LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
Fysicotheologie in de achttiende eeuw: Boyle tot Paley "De WARE NATUURKUNDE verheft sig soo verre, dat sy selfs een soorte van GODTGELEERTHEID word", B. Nieuwentijt, Gronden van Zekerheid of de Regte betoogwyse der Wiskundigen So in het Denkbeeldige, als in het Zakelyke Ter Wederlegging van Spinosaas Denkbeeldig Samenstel; En Ter aanleiding van eene Seekere Sakelyke Wysbegeerte, aangetoont (Amsterdam, 1720), p.229. (De bron van het citaat is het voorwoord in de Mémoires de l'Académie Royale des Sciences van 1699) Inleiding In het christelijk voorgezet onderwijs valt bij de behandeling van de Verlichting gewoonlijk nogal wat nadruk op het deïsme en het toenemende atheïsme van het betreffende tijdvak. Dat er echter ook honderden boeken geschreven zijn die vanuit de natuurverschijnselen een dam tegen deze twee willen opwerpen, lijkt nauwelijks bekend te zijn. Toegegeven, deze zogenaamde fysicotheologie is soms sterk geïnfecteerd door de tijdgeest, maar het is de moeite waard er kennis van te nemen. Al was het alleen maar om door hun inspanningen scherper te zien in hoeverre deze benadering zinvol en bruikbaar is. Mechanistisch wereldbeeld De Griekse en middeleeuwse natuurwetenschap, en ten dele ook die van de Renaissance, was organistisch van aard. Alle processen in de natuur worden in een organistisch wereldbeeld vergeleken met de levensverrichtingen en het gedrag van levende wezens. Zo is in deze visie het elkaar afwisselen van eb en vloed het ademhalen van moeder aarde. De wetenschapsrevolutie van de zestiende en zeventiende eeuw leidde in de eerste helft van de zeventiende tot een mechanistisch wereldbeeld, waarin alle natuurverschijnselen worden verklaard met behulp van contactwerking (botsing en druk) van bewegende deeltjes. De natuur werkt volgens deze natuurbeschouwing dus precies zoals de onderdelen van een machine dat doen. De natuur is geen organisme, maar een mechanisme. Deze visie op de natuur wordt uitgewerkt in diverse deeltjestheorieën (corpusculaire theorieën). De twee belangrijkste zijn het atomisme van Pierre Gassendi, een gekerstende versie van het antieke atomisme (atomen zijn geschapen en bewegen door de wil van God) en de eigen deeltjestheorie van René Descartes, die materie en uitgebreidheid identificeerde. Voor Descartes zijn ook dieren niet meer dan verfijnde machines, inclusief het menselijk lichaam. Voor hem is alleen nog de menselijke geest van een andere orde. Er is uitgebreide substantie (materie) en denkende substantie (geest). Het is echter niet verwonderlijk dat ten gevolge van een natuurverklaring die alleen met contactwerking van bewegende materiedeeltjes werkt, een klimaat ontstaat waarin het mechanicisme leidt tot materialisme, waarin ook geestelijke processen tot materiële processen worden herleid. Apologie In de Middeleeuwen behoefden de leerstellingen van het christendom geen bewijs. Ze waren evident in zichzelf. De Verlichting daagde echter niet alleen andere religies, maar ook het christendom voor de rechtbank van de rede en eiste van haar dat zij haar dogmata met redelijke argumenten zou onderbouwen. Het gevolg is dat er een stroom van polemische geschriften op gang komt, aanvankelijk vooral in Engeland, die het christendom als openbaringsreligie verdediden dan wel kritiseren en slechts wilden aanvaarden wat redelijk beargumenteerd kan worden. Aanvankelijk staat de hierboven geïntroduceerde fysicotheologie in dit apologetische kader. Later wordt dat minder. In het christendom van de achttiende eeuw gaat het denken over de schepping en over God als Schepper een steeds grotere plaats innemen. Niet zozeer God die Zijn Zoon zendt naar een 'wereld verloren in schuld' (vgl. Joh. 3:16), als wel God die Zijn macht, grootheid en wijsheid toont in Zijn scheppingswerken staat centraal. Aan iedereen moeten de wonderen van de schepping duidelijk gemaakt worden en iedereen moet horen van de wonderlijke wijsheid van God in Zijn scheppingswerken. Wie kan, moet zelf het natuuronderzoek ter hand nemen. Microscoop en telescoop geven hiertoe nieuwe impulsen.
