LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
Psalm 12 (11) Voor de koorleider. Op een achtsnarig instrument. Een psalm. Voor 2. HEER, sta mij bij! Er zijn geen vromen meer, 6 `De nood van armen en het klagen van geringen, De psalm in de liturgie Deze korte psalm komt in de liturgie weinig aan bod. Nooit op zondag
na een eerste lezing, en slechts eenmaal in de week, na een lezing uit
de brief van Jakobus waar bet gaat over mond en tong en het kwaadspreken
maar ook over het zegenen (zie Jak 3, 1-10; op zaterdag van de zesde week
door het jaar, in de even jaren). De ambivalentie van dit ene orgaan waarmee
we tot het beste en het slechtste in staat zijn, vindt in de psalm een
passende ontmaskering, waarbij de Een psalm van alle tijden, een actuele psalm Al bidden we deze psalm relatief weinig in de liturgie, toch is het een psalm van alle tijden, die we dus telkens opnieuw kunnen bidden, samen met het lezen van de krant of het kijken naar het nieuws op het beeldscherm. In gebalde vorm weet de dichter een hele context op te roepen waar leugen en laster zegevieren, waar mensen corruptie zaaien en geweld plegen. Juist binnen die context bidt de gemeenschap om hulp. Het openingswoord is eenvoudig: `Red, HEER!' Meestal wordt dit in het meervoud vertaald: `Red ons, HEER; maar het brevier koos voor het enkelvoud: `HEER, sta mij bij!' Feitelijk staan we voor een collectieve klaagpsalm, met in het hart een orakelwoord en over heel de psalm de sterke inslag van de wijsheidsliteratuur. Na die openingskreet in pure gebedsvorm laat de dichter een filosoof
of een journalist aan het woord. Deze beschrijft het tijdsgebeuren waarbij
zijn aandacht zich concentreert op mond en tong, op hart en lippen: alles
is dubbel, gelogen, trotse aanmatiging en valsheid. `Er zijn geen vromen
meer.' In een paar verzen roept hij een totaal ontwrichte situatie op.
Als toppunt van deze verloedering laat hij in directe rede die mensen
zelf aan het woord: `Met de tong zijn wij almachtig, ons wapen is de mond;
wie kan ons aan?' Zo eindigt de eerste helft van de psalm. Het beeld is
pessimistisch. Juist tegen Een dergelijke schets van de actuele situatie krijgen we vaker te horen in de Bijbel, met name in de profetische literatuur. `Er is geen waarheid, geen medelijden, geen kennis van God meer in het land' (Hosea 4, 1). Micha, de tijdgenoot van Jesaja, eindigt zijn weeklagen met een van de krachtigste gedichten uit zijn boek, juist voordat hij met hoopvolle beloften alles afsluit: De vrome is uit het land verdwenen, Jeremia klaagt dat je alle straten van Jeruzalem mag doorkruisen, maar
`nergens nog een mens vindt die de rechtvaardigheid beoefent en de trouw
nastreeft' (Jer 5, 1). Wat nog pijnlijker klinkt en misschien nog directer
onze hedendaagse onverschilligheid oproept, zijn de woorden van de jongste
Jesaja: `De rechtvaardige wordt van kant gemaakt en niemand die erom geeft;
de getrouwen worden weggerukt, en niemand die er acht op slaat' (Jes 57,
1; vgl 59, 14v.). Micha eindigt zijn klagen met een heel zuivere gebedshouding: Zo doet ook onze psalmist. Plotseling breekt dan het bevrijdende woord
van de HEER door onder zijn bidden: `Thans richt Ik mij op, zegt de HEER,
om de verdrukking van de armen!' De HEEx richt zich op, verheft zich,
verrijst (van het werkwoord qoem, dat met opstanding en verrijzenis alles
te maken heeft; vergelijk het Talita, qoemi! uit het evangelie). In de
