NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw




Mind does really matter: Een recent artikel van dr. Mario Beauregard over het bewijsmateriaal voor de invloed van de geest op de hersenen

door Titus Rivas

Samenvatting
De Canadese onderzoeker dr. Mario Beauregard heeft onlangs een belangrijk artikel gepubliceerd over bewijsmateriaal voor de invloed van bewuste mentale toestanden en processen op de fysiologie van de hersenen. In dit stuk een kort overzicht van de inhoud van dit artikel.

Inleiding
Er bestaat veel parapsychologisch bewijsmateriaal voor een directe impact van de geest op allerlei fysieke processen binnen en buiten het eigen lichaam. Wat tot voor kort nog ontbrak was een overzicht van onderzoeken rond de invloed van de geest die gebruik maken van zogeheten neuroimaging technieken, d.w.z. technieken waarbij men de activiteit van verschillende delen van de hersenen in kaart brengt door middel van diverse scan-methodes. Deze leemte werd dit jaar echter opgevuld door een belangrijk artikel in het tijdschrift Progress in Neurobiology van de Canadese neurowetenschapper Mario Beauregard getiteld Mind does really matter (= de geest doet er werkelijk toe!). Neuro-wetenschappelijk onderzoek naar de fysiologische effecten van emotionele zelf-regulatie, psychotherapie en het placebo effect wijst volgens Beauregard sterk op een beïnvloeding door het bewustzijn van zowel het functioneren als de plasticiteit van het brein.
Mario Beauregard maakt in dit artikel gebruik van de neutrale term mentalisme. Dit is de term voor een filosofische positie die sterk lijkt op het dualisme, maar wel neutraal blijft over de vraag van een leven na de dood en spirituele of parapsychologische aspecten van het bewustzijn. Het bewustzijn is volgens het mentalisme iets anders dan de fysiologische activiteit van de hersenen en kan er daardoor ook scherp van worden onderscheiden. Hij zet het mentalisme af tegen het epifenomenalisme ('bewustzijn is slechts een machteloos bijverschijnsel van de hersenen') en de materialistische identiteitstheorie ('bewustzijn komt objectief gezien volledig overeen met bepaalde hersenprocessen').

Emotionele zelf-regulatie
Mario Beauregard wijst erop dat emoties weliswaar een biologische functie kunnen hebben, maar toch lang niet altijd de meeste geschikte reactie vormen in het leven van alledag. Er zijn allerlei situaties waarin blind afgaan op wat je voelt nare gevolgen kan hebben en bovendien zijn er negatieve emoties die veel leed met zich meebrengen. Daarom is het van groot belang dat mensen hun emoties leren beheersen met behulp van hun cognitieve (denk-)vermogens. Dit heeft te maken met een bewuste keuze welke emotie je wilt ervaren, wanneer en hoe dat moet gebeuren, en hoe je de emotie in kwestie wilt uiten. Hierbij komen allerlei cognitieve strategieën kijken zoals rationalisatie, herevaluatie en onderdrukking. Ze zijn onmisbaar voor iemands sociale en morele ontwikkeling. Bovendien is de regulatie van de eigen emoties van belang bij de omgang met agressie en verdriet en daarom nodig voor de geestelijke gezondheid. Dit inzicht wordt gebruikt bij moderne psychotherapieën.
Beauregard bespreekt de resultaten van experimenteel onderzoek naar de regulatie van seksuele emoties. Hierbij vertoonden proefpersonen die de opdracht hadden gekregen hun emoties te onderdrukken bij het kijken naar een erotische film andere neurologische activiteit dan proefpersonen die hun emoties de vrije loop moesten laten.
Bij een onderzoek naar de regulatie van verdriet ging het opnieuw om onderdrukking versus toelating van (in dit geval verdrietige) emoties. Hierbij was opnieuw sprake van significante neurologische verschillen.
Beauregard noemt in dit verband ook mogelijke systemen in de hersenen die specifiek ingesteld zouden zijn op cognitieve invloeden, maar het voert te ver om daar in deze beknopte bespreking op in te gaan.
Vervolgens wijst hij erop dat mensen al als kind hun emoties leren te reguleren vanaf het moment dat ze een duidelijk concept van zichzelf ontwikkelen. Naarmate baby's ouder worden. reageren ze bijvoorbeeld minder heftig op stressvolle situaties zoals een tijdelijke scheiding van hun moeder. Dit hangt waarschijnlijk samen met hun cognitieve ontwikkeling. Beauregard wijst op de rijping van bepaalde corticale hersenstructuren die samenhangen met de ontwikkeling van het denkvermogen. Naarmate die hersenstructuren beter ontwikkeld zijn is er volgens hem ook meer emotionele zelf-regulatie mogelijk.
Uit een onderzoek naar de zelf-regulatie van verdriet onder kinderen blijkt dat ook kinderen die verdriet proberen te onderdrukken duidelijk verschillen wat betreft de activitatie van bepaalde hersengebieden van kinderen die het verdriet toelaten. Wel lijkt dit effect kinderen meer inspanning te kosten dan volwassenen, hetgeen zou kunnen samenhangen met het feit dat hun lichamelijke ontwikkeling nog niet voltooid is.
Uit andere onderzoeken naar de zelf-regulatie van negatieve emoties, blijkt dat de mate van activiteit van een bepaald deel van de hersenen, de amygdala, bewust en doelbewust kan worden gereguleerd.
Weer een ander onderzoek richtte zich op de invloed van een herinterpretatie van negatieve beelden die normaliter tot negatieve emoties leiden. Dit bleek duidelijke gevolgen te hebben voor de activitatie van diverse hersengebieden.
Tot slot wijst Mario Beauregard nog op hersensystemen die mogelijk specifiek samenhangen met het doelbewust versterken of onderdrukken van de eigen emoties.