Op het eerste gezicht lijkt dit misschien wat vreemd. Juist de nieuwe natuurwetenschap leek immers vijandig tegenover het christelijk geloof te staan en materialisme in de hand te werken. Er waren echter ook natuuronderzoekers die een mechanistische natuurverklaring propageerden, zonder in een materialistische wereldbeschouwing te vervallen. De belangrijkste onder hen was ongetwijfeld de Engelse natuuronderzoeker Robert Boyle (1626-1691), wiens naam in de schoolboeken voortleeft in de naar hem genoemde wet. De wereld-als-machine staat in zijn optiek dichter bij de bijbelse opvatting dat de wereld van God afhankelijk is en blijft dan de wereld-als-organisme. Immers, een organisme is zelfstandig, terwijl een machine afhankelijk blijft van de maker. In diverse publicaties heeft Boyle het christelijk geloof verdedigd. Een van zijn hoofdgedachten is dat oppervlakkige natuurstudie inderdaad tot atheïsme leidt, maar dat nauwkeurig en grondig onderzoek ons tot God brengt. Newton en Bentley Boyle's bezorgdheid over het groeiend aantal natuurkundigen en artsen dat in zijn tijd het christelijk geloof de rug toekeerde, bracht hem ertoe als vermogend man een legaat na te laten. Daarvan moesten lezingen gehouden worden ter verdediging van het christelijk geloof. De eerste serie Boyle-lectures werden in 1692 gehouden door de classicus en theoloog Richard Bentley. Deze deelde met vele anderen de mening dat de gravitatietheorie van Newton een welkome bondgenoot zou zijn in de strijd tegen vrijdenkers. In 1687, vijf jaar voordat Bentley zijn lezingen hield, verscheen Newtons hoofdwerk Philosophiae naturalis principia mathematica (Wiskundige grondbeginselen van de natuurfilosofie). De hoofdconclusie van dit werk is dat de bewegingen van de planeten om de zon, van de maan om de aarde, van de manen om Jupiter en andere planeten, alsmede eb en vloed, val en worp op aarde, de afplatting van de aarde en andere verschijnselen beheerst worden door een enkele kracht, die Newton gravitatie of zwaartekracht noemde. In het strikt mechanistisch wereldbeeld van Descartes en anderen bracht Newton in zoverre een belangrijke wijziging aan, dat hij natuurverschijnselen als zwaartekracht en magnetisme onverklaarbaar achtte door middel contactwerking van passief bewegende materie en het bestaan aannam van actieve beginselen of krachten, als een soort bemiddelaars tussen God en Zijn schepping. De gravitatie was zo'n beginsel. Intussen was hij in zijn Principia voorzichtig met zich uit te spreken over het wezen van de zwaarte: gravitatie bestaat werkelijk, maar een mechanisme kennen we niet. Naast kritiek, voornamelijk van de kant van de voorstanders van een streng-mechanistische natuurverklaring, was er in Engeland van meet af aan, ook buiten de kring van natuuronderzoekers, instemming met de gravitatietheorie. Ze laat immers ruimte voor het bewust handelen van God door middel van actieve beginselen als de zwaarte. Op deze wijze maakt Hij Zijn relatie met het "werk Zijner handen" zichtbaar. Tegen deze achtergrond wordt het begrijpelijk dat Bentley voor zijn Boyle-lectures steun zocht bij Newtons gravitatietheorie. In zijn laatste lezingen had hij betoogd dat het bestaan van een goddelijke voorzienigheid evident was op grond van de planmatigheid die opgesloten lag in de universele wetten van het heelal die door Newton onthuld waren. Voor hij tot publicatie overging, schreef hij de auteur van de Principia om opheldering over een aantal zaken, onder andere over Newtons eigen opvattingen over de zwaartekracht. Dit leidde tot een belangwekkende correspondentie (1692-1693), waarvan alleen Newtons vier antwoordbrieven bewaard zijn. Hoezeer deze achter de onderneming van Bentley stond blijkt wel uit de eerste zin van zijn eerste brief: Toen ik mijn verhandeling over ons systeem schreef [het zonnestelsel, d.P.] had ik het oog op zulke beginselen die bij nadenkende mensen het geloof in een Godheid zouden kunnen bewerken en niets kan mij meer verheugen dan te ervaren dat het nuttig is voor dat doel (Newton aan Bentley, 1692). Fysicotheologie De Boyle-lectures van Bentley staan globaal genomen aan het begin van een stroom van publicaties waarin de auteurs willen aantonen dat de natuurverschijnselen naar een Schepper verwijzen. Zij willen op grond van de beschikbare kennis over de natuur(verschijnselen) de lezers van hun boeken overtuigen van het bestaan van God en van Zijn blijvende zorg voor de