schrijnende nood van de armen breekt een woord van de HEER door, en dat
woord is daad: redding, yesjoeah. Het gedicht laat op dit sterke woord van de HEER een commentaar volgen, juist zoals er in de eerste helft van de psalm een commentaar was op het spreken van de mensen vol leugen en trots. Nu mediteert de filosoof op die onvergelijkelijke taal van de HEER. In de vertaling van de KBS en het boek der Psalmen (Ida Gerhardt en Maria van der Zeyden) klinkt dit als volgt: Taal des HEREN, stralende taal, Deze zevenvoudige loutering is in onze psalmvertaling van het Getijdengebed
weggevallen... Tot in de dichterlijke kwaliteit blijft de taal des HEREN
hier stralen en de schoonheid ervan biedt reeds troost en hoop. De psalm
eindigt met het vertrouwvolle rechtstreekse gesprek met de HEER: `Gij,
HEER, zult ons behoeden...' (`En Gij, HEER, Poezie Wie dit gedicht bekijkt vanuit de vorm, ontdekt een zeer harmonische opbouw, waarbij in de buik van de compositie krachtig tegenover elkaar de knechtende taal van de aanmatiging en de bevrijdende taal van de HEER staan. A. (v 2a): Red ons HEER. Een gebed --B. (v 2b-5a): Mensen beliegen elkaar: een commentaar op het tijdsgebeuren -----C. (v 5b): de taal van de aanmatiging, in directe rede --B': (v 7): commentaar op de taal van de HEER, gezuiverd tot zevenmaal toe A'. (v 8-9): een hernieuwd gebed, met een wederoproepen van de blijvende context. Ondanks die wat complexe geledingen waar verschillende rollen en standpunten afwisselend ter sprake komen, is het gedicht toch vereend dankzij bet gekozen register van bet semantische veld. Alles houdt er immers verband met `taal': mond, lippen, tong, woorden, hart. Zo ontstaat een sterk gedicht dat bij bet veelvuldig bidden toch niet verslijt. De psalm bidden is zich overgeven aan die verschillende stemmen: de goede
en de kwade, de stichtende en reddende tegenover de vernietigende. Alleen
zo worden we rijper, onderkennen we het kwaad tot in het eigen hart en
leren we het te benoemen en er afstand van te nemen. Een rabbijns commentaar
zegt in verband met v 3-4 dat wanneer er lasterpraatjes worden doorgegeven,
er telkens drie slachtoffers vallen: degene over wie men spreekt, degene
die spreekt Niet toevallig zingen we die psalm als beurtzang bij Jakobus 3: de wijsheidsleer van Jakobus over tong, mond en hart vindt in de psalm een biddende echo. Bijzonder origineel in deze psalm is de kracht van het orakelwoord dat plotseling midden in bet gebed doorbreekt. Ons bidden staat open op een woord van de HEER. Wij richten ons tot Hem, maar Hij kan plotseling in bet midden van ons spreken verschijnen, zelf het woord nemen en al onze verwachtingen invullen. Zo doet Hij in menig psalmgedicht. In Ps 85 beperkt die interventie zich tot een woord: `Vrede!' (Sjalom!) is het woord van de HEER. In dat ene woord zegt Hij alles: gerechtigheid, trouw, genade, herstel en redding (zie de tweede helft van Ps 85). Blijven bidden Hoe kort ook: laat ons deze psalm regelmatig bidden, verwonderd over
alles wat er in die luttele woorden opgetekend staat. Niets is zo typisch
bijbels dan bet krachtige vermogen om binnen de bestaande ellende die
onverbloemd beschreven wordt en bet hele gedicht als het ware omcirkelt,
te blijven bidden en daarbinnen een reddend woord van God te vernemen.
De Kerkvaders staan in die zuivere bijbelse traditie wanneer ze eensgezind
aan dat woord een naam geven: Jezus, de Zoon.
|
|