WILLEM J. OUWENEEL
Ellips november 2004 Maart 2005: EH-Symposium over theïsme
en atheïsme...
Menigeen die wel eens in een discussie met atheïsten of agnosten
verwikkeld is geraakt, zal daarin een of meer typische drogredenen zijn
tegengekomen. Prof. Ouweneel analyseert ze.
In aansluiting bij de ex atheïste Amy Jones ( www.ex-atheist.com
) laat ik hier een aantal atheïstische drogredenen volgen, die ik
op eigen wijze uitwerk. Ik doe dat met de waarschuwing dat christenen
zich er niet toe moeten laten verleiden soortgelijke drogredenen tegen
hun opponenten aan te voeren!
1. Vals dilemma (het 'uitgesloten midden')
Voorbeeld: 'Men moet of de natuurwetenschap geloven óf het christendom.'
De waarheid is natuurlijk dat men heel goed beide of zelfs geen van beide
kan geloven. Het is slechts een debatteertruc. Het is ook niet waar dat
christenen met oogkleppen voor de 'echte feiten' rondlopen. Integendeel,
de Bijbel roept hen op: 'beproeft alles, behoudt het goede' (1 Thess.
5:21). Ik ben zelf een van de duizenden voorbeelden van christen natuurwetenschappers,
dus mensen die alle echt natuurwetenschappelijke resultaten én
tegelijk de waarheid van de Bijbel accepteren. Met deze kanttekeningen
(want daarvoor ben ik per slot van rekening ook nog filosoof en theoloog):
(a) Ik aanvaard niet de 'waarheid' van wetenschappelijke theorieën
(het zijn hoogstens voorlopige en
partiële 'waarheden'), maar alleen hun logische geldigheid.
(b) Ik aanvaard geen verwarring tussen natuurwetenschappelijke en naturalistische
uitspraken, die ontstaat wanneer de grenzen van de natuurwetenschap niet
in het oog gehouden worden.
(c) Ik aanvaard geen verwarring tussen natuurwetenschappelijke bijbelse
uitspraken. Deze laatste zijn nooit van natuur of geschiedwetenschappelijke
aard en kunnen toch waar zijn.
2. Argumentum ad ignorantiam
Dat betekent: een argument gebaseerd op onwetendheid.
Voorbeeld: 'We kunnen niet bewijzen dat God bestaat, en dus bestaat Hij
niet.' De waarheid is natuurlijk dat de vraag of men het bestaan van iets
al of niet kan bewijzen, niets zegt over dat bestaan als zodanig. In strikte
zin kan ik niet eens het bestaan van mijn vrouw bewijzen, terwijl ik toch
in haar bestaan geloof. Elk beroep op 'klaarblijkelijkheid' als het om
het bestaan van mijn vrouw gaat, kan ik ook toepassen op het bestaan van
God, aangezien 'empirische klaarblijkelijkheid' niet noodzakelijk de enige
vorm van klaarblijkelijkheid is. Elektriciteit kan ik ook niet empirisch
waarnemen, wél de effecten ervan, waaruit ik tot het bestaan van
elektriciteit besluit. Op analoge wijze neem ik de effecten van het bestaan
van God waar en besluit vandaaruit tot het bestaan van God.
3. Het hellende vlak
Voorbeeld: 'Als je op christelijke partijen stemt, zullen die, als ze
eenmaal de meerderheid vormen, christelijke wetten maken en mensen in
de gevangenis stoppen die bijvoorbeeld overspel of godslastering plegen.'
In dit type drogreden wordt een stelling doorgetrokken tot haar gesuggereerde
extreme en absurde consequenties, om daardoor de stelling zelf ongeloofwaardig
te maken. Kijk uit voor de mensen die in God geloven, want als die het
voor het zeggen krijgen... Of: als je theïst bent, dan beland je
uiteindelijk in de volgende absurde opvattingen... Of: als je christen
bent, kun je geen echte natuurwetenschapper zijn... enzovoort.
4. Beroep op consequenties
Voorbeeld: 'Het leven heeft geen zin of doel, en dus is er geen God.'
Wat de atheïst in feite zegt is dit: als het leven wel zin of doel
zou hebben, zou het verdraaid lastig zijn niet op een of andere manier
bij God uit te komen. Aangezien de atheïst al 'weet' dat God niet
bestaat, is hij ervan overtuigd dat het leven geen zin of doel kan hebben.
Het lijkt een beetje op een cirkelredenering (zie ook punt 9).
5. Argumentum ad populum
Dat betekent: een argument dat een beroep op de populariteit van een standpunt
inhoudt. Voorbeeld: 'Vijfennegentig procent van de wetenschappers gelooft
in de evolutieleer, dus moet die wel waar zijn.' Met dat soort redeneringen
kan men alles 'bewijzen': wereldwijd is slechts één procent
van de mensen atheïst, dus kan het atheïsme niet waar zijn,
of: vijfentachtig procent van de Amerikanen gelooft in God, dus moet God
wel echt bestaan. Bewijskracht hebben zulke argumenten niet, maar ze laten
nooit na indruk te maken.