schepping. Zij willen laten zien dat de natuur zo plan- en doelmatig in elkaar steekt dat een natuur-los-van-God onbestaanbaar is. Bovendien roepen zij iedereen op de grootheid van de Schepper te leren kennen en te bewonderen door natuuronderzoek. Vandaar dat deze theologisch gekleurde en apologetisch getoonzette natuurbeschouwing gewoonlijk fysicotheologie wordt genoemd. De Nederlandse term hiervoor is in de achttiende eeuw godgeleerde of godleerende natuurkunde. De auteurs van fysicotheologische werken worden dienovereenkomstig als fysicotheologen aangeduid. De fysicotheologie wortelt in belangrijke mate in de nieuwe empirische natuurwetenschap (Boyle) en het newtoniaanse wereldbeeld, althans wat betreft Engeland en Nederland. In Duitsland staat de fysicotheologie wat betreft de gedachte van de plan- en doelmatigheid sterker onder invloed van het denken van Leibniz en Wolff. De fysicotheologie is een onderdeel van de zogenaamde natuurlijke theologie. De natuurlijke theologie wil God leren kennen en over Zijn Wezen spreken buiten de Openbaring om en is zowel gegrond op rationele godsbewijzen als op de zichtbare manifestatie van Gods macht, wijsheid en goedheid in de kosmische orde. In overeenstemming met de empirische tijdgeest valt in de achttiende eeuw de nadruk op het laatste aspect. De hierboven gegeven definitie van fysicotheologie wil ik nog wat preciseren in enkele 'aandachtspunten': a. Geheel in de geest van de tijd etaleren de fysicotheologen allerlei resultaten van -soms eigen- natuuronderzoek. Hierdoor hebben zij een belangrijke bijdrage geleverd aan de popularisering van de natuurwetenschappen in de achttiende eeuw (genootschappen). b. De fysicotheologen worden niet moe telkens weer naar aanleiding van een of ander natuurverschijnsel hun lezers op te wekken alle lof en eer aan God toe te brengen voor de grootheid van Zijn werken in de schepping. Deze religieuze 'toepassing' vormt vaak de climax van de bespreking van een natuurverschijnsel. c. Uitdrukkelijk wordt ook telkens gewezen op het nut van natuurstudie en natuuronderzoek zowel voor de individuele mens als voor de samenleving, terwijl dit bezig zijn met de natuur tevens mogelijkheden tot geoorloofde ontspanning biedt. d. Naar aanleiding van een natuurverschijnsel worden voortdurend argumenten aangedragen voor het bestaan van een Schepper, die ook de Onderhouder en Regeerder van al het geschapene is. God is tot in alle details blijvend bij Zijn schepping betrokken. e. In vele gevallen worden ook Bijbelteksten uitgelegd naar de laatste stand van de natuurwetenschappen, waarbij in een aantal gevallen wordt benadrukt dat juist 'nu' deze teksten ons helder zijn geworden. f. Van groot belang is ook het geloof van de fysicotheoloog in de doelmatigheid en planmatigheid van de schepping en de orde in de kosmos, gebaseerd op de door God geschapen natuurwetten. In nauw verband hiermee wordt telkens weer betoogd hoe geordend, harmonieus, planmatig en doelmatig alles in de natuur functioneert, zowel in de organische als in de anorganische wereld. Dit wordt dikwijls met de Engelse term argument of design aangeduid. Ik zal het verder 'design-argument' noemen. In de achttiende-eeuwse fysicotheologie was het design-argument een belangrijk wapen in de strijd tegen atheïsme, materialisme en deïsme. Vooral in de organische wereld leek het doelconcept overtuigend. Het verloor echter in de natuurwetenschap grotendeels zijn waarde, toen Darwin zijn evolutieleer wereldkundig maakte. De beantwoording van algemene vragen over het doel van de dingen is het terrein van de teleologie (telos = doel, einde, doeleinde; logos = woord, leer). In het Nederlands van de achttiende eeuw wordt hiervoor wel de term 'eindenskennis' gebruikt. Alle fysicotheologische werken zijn doortrokken van teleologische beschouwingen. Op grond van de vele nieuwe ontdekkingen met microscoop en telescoop worden bewijzen voor de waarheid van het christelijk geloof aangedragen, juist ook vanuit het doel-begrip. Men kan hiervoor vier verschillende niveaus aanwijzen: 1. De onderlinge relatie en de functie van bijv. organen in een organisme. 2. De relatie en de functie van een ding, individu of organisme in een groter geheel, bijv. van een dier in een kudde, e.d. 3. Sterk accent krijgt ook het nut voor de mens. 4. De dingen kunnen er ook uitsluitend zijn voor de glorie van God. Hier valt te denken aan de onvoorstelbaar grote aantallen sterren.