Neurologische activiteit in verband met psychotherapie
Bij patiënten die leden onder een dwangstoornis werd gekeken naar de neurofysiologische effecten van een cognitieve psychotherapie. Bij die therapie leren patiënt bewust om te gaan met hun dwanggedachten en dwangmatige neigingen. Ze leren daarbij dat hun psychologische klachten voortkomen uit verkeerde informatie van hun hersenen, en dat ze bewust kunnen kiezen hoe ze daarmee om willen gaan. Vervolgens leren ze bepaalde gedragspatronen aan en beseffen ze steeds meer dat hun klachten nauwelijks van belang zijn, zodat de angst die er aan gekoppeld was langzaam maar zeker afneemt.
Bij patiënten voor wie deze therapie aansloeg, bleek de neurologische activiteit in bepaalde delen van de hersenen na afloop sterk veranderd te zijn. Dit toont aan dat psychotherapie kan leiden tot fysiologische veranderingen in de hersenen.
Vergelijkbare resultaten werden ook gevonden bij onderzoeken naar de effecten van psychotherapie bij patiënten met een paniekstoornis, met een vorm van (unipolaire) depressie en met een fobie voor spinnen.

Placebo-effect
Bij het placebo-effect is er sprake van een lichamelijke respons op een middel of therapie, die niet bepaald wordt door de feitelijke werkzaamheid ervan, maar alleen door de verwachtingen daaromtrent. De bekendste vorm is de suikerpil waarvan men in de veronderstelling verkeert dat het om een bepaald medicijn gaat.
Het placebo-effect kan erg specifiek zijn. Mario Beauregard noemt als voorbeeld een en dezelfde placebo die afhankelijk van de verwachting van de patiënt de ene keer de hartslag en bloeddruk kan verhogen en deze een andere keer juist kan verlagen. Dit geeft duidelijk aan dat het placebo-effect echt te maken heeft met iemands overtuigingen en verwachtingen.
Beauregard staat achtereenvolgens stil bij experimenten rond het placebo-effect bij patiënten met de ziekte van Parkinson, depressieve patiënten, pijnbestrijding, de verwachting cafeïne binnen te krijgen, en emotionele reacties op nare en negatieve stimuli. In al deze gevallen blijken specifieke verwachtingen een belangrijke invloed te hebben op specifieke neurologische processen. In het laatste geval hadden proefpersonen de verwachting dat ze een bepaald middel ingespoten kregen dat invloed had op hun emoties, terwijl het slechts om een zoutoplossing ging. Ze vertoonde neurologische veranderingen die overeenkwamen met hun verwachtingen rond het middel.

