De kerstening van West Friesland. De kerstening
van West Friesland begint met Wilfrid van York, die bij een poging om naar Rome
te reizen in 678 door ongunstige wind in Friesland belandde. De vorst Aldgisl
ontving hem welwillend en tijdens de overwintering begon hij het evangelie aan
de bevolking te verkondigen en bekeerlingen te dopen. Willibrord
(ca. 658-739), geboren in Northumbrië (Northumberland) en groot geworden
in het klooster van Ripon, had tot Wilfrid's leerlingen behoord. Hij ontving zijn
verder opleiding in het klooster Rathmelsigi in Ierland. In 690 na Christus
maakte hij de oversteek naar het Frankische rijk. Met de steun van de Christelijke
Franken achter zich kon Willibrord met zijn metgezellen rondtrekken en het geloof
verkondigen. Hij begon met de kuststreek, via Katwijk met een reis langs de kust
omhoog. Om zich te verzekeren van steun ging hij eerst naar het hof van de christelijke
Pepijn II van Herstal. Deze verwelkomde de priester en zijn plannen. Willibrord
reisde vervolgens af naar Rome voor de samenwerking en de zege van de Paus. De
Frankische adel schonk Willibrord land en bezit om kerken en kloosters te stichten.
Degene die zich bekeerden tot het Christendom werden begunstigd door de Franken.
Dankzij de samenwerking ging de kerstening zo goed dat Willibrord voor de tweede
keer naar Rome ging om in 696 na Christus door Paus Sergius I tot aartsbisschop
der Friezen gewijd te worden. De paus gaf hem daarbij zijn tweede naam: Clemens.
De plek die Pepijn II van Herstal voor het bisdom aanwees was Utrecht. De bisschop
van Utrecht kreeg regelmatig goederen en landerijen. Een aantal van de schenkingen
heeft Willibrord vermaakt aan de abdij van Echternach, bijvoorbeeld Vlaardingen,
Oegstgeest, Velsen, Heilo en Petten. Uit de opbrengst van die landerijen (de tienden)
werd een kerkgebouw bekostigd en een lokale priester. Het feitelijke kersteningswerk
van de bevolking werd dus niet allemaal door Willibrord gedaan. Adelbert (of Adelbertus
of Adalbert) (overleden ca. 740) was missionaris in de kuststreek. Hij was, evenals
Willibrord, een leerling geweest van Egbert van Rathmelsigi en zou met Willibrord
vanuit Ierland de overtocht hebben gemaakt. De Abdij in Egmond is naar hem vernoemd. De
investituurstrijd woedde ook in de kuststreek. De lokale heren zagen zichzelf
vaak als gezag in de kerk, en bezaten soms ook de parochies en gebruikten de kerk
om hun macht te bevestigen. Waarschijnlijk heeft de graaf van Holland in de tiende
of elfde eeuw de kerk van Schoorl gesticht, waarbij Oudkarspel, Noord- en Zuid-Scharwoude
hoorden. In de juridische kwestie wie zich eigenaar mocht noemen van de kerk van
Schoorl en het recht had om een priester aan te stellen en de inkomsten op te
strijken, hield de graaf krampachtig vast aan die rechten. De Hollandse graaf
beschouwde zichzelf als de bezitter van de Schoorlse kerk. Pas toen met een juridisch
foefje bisschop Willem I (1054-1076) kon aantonen dat de Hollandse heren "vanwege
de voortdurende opstand tegen de wettige leenheer de keizer en de herhaalde gruwelijke
oorlogen" hun rechten hadden verbeurd, viel alles toe aan de keizer die uit
dankbaarheid voor het scherpzinnig optreden van Willem I tegenover die eigengereide
Hollandse heren alle kerken gaf aan de bisschop van Utrecht. Daar moet Schoorl
ook bij geweest zijn want vanaf die tijd komt Schoorl voor in de bescheiden van
het bisdom Utrecht. Vanuit Schoorl werd de streek van Schoorlwalt (nu Langedijk)
gekerstend: er werden kapellen gevestigd te Oudkarpel, Noord- en Zuid-Scharwoude.
De kerk van Broek op Langedijk werd in deze periode waarschijnlijk geschonken
aan het klooster van Egmond Het dorp Vroonen is Sint-Pancras gaan heten, nadat
Vroonen in 1297 totaal werd verwoest tijdens een opstand van West Friezen tegen
hun graaf. Op de resten werd een kapel gebouwd, gewijd aan de heilige Sint Pancratius.
In het jaar 1487 werd deze kapel een parochiekerk en het omliggende dorp werd
Sint-Pancras. Schoorlwalt behoorde tot het woongebied van de Westfriezen: het
was van het Hollandse graafschap gescheiden door de stroom de Rekere. De graaf
wilde graag invloed krijgen in Friesland en schakelde daarvoor zo te zien, evenals
vroeger de Franken, het christendom in. Vooruitgeschoven christenposten konden
bruggehoofden zijn voor een verovering van het Westfriese land.
De
oorkonde
(voor de tekst van de oorkonde, klik
hier) In 1094 deed bisschop Conrad officieel afstand van zijn rechten
op Schoorl en de bijkerken "tot hulpmiddel voor mijne ziele" en heeft
deze "in bezit gegeeven aan den H. Joannes en deszelfs kanonniken te Utrecht
om de vruchten daarvan tot behoef van hunne kleedinge te genieten." De opbrengsten
van de kerkelijke goederen in Schoorl gingen dus naar het kapittel. Maar deze
overeenkomst hield ook in dat de verantwoordelijkheid voor de zielzorg in handen
werd gelegd van het kapittel. De kerk van Oudkarspel heette in 1094de Aldenkercha.
Blijkbaar was er al zo lang een kerk in Oudkarspel dat deze de Oude Kerk was gaan
heten. Het eerste gebouw (de houten kapel) was waarschijnlijk van hout. Het
allereerste stenen
gebouw was grotendeels opgetrokken uit tufdrijfsteen en had een vierkante
toren
met spits. Dat er meer permanente gebouwen kwamen geeft waarschijnlijk aan dat
het Christendom niet meer weg te denken was.
|