|
| |
I. De Gods - en Wereldbeelden in de 17e Eeuw.
Die Himmel rühmen des Ewigen Ehre, Ihr Schall pflanzt seinen Namen fort
Ihn rühmt der Erdkreis, ihn preisen die Meere, Vernimm, o Mensch,
ihr gottlich Wort Wer trägt der Himmel unzahlbare Sterne? Wer führt
die Sonn' aus ihrem Zelt? Sie kommt und leuchtet and lacht uns von ferne,
Und lauft den Weg gleich wie ein Held Vernimm's und siehe die Wunder der Werke,
Die Gott so herrlich aufgestellt Verkündigt Weisheit and Ordnung and
Stärke Dir nicht den Herrn, den Herrn der Welt? Er ist dein Schöpfer,
ist Weisheit and Güte, Dein Gott der Ordnung and dein Heil; Er ist's,
ihn liebe von ganzem Gemute Und nimm an seiner Gnade teil Tekst : Johann
Christian Fiirchtegott Gellert Muziek : Ludwig van Beethoven Bovenstaand lied
ontstond omstreeks 1800 vanuit het besef: er is een (persoonlijke) God, een Schepping,
een Heilsplan en de door God geopenbaarde Waarheid in de Bijbel. Dit inzicht was
in overeenstemming met de triomfantelijke formuleringen van de vroeg Christelijke
religie, vastgelegd rond het jaar 400 [1]. Maar de Kerk leerde ook dat de mens
op de dag des oordeels zou worden beoordeeld naar de ernst van zijn zonden. De
dienaren van de kerk vermaanden de gelovigen om hun plichten te vervulten, opdat
het oordeel op de "dag des oordeels" mild zou kunnen zijn. Daaruit ontstond
een machtige, veeleisende Kerk, die de gelovigen een leer oplegde die ver afweek
van het liefdesevangelie van Jezus, die leerde dat de goede werken van binnenuit
komen ("het Koninkrijk van God is binnenin ulieden" [Bergrede]). Later
ontstonden als reactie op wantoestanden in de Katholieke kerk, zoals de rijkdom
aan landerijen, kunst en goud en de (betaalde) aflaten, nieuwe vormen van het
christendom. Zij waren voortgekomen uit hervormingsbewegingen van Liither, Calvijn,
Zwingli en anderen in de late middeleeuwen, echter nog steeds een persoonlijke
God aanbiddend en nog altijd een zware druk op de gelovigen leggend. Voor sommigen
berustte verlossing van zonden echter niet op goede werken maar alleen op genade
van de strenge God. Het is een wonder dat het liefdesevangelie van Jezus nooit
geheel werd vervangen door het opleggen van dogma's. Dat Jezus' liefdesvoorbeeld
bleef wonen in de harten van mensen is op zichzelf al een scheppingswonder.
Ook in de natuurkunde heerste een overzichtetijk wereldbeeld. Een eeuw voordat
Beethoven en Gellert de lofzang op God's Schepping componeerden, schreef Newton,
in een poging de resultaten van het werk van Copernicus, Galilei, Keppler en vele
anderen te overzien, zijn beroemde formulering van de wetten van de mechanica
in zijn boek, de "Principeia" (1687). Daarin werden de experimenteel
ontdekte bewegingswetten voor zowel aardse objecten als hemellichamen en hun onderlinge
aantrekkingskracht wiskundig geformufeerd. Vanuit een bepaalde gedefinieerde situatie
kon de toekomstige situatie, maar ook omgekeerd een vroegere situatie, worden
berekend. De tijd was nu dus "omkeerbaar" in de wetten van Newton. Zoals
in het bovengenoemde lied bezongen, kon de positie van de planeten langs hun banen
zowel in de toekomst als in het verfeden worden berekend. Daarbij had men geen
ingrijpen van God meer nodig. Newton werd de profeet van het "determinisme",
de samenhang van oorzaak en gevolg (causaliteit) in de bewegingsleer, die niet
(meer) vanuit de hemel kon worden gemanipuleerd. De wereld werd gezien als een
gecompliceerde machine die volgens bekende wetten werkt. God heeft die wereld
eens geschapen en nu volgt de Schepping Zijn eeuwige wetten.
Fig. 1. Copernicus', met tekening van de planeten rond de zon (sol) als middelpunt.
AI met al hadden deze ontwikkelingen grote consequenties voor de kerk: het aristotelisch
christelijke wereldbeeld, met de aarde als middelpunt van het heelal moest worden
verlaten. De bekende filosoof Descartes nam de wiskunde met zijn axioma's als
voorbeeld voor zijn beschouwingen in zijn bekende "Discours de la Methode".
Hij veronderstelde een scheiding tussen lichaam en geest, waarbij de laatste de
verbinding met God vormt (bezieling). Bij Spinoza, voor wie de bijbel een verzameling
leerzame geschiedkundige geschriften is, komen alle attributen (mogelijkheden)
als e6n substantie in God bijeen. Samen met de vele meestal voor mensen onkenbare
attributen zijn de ons bekende attributen, namelijk de uitgebreidheid (o.a. lichaam)
en de geest, uiteindelijk dus niet gescheiden. Zowel Descartes, wiens scheiding
tussen materie en geest in het licht van de moderne inzichten in de evolutie als
verouderd kan worden beschouwd, als Spinoza durfde zijn werk uit angst voor een
conflict met de overheid, die kerk en synagoge ter wille van de rust de hand boven
het hoofd hield, nauwelijks te publiceren. Veel van hun werk verscheen postuum,
het zou evenals dat van de toenmalige natuurkundigen, echter op den duur grote
consequenties hebben voor de Kerk, die als gevolg daarvan moest bijsturen.
Het blijvende geloof in een persoonlijke God blijft echter voor velen ook na die
ontwikkelingen nog steeds levend. Een halve eeuw geleden zongen we nog vol overtuiging
vanuit een dualistisch Godsbegrip: "O wond're God, wiens Majesteit
geen mens kan peilen, Wiens diepste wezen onze geest slechts vluchtig kust,
O, enige wiens onvenmoeibaar werken Het gans' heelal omvat, t' zij stapend
of bewust Gij die geen grenzen kent en geen beperking Maar die Uw scheppingsdrang
aan eeuwige wetten bond Waardoor G' opnieuw ontelbare facetten van Uw Wezen
vond. (Cantate: "Wording en Ontplooiing" 1948, uitgave Apostolisch
Genootschap) MTV: Een Zoektocht naar God. De laatste zin wijst echter
al vooruit op een zichzelf in de schepping ontplooiende en ontdekkende God. Voor
enkelen was dit door eeuwige wetten gebonden ontplooiende heelal op zichzelf al
God, die ontelbare facetten van zijn Wezen in zijn Schepping tot uitdrukking bracht,
"het één in AI". Men noemt deze zienswijze pantheisme. MN:
Een Zoektocht naar God.
| | |