Conclusies
Mario Beauregard stelt dat al deze onderzoeken tezamen de invloed aantonen van cognitieve en metacognitieve1 processen op hersenprocessen. Hierbij wijst hij wederom op het bestaan van systemen in de hersenen die betrokken zouden zijn bij de verwerking van de invloeden van de geest. Hij stelt dat bewustzijn van emoties van cruciaal belang is voor de beïnvloeding ervan. Het gaat om bewuste en doelbewuste zelf-regulatie.
Wat betreft psychotherapie verwacht hij dat verschillende soorten therapieën ook een verschillende invloed zullen hebben op diverse systemen in het brein. Het is in het algemeen methodisch gezien moeilijk om de precieze effecten te meten. Maar in ieder geval is het van belang om het bewustzijn en de geest bij de psychotherapie te betrekken.
Zoals gezegd, tonen de onderzoeken naar het placebo-effect aan hoe belangrijk iemands verwachtingen en overtuigingen zijn voor zijn lichamelijke functioneren en hoe specifiek het effect ervan kan zijn op hersengebieden die te maken hebben met waarneming, beweging, pijn en de verwerking van emoties.

Voorts presenteert Beauregard een alternatief voor het uiterst contra-intuïtieve materialisme en epifenomenalisme2. Zijn hypothese komt er op neer dat de geest niet gereduceerd kan worden tot de hersenen en dat mentale processen een causale invloed uitoefenen op het brein. Het gaat om een vorm van interactionisme.
Tegenstanders hiervan wijzen erop dat dit in strijd zou zijn met de veronderstelde causale geslotenheid van de fysieke werkelijkheid, maar Beauregard wijst er van zijn kant op dat de quantummechanica het bestaan van interactie tussen materie en geest ondersteunt.
De specifieke vorm van interactionisme die Beauregard voorstaat noemt hij zelf de Psychoneurale Vertaling Hypothese. Volgens deze hypothese worden mentale processen of toestanden 'vertaald'- in neurofysiologische processen en omgekeerd3. Dit model verklaart ook hoe mensen zich door middel van hun geest kunnen verheffen boven (en emanciperen) van allerlei primitieve neurologische driften en neigingen, en bijvoorbeeld ethische codes kunnen ontwikkelen.

Een paar aanvullende opmerkingen
Eerder dit jaar heb ik via e-mail contact gehad met Mario Beauregard. Ik vroeg hem of de gevonden resultaten misschien ook verklaard konden worden door een beïnvloeding op onbewust niveau. Hij geeft toe dat dit in bepaalde gevallen mee zou kunnen spelen, maar benadrukt dat het in ieder geval echt om mentale toestanden en processen moet gaan, dat wil zeggen niet slechts om hersenprocessen. Het gaat namelijk steeds om de inhoud van iemands gedachten als bron van de veranderingen in de fysiologie van zijn of haar lichaam.
Zelf heb ik al in de jaren '90 in het Tijdschrift voor Parapsychologie en de Spiegel der Parapsychologie een drietal artikelen gepubliceerd die gaan over het fenomeen intrasomatische parergie (of psychokinese), d.w.z. de specifieke beïnvloeding van het eigen lichaam door mentale voorstellingen (Rivas, 1991a, 1991b, 1999).
Mario Beauregard heeft samen met Denyse O'Leary korter geleden ook nog een belangrijk boek uitgebracht, getiteld The Spiritual Brain: A Neuroscientist's Case for the Existence of the Soul.
Referenties
Beauregard, M. (2007). Mind does really matter: Evidence from neuroimaging studies of emotional self-regulation, psychotherapy, and placebo effect. Progress in Neurobiology, Vol. 81, Issue 4, 218-236.
Beauregard, M., & O'Leary, D. (2007). The Spiritual Brain: A Neuroscientist's Case for the Existence of the Soul. HarperOne.
Rivas, T. & Dongen, H. van (2003). Exit Epiphenomenalism: The demolition of a refuge. Journal of Non-Location and Remote Mental Interactions, II, 1 (online).
Rivas, T. (1991a). Intrasomatische parergie: de directe invloed van geestelijke voorstelingen op de fysiologie van het eigen lichaam. Deel 1. Tijdschrift voor Parapsychologie, 58, 1, 9-27.
Rivas, T. (1991b). Intrasomatische parergie: de directe invloed van geestelijke voorstelingen op de fysiologie van het eigen lichaam. Deel 2. Tijdschrift voor Parapsychologie, 58, 2, 10-25.
Rivas, T. (1999). Intrasomatische parergie: theoretische beschouwingen. Spiegel der Parapsychologie, 37, 1, 25-35.
Noten

1 Metacognitie = denken over de eigen denkprocessen.

2 Zie: Rivas & Van Dongen, 2003.

3 “Metaphorically speaking, we could say that mentalese (the language of the mind) is translate into neuronese (the language of the brain.”

gespiegeld van http://www.txtxs.nl/artikel.asp?artid=282