Modernisme als Theologische stroming Het
modernisme is een vooral rooms-katholiek, theologisch verzamelbegrip uit de 19e
en begin van de 20e eeuw voor filosofische en theologische opvattingen, die zijn
gebaseerd op een nadruk op enerzijds de historisch-kritische hermeneutiek van
bijbelse en andere geloofsdocumenten en anderzijds op de individuele geloofservaring.
De aanvankelijke doelstelling van de modernisten was het verzoenen van de kerkelijke
boodschap met de actuele ontwikkelingen in wetenschap, filosofie en maatschappij
(dit laatste meer bepaald door onder andere te beweren dat men de emancipatie
van de leek in politiek en samenleving nastreefde). Een van de belangrijke
punten uit deze stroming is het afscheid nemen van het supranaturalisme (van de
bovennatuur) en het bestrijden van de historiciteit van geloofswaarheden (dogma's).
Het modernisme bepleitte tegenover het supranaturalisme en de neoscholastieke
traditie een grotere waardering voor de natuurlijke openbaring (zoals in de natuurlijke
theologie), benadrukking van de taalgebonden en cultureel-historische omstandigheden
waarin dogma's zijn vervat en erkenning van een waarheidsgehalte in de pretenties
van andere godsdiensten (zoals in het irenisme). Strijd tegen het modernisme
in de RK Kerk. Na bekendmaking van de encycliek Quanta Cura en de Syllabus
Errorum van paus Pius IX in 1864, nam paus Pius X de bestrijding van het theologisch
modernisme ter hand. Het subjectieve religieuze gevoel, de evolutie van de dogma's,
de inhoudelijke verandering van de geloofswaarheden en de louter naturalistische
ervaringstheologie vormden het gevaar voor de ware godsdienst en godsdienstbeleving.
Met de apostolische constitutie Lamentabili Sane Exitu in de zomer van 1907 en
de encycliek Pascendi Dominici Gregis van september 1907 veroordeelde Pius X het
theologisch modernisme als "synthese van alle ketterijen". In deze encycliek
veroordeelde de paus uiteenlopende opvattingen, die onder de term modernisme werden
samengebracht. In november 1907 vaardigde Pius X zijn motu proprio Praestantia
Scripturae uit, waarin elke modernist met excommunicatie werd bestraft. In 1910
voerde Pius X de antimodernisteneed in, die door elke geestelijke moest worden
afgelegd, totdat de eed in 1967 door Paulus VI slechts facultatief werd gesteld
en niet langer verplicht werd afgenomen of aangeboden. Vanaf 1907 werden talrijke
professoren en theologen op grond van de verdenking van modernisme afgezet, die
inmiddels binnen katholieke instituten tot hoge posities waren opgeklommen. In
1950 keerde Pius XII zich tegen een aantal theologische ontwikkelingen in zijn
encycliek Humani Generis, onder andere dat in de individuele godsdienstige beleving
de objectiviteit van de bovennatuurlijke openbaring en het leergezag wordt verwaarloosd.
De balans van paus Pius XII integreert enigszins resultaten van de moderne wetenschap
en filosofie in de theologie, dogmatiek en pastoraal van de kerk. De moderne wetenschappen
als instrumenten in het vrije theologische onderzoek worden door Pius XII erkend
en geprezen. Een gematigde herbezinning op de oerkerk ("herbronning")
wordt op zich positief gewaardeerd. Anderzijds wordt de eenzijdige relativering
van de dogma's (waarheden van het geloof) als resultaat van historisch-semantische
ontwikkelingen ten strengste afgewezen. De individuele geloofservaring moet toetsbaar
blijven en zich verplichtend oriënteren aan het leergezag en de opdracht
van de kerk, aldus aan de bovennatuurlijke openbaringsleer.
Modernisme in
de Protestantse Kerken In de protestantse kerken onstond in de 19e eeuw
ook een 'moderne theologie' die theologie en wetenschap met elkaar in gesprek
wilde brengen. Deze liep echter vaak achter de feiten aan. Anti-modernisme
in de Protestantse kerken Veel protestanten probeerden zich te verdedigen
tegen de moderne wetenschap door de letterlijke uitleg van de Bijbel te verdedigen.
In 1926 leidde dit er bijvoorbeeld toe dat de mening van Geelkerken dat de slang
niet 'letterlijk' gesproken had in het boek Genesis, door de Gereformeerde Synode
van Assen werd afgewezen. De Vrije Universiteit vormde een plaats waar protestants
geloof en wetenschap in gesprek bleven en serieuze poginge werden gedaan om ze
met elkaar te verzoenen, bijvoorbeeld in de Wijsbegeerte
van de Wetsidee Pas laat in de 20e eeuw worden de relatie tussen geloof
en wetenschap breed bespreekbaar. |