi, maar vindt het ook aansluiting bij wat wij beleven?
In zijn eenvoud schrikt het ons af, want was onze verzaking ooit zo radicaal?
En onze toeleg op Gods wil ooit zo aanhoudend, dat wil zeggen: `dag en
nacht'? Wat onder meer betekent: bewust en onhewust! Hier schuilt in ieder
geval een kostbare brok ervaring. En intuïtief weten we allen ergens:
de wil van God is niet saai en wie er zijn wil op afstemt, is vrij, telkens
nieuw, onbevangen, voortdurend 'Als een boom zal hij zijn, geplant aan levend water: hijgeeftzijn vrucht in het seizoen.' De eerste psalm visualiseert het geluk van de mens volgens God als een tafereel uit het paradijs: de gelukkige mens is als een boom vol goede vruchten. Het water waar hij wortelt, is de Torah, en de Torah is Gods wil zelf. Droogte heeft hij niet te vrezen: zijn gebladerte blijft groen. Al wat hi j onderneemt, slaagt. Zo werd ook Jozua - de opvolger van Mozes en figuur van de Messiaanse leider van Gods volk - getypeerd in het eerste hoofdstuk van zijn boek: laat hij dag en nacht de Torah overwegen en uitvoeren wat er geschreven staat; dan zal al wat hij onderneemt slagen (Jozua 1, 7-8). Ook de koning in Israel moet, volgens de wet in Deuteronomium, op dezelfde wijze handelen en zich een persoonlijk afschrift van die wet laten maken en er dagelijks in lezen, dan zal alles hem voorspoedig zijn (Dt 17, 18-20). Gelukkig de mens, zegt onze psalm: voortaan deelt de gewone leek in de wijsheid en het geluk van koningen en volksleiders. 'Zo is het met met de bozen! Ze zijn als het kaf dat door de wind wordt weggewaaid.' Is de boom een zinnebeeld van stevigheid en vruchtbaarheid, dan is het kaf beeld van inconsistentie en, met het stof, het ware tegenbeeld van leven en geluk. `De bozen houden geen stand op de dag van het oordeel, de zondaars evenmin.' Het verzaken aan het pad van de boosheid openbaart nu de uiteindelijke bestemming: eens komt het oordeel en dan blijft alleen `de gemeenschap der rechtvaardigen' overeind. `Bozen; `zondaars; `spotters' verdwijnen van het toneel. De slotspreuk verzegelt de psalm: `De HEER immers kent de weg der rechtvaardigen doch het pad van de bozen breekt af.' Er is zelfs geen relatie meer tussen de bozen en de HEER. De dichter zegt niet eens dat Hij ze niet kent; ze komen terecht in de Afgrond. Daartegenover staat het gekend zijn door de HEER. Wie in dit leven zijn genoegdoening vond in de Wet van de HEER, wordt straks gekend, geliefd, ja de HEEx zelf vindt zijn genoegdoening in zijn dienaar, in zijn rechtvaardigen. Een wederzijds kennen wordt ons al de rest is stilte. In het Johannesevangelie horen we Jezus spreken over een andere boom:
de wijnstok. Alleen wanneer we op hem geent blijven, kunnen we vrucht
dragen. Los van Mij kunnen jullie niets. Ieder wordt gesnoeid, om nog
meer vrucht te dragen. Wie in Mij blijft, en Ik in hem, die brengt veel
vrucht voort. Zo wordt Jezus zelf de levensbron waaruit wij mogen groeien
en bloeien en vrucht dragen, onberekenbaar veel. Hij valt samen met wat
in de psalm de Torah wordt genoemd. Gelukkig wie psalmodieert. Hij zal onderscheiden en kordaat leren verzaken. In zijn hart welt een bron op: leven, vreugde, blije genoegdoening, dag in dag uit, dag en nacht. Zijn doen en laten straalt in een ongewone vruchtbaarheid. Op de jongste dag hoeft hij niet te vrezen: bet Oordeel wijkt voor het Feest. Hij treedt binnen en kent zoals hij gekend is. In de gemeenschap der rechtvaardigen stijgt een jubel op zonder maat en zonder einde. Benoit Standaert |
|