6. Argumentum ad hominem
Dat betekent: je valt de persoon aan die een bepaald argument gebruikt,
niet dat argument zelf. Voorbeeld: 'Jij mag dan beweren dat God bestaat,
maar dat doe je alleen omdat je anders niet met de realiteit van het leven
weet om te gaan.' Theïsme is vluchtgedrag, infantilisme, neurotisch,
enzovoort. De waarheid is natuurlijk dat een argument waar kan zijn, zelfs
al zou degene die het gebruikt, ook nog zulke idiote redenen hebben om
het te verdedigen. Theïsten kunnen de raarste redenen hebben om in
God te geloven bijvoorbeeld uit angst voor de hel maar dat zegt op zichzelf
niets over het al dan niet bestaan van God. Een beroerde vorm van deze
drogreden is de atheïst die tegenover een volle zaal met zijn vinger
naar je priemt en je vraagt: 'Dus als jij gelijk hebt en ik bekeer me
niet tot jouw standpunt, dan kom ik in de hel !?' Hij wéét
dat het voor de theïst heel vervelend is openlijk zoiets toe te geven,
zodat die zich er meestal uitdraait met een uitspraak als: 'Daar ga ik
niet over!' Maar als het bij het publiek niet zo slecht zou aankomen,
zou hij maar beter kunnen erkennen dat degene die tegen God blijft rebelleren,
inderdaad aan het eeuwig oordeel toevalt. Het ellendige van het argument
is dat het een psychologisch slechte indruk op het publiek maakt, maar
inhoudelijk totaal niets aan het debat toevoegt.
7. Argumentum ad verecundiam
Dat betekent: een argument dat een beroep op gezag inhoudt. Een voorbeeld:
'Niemand minder dan professor X heeft aangetoond dat Y waar is en heeft
daarmee het theïsme een dodelijke slag toegebracht.' Ook dit type
argument is buitengewoon aantrekkelijk; we doen het zelf ook vaak. Als
men dan maar bedenkt dat ook professor X zich kan vergissen. Iets kan
waar zijn ook als duizend professoren het ontkennen, of onwaar zijn ook
als duizend professoren het beweren.
8. Pure fictie
Tot de gemeenste drogredenen behoort het opdissen van pure verzinsels,
eventueel met een beroep op fictieve, anonieme autoriteiten. Voorbeeld:
'Onderzoek heeft uitgewezen dat Jezus geen bestaande historische figuur
was' of:
'dat theístenpsychisch ongezondere mensen zijn
dan etheïsten', of" '
dat schepping een wetenschappelijke
onmogelijkheid is.' Voor het gewone publiek is dit soort loze beweringen,
waarmee het om de tuin geleid wordt, onverifieerbaar, maar ze maken wel
indruk. Debaters die de grond onder hun voeten voelen wegzakken, kunnen
er in hun nood altijd hun toevlucht toe nemen.
9. Petitio Principii
Dat betekent: een argument aanvoeren dat reeds als bewezen wordt beschouwd,
maar zelf eerst nog bewezen moet worden. Wie het aanvoert, kan de tegenwerping
krijgen: 'Maar dat is nu juist de vraag!' Voorbeeld: 'Wij weten dat de
evolutieleer waar is, omdat de evolutie door de natuurwetenschap is aangetoond.
De natuurwetenschap erkent alleen natuurlijke oorzaken, en dus moet de
evolutie waar zijn.' Maar dat is nu juist de kwestie: een natuurwetenschap
die alleen natuurlijke oorzaken 'ziet', 'ziet' ook alleen evolutie maar
waarom zou de mens alleen acht slaan op natuurlijke oorzaken? Dit soort
argumenten kan zelfs tot een echte cirkelredenering ontaarden: 'Wij weten
dat de evolutieleer waar is, omdat de evolutie door de natuurwetenschap
is aangetoond. Wij weten dat de natuurwetenschap waar is, omdat zij gebaseerd
is op de evolutieleer.'
10. Equivocatio
Dat betekent een dubbelzinnigheid.
Voorbeeld: 'Als God ons allemaal geschapen heeft, zijn we allemaal zijn
kinderen, en geen goede God zou zijn kinderen naar de hel sturen.'
Dit argument kan eventueel indruk maken door het dubbelzinnige gebruik
van het woord 'kinderen': enerzijds in de algemene zin van schepselen
(vgl. Hand.17:28v.), anderzijds in de spcifieke zin van mensen die uit
God geboren zijn en in een liefdesrelatie tot Hem staan (Joh. 1:12v.;
Rom. 8:16v.,21; Fil. 2: 15v.).
11. Non Sequitur
Dat betekent: de conclusie volgt niet uit de premissen.
Voorbeeld: 'Als God echt bestond, zouden zijn volgelingen zijn morele
wetten wel hooghouden. Maar dat doen ze niet, en dus bestaat God niet.'
Het punt is natuurlijk dat het oordeel 'zijn volgelingen houden zijn morele
wetten hoog' niet dwingend volgt uit de premisse 'God bestaat'. Bij zulke
argumenten, waarbij een conclusie wordt getrokken uit één
premisse, is er altijd een zogenoemde 'verzwegen premissse' in het spel,
want een syllogisme bestaat altijd uit drie oordelen. In dit geval ziet
de redenering er ongeveer als volgt uit, waarbij de verzwegen premisse
tussen [ ] staat:
Major: [Als God bestaat, moet Hij volmaakte volgelingen hebben.]
Minor: God bestaat.
Conclusie: God heeft volmaakte volgelingen.
Als de vermeende volgelingen van God dus niet volmaakt zijn, moet er
iets mis zijn met de premissen. De drogreden bestaat hierin dat zonder
meer wordt aangenomen dat dan de minor onjuist moet zijn, terwijl natuurlijk
evengoed de major onjuist kan zijn. Maar die major was verzwegen, en dat
is het verraderlijke. De major moet ongeveer dit inhouden: 'Als God bestaat,
zijn zijn volgelingen daarmee niet noodzakelijk volmaakt.' Daarachter
steken weer andere verzwegen premissen, zoals: Een oneindige God kan slechts
eindige schepselen voortbrengen. Tot die eindigheid behoort ook onvolmaaktheid
(wat niet betekent dat door een geestelijk groeiproces die volmaaktheid
uiteindelijk niet bereikt zou kunnen worden).
|