In de fysicotheologie gaat het om natuurwetenschap met een specifiek doel, namelijk apologie van het christelijk geloof of het stimuleren van christenen God te eren door natuurstudie. Maar het gaat wel over natuurwetenschap. In dat verband rijst de vraag: waarover schreven de fysicotheologen? Om te laten zien waarmee de fysicotheologen zich zo al bezighielden, geef ik alfabetisch een aantal onderwerpen: bijentheologie, bliksemtheologie, dondertheologie, elektriciteitstheologie, insectentheologie, landtheologie, mensentheologie, magnetentheologie, mijnbouwtheologie, plantentheologie, schaaldierentheologie, sneeuwtheologie, sprinkhanentheologie, stenentheologie, sterrentheologie, vuurtheologie, vissentheologie, vogeltheologie, watertheologie, wijnranktheologie, zonnetheologie. Reeds kort voor Bentley's Boyle-lectures had John Ray het fysicotheologisch werk The Wisdom of God manifested in the Works of the Creation (London, 1691) gepubliceerd. In 1827 verscheen de vijftiende druk. In 1705 publiceerde George Cheyne zijn Philosophical Principles of Natural Religion (London, 51736). Bekend zijn de fysicotheologie en de astrotheologie van William Derham: Physico-Theology, Or, A Demonstration of The Being and Attributes of God, from his Works of Creation. Being the Substance of XVI Sermons Preached in St. Mary le Bow-Church, London, at the Hon(Ora)ble Mr Boyle's Lectures, in the Years 171 and 1712. With large Notes, and many curious observations never before Published (London, 1713, 131769) en Astro-Theology, Or, A Demonstration of the Being and Attributes of God, from a Survey of the Heavens (London, 1715, 131768), waarvan vele drukken en diverse vertalingen verschenen, ook in het Nederlands. In Frankrijk verscheen het werk Démonstration de l'Existence de Dieu, tirée de la connoissance de la Nature et proportionné à la faible intelligence des plus simples (Parijs, 1713) van François de Salignac de la Mothe Fénelon, waarvan in 1715 een Nederlandse vertaling verscheen. Vanaf dat jaar kwamen er ook diverse Nederlandstalige fysicotheologische werken op de markt en wat later verschenen er ook in het Duitse taalgebied een groot aantal. Een (willekeurige) greep om de sfeer te proeven: - P. Ahlwardt, Bronto-theologie, of redelyke en theologische bespiegelingen over den blixem en donder (Delft, 1750). - A. Baxter, Matho, of Jongelingswaereld-beschouwing; in X. Zamenspraaken. Waarin de verschynsels der stoffelyke wereld beknoptelyk verklaard, en daaruit de beginsels van den natuurlyken Godsdienst afgeleid en overtuigelyk bewezen worden. Alles geschikt naar de vatbaarheid en ter onderrichtinge van jonge lieden die lust hebben zig in deze nutte wetenschap te oefenen (3e ed. Amsterdam, 1767). - Nic. Duyn, Nuttige en Noodige Oeffening, of kort Vertoog dat de Natuur- en Sterrekunde en meer andere Weetenschappen den mensch opleiden en aanzetten tot de kennisse Gods en zijn Dienst. Alsmeede dat een meenigte Schriftuurplaatsen. door deeze Weetenschappen wordt opgeheldert (Haarlem, 1743). - J. Fockens, Oorzaken der aarde- en waterbewegingen, natuurkundig overwogen, en tot Gods ere en 's Menschen welzyn aangewezen; voornamentlyk met betrekking tot Lissabon en de Nederlanden (Amsterdam, 1756). - E.L. Rathlef, Historische en Godtgeleerde Verhandeling over de Sprinkhanen; derzelver Aart, Eigenschappen en Verwoestingen in Oude en Later Tyden; tot in de Jaren 1748 en 1749 (Amsterdam, 1750). - J. B. von Rohr, Godleerende Plantkunde of Reden- en Schriftmatige Proeve uit het Ryk der gewassen ter betooge van Gods Almagt, Wysheid, Goedheid en Rechtvaerdigheid; in navolging van de Godleerende Natuur- en Sterrekunde van den beroemden W. Derham (Haarlem, 1764). Het fysicotheologisch werk dat in Engeland de meeste invloed had in de negentiende eeuw is ongetwijfeld Natural Theology; or, Evidences of theExistence and Attributes of the Deity, Collected from the appearances of Nature, dat verscheen in 1802. Met name gebruikt Paley het design-argument om zijn doel te bereiken. Ook in Darwins tijd was het boek nog prominent aanwezig. Darwin zelf verwerpt design-argument pas, maar dan ook volledig, als hij zijn theorie van de natuurlijke selectie ontwikkelt. Het kreeg een slag die het in feite nooit meer te boven is gekomen. MN: Een Zoektocht naar God.
|
|