|
| |
De bouwkunst werd door de Romeinen alleen technisch verder ontwikkeld.
Zij bouwden met baksteen en beton, de schoonheid werd er daarna met schitterend
marmer en veel ornament tegenaan geplakt. In de utiliteitsbouw waren zij op hun
best. Romeinse
gewelf vormen: Tongewelf Kruisgewelf koepelgewelf AQUADUCTEN,
onversierd en krachtig van constructie, bezitten een eigen schoonheid. Bekend
is de Pont du Gard te Nimes in Frankrijk uit de tijd van Augustus. De bogen van
de aquaducten overspannen een grotere ruimte dan ooit tevoren. De waterleidingen
werden met een tongewelf, een halve cilinder, overdekt. De
Etrusken bouwden al te Rome, in de 6de eeuw v. C., op die wijze de Cloaca
Maxima, het grote riool dat ook de drassige grond, waarop het republikeinse forum
lag, ontwaterde. TRIOMFBOGEN,
ter ere van hun overwinningen, hadden drie doorgangen met tongewelven. De bij
een boog overbodige architraaf kreeg behalve een fries en een kroonlijst ook nog
een attica, een verhoogde opstand. Te Rome bleven o.m. de bogen van Titus en Constantijn
bewaard. AMFITHEATERS
werden niet tegen een berghelling maar midden in de stad opgebouwd, zoals het
Colosseum te Rome met zijn niet minder dan 100 000 zitplaatsen, onder Vespasianus
(69-79) opgericht. De knappe constructie werd bedekt met Griekse bouwdelen, de
boogbouw met architraafbouw versierd. De schone Griekse eenheid van decoratie
en architectuur ging verloren (z. afb. 7). ZUILEN.
De Griekse zuilenorden waren zeer geliefd. Vooral de Korintische. Daarnaast,ontstond
nog een eenvoudiger Dorische, de Toscaanse, en een weelderiger Composietorde,
uit Ionische en Korintische delen samengesteld. Van eenvoudig tot rijk werden
zij van onder naar boven aan hoge bouwwerken toegepast. Vaak als halve zuil, pilaster.
Een functie vervulden zij evenmin als de architraaf tussen de verdiepingen. Zij
kregen vaak een piedestal en hadden soms geen can nelures. TEMPELS
kregen een wat strak en stijf Grieks model met een hoge onderbouw met brede trap
aan de voorkant. Een ronde tempel, de monopteros, zoals de Vestatempel te Tivoli,
was zeef geliefd. HET PANTHEON
heeft een enorme koepel van 43,5 m middellijn; een zuivere halve bol, die rechtstreeks
op een zware ronde muur rust. Deze koepel is met caissons, verdiepte vakken, versierd.
Een rond raaminde top zorgt voor de verlichting. De entree heeft het gewone tempelfront.
Het geheel is weinig fraai, maar wel merkwaardig als centraalbouw, d.w.z. niet
om een as, maar rondom een centraal punt gegroepeerd. Later werd dit bij christelijke
kerken meer toegepast. THERMEN:
In deze badhuizen, zoals bijv. die van Caracalla te Rome, komt de Romeinse zin
voor gerieflijkheid, grootsheid en weelde wel bet duidelijkst tot uitdrukking.
Over de grote ruimten werden kruisgewelvera geconstrueerd, een doorsnijding van
twee tongewelven, zodat slechts vier punten tot steun behoefden te dienen. Door
deze gewelven werd bet mogelijk de muren door pilaren te vervangen, als gevolg
waarvan verschillende ruimten een groot geheel vormden. Zij waren bet uitgangspunt
voor de latere middeleeuwse gewelfconstructies. DE
ROMEINSE BASILIEK, het gerechtegebouw,
zou vooral van belang voor de christelijke kerkbouw worden. De grote ruimte, die
hierin voor de vele bezoekers nodig was, werd gevormd door drie ruimten, een middenbeuk
en twee zijbeuken, samen te trekken. Midden in een der muren was een absis, een
halfronde uitbouw, de plaats voor de rechters. Zie ook: Romeinse
Architectuur (Wikipedia)
| | |