|
|
|
Beknopte Geschiedenis van de Christelijke Meditatie
1
Meditatie in de Bijbel
De Bijbel
roept op om te mediteren. In Jozua 1:8, geeft God zijn volk opdracht om
dag en nacht over zijn woord te mediteren om gehoorzaam te zijn. De psalmdichter
prijst gelukkig wie " vreugde vindt in de wet van de HEER en zich verdiept
in (mediteert) zijn wet, dag en nacht." (Psalm 1:2). Mediteren komt zo'n
twintig keer in de bijbel voor. Het stamt van het Latijnse meditari, dat
in de antieke cultuur het woord was voor militaire oefening en training.
In de Vulgaat, de Latijnse bijbelvertaling, is het een vertaling van het
hebreeuwse hgh, dat een herhaaldelijk half luid lezen van Gods Woord aanduidt,
murmelen, zoals in Jozua 1:8 en Psalm 1:2. Het was toen gebruikelijk de
heilige teksten halfluid te mompelen en door continue herhaling uit het
hoofd te leren. Hgh wordt ook vertaald met ruminare, herkauwen. In het
Grieks werd het vertaald met meletao (zorg dragen voor, aandacht wijden
aan, koesteren, behartigen). In het Nederlands is de vertaling vaak zoiets
als overpeinzen.
Meer dan het verstand was bij meditari betrokken: bijv. de adem, de mond,
de tong, het verstand, het geheugen, het hart.
De joodse mondelinge traditie, waarin de heilige teksten herhaaldelijk
gelezen werden met het oog op eigen vragen, is model geworden voor de
christelijke persoonlijke overweging van de bijbeltekst. Deze geestelijke
lezing maakte ruim gebruik van de allegorische uitleg, zoals die met name
in Alexandrie geleerd werd door Clemens van Alexandrie en Origenes, in
navolging van joodse leraren zoals Philo.
Christelijke meditatie putte vooral uit de bijbel en was vaak het biddend
overwegen van bijbelteksten. Jezus leerde zijn discipelen het Onzevader
bidden. Dit staat centraal in de christelijke gebedspraktijk werd theologisch,
meditatief en mystiek overwogen. Daarnaast hadden (en hebben) de Psalmen
een fundamentele betekenis voor het christelijke gebed. Hoewel Jezus zei
dat men tot God deVader moest bidden, in zijn naam, werd het gebruikelijk
om tot Jezus zelf te bidden. Daarbij speelde het gebed van de blinde Bartimeus
(zie Marcus 10: 48) (aangepaste) een grote rol: `Heer Jezus, Zoon van
God, ontferm u over mij zondaar'. Dit 'Jezusgebed', dat woestijnkluizenaars
en oostersorthodoxe christenen veel gebruik(t)en, is een mantragebed,
de eindeloze herhaling van een gebedstekst. Het doel is om het rationele
denken tot zwijgen te brengen en het hart te openen voor de aanwezigheid
van Christus. Het gezamenlijk, liturgisch gebed speelde ook een belangrijke
rol. Net als in de joodse traditie van driemaal daags bidden, werd het
in de christelijke kerken gewoonte om een geregeld getijdengebed te bidden.
Daarbij werden psalmen gereciteerd en christelijke hymnen gezongen. De
kloosters speelden hierbij een grote rol. Vanaf de vierde eeuw trokken
christenen zich terug in de woestijn van Syrie, Palestina en Egypte waar
ze als kluizenaars of samen in een kloostergemeenschap leefden.
Origenes
Een belangrijke geestelijk leider van deze kluizenaars was Origenes,
die van 185-254 leefde en de catechetenschool in Alexandrie leidde (later
in Caesarea waar hij bij een vervolging gemarteld werd). Hij schreef over
het gebed en pleitte voor staande bidden, met opgeheven handen, of, desnoods,
zittend, liggend of geknield. Hij gaf als aanwijzing dat men daarbij het
hoofd leeg moest maken van alle andere gedachten. Hij bepleitte een gewijde
plek thuis om te bidden, gericht op het oosten, en vasten, aalmoezen geven
en het doen van gerechtigheid. Op die manier kon het leven `een groot,
ononderbroken gebed' zijn. Het bijbellezen en bidden moest minstens driemaal
daags gedaan dient te worden. Hij pleit ervoor niet zozeer om aardse dingen
bidden: `De voorkeur moet gegeven worden aan ervaringen die optreden door
het verheffen van de ziel tot God, gepaard met zelfonderzoek, boven de
zichtbare weldaden die de bidders hier en nu te beurt vallen' en moedigt
aan het gebed te beginnen door eerst God te loven, dan te danken voor
zijn weldaden, en vervolgens om vergeving voor zonden te vragen en om
grote en hemelse dingen te bidden om vervolgens het gebed af te sluiten
met het verheerlijken van God.
Bij de kluizenaars in de woestijn was meditatie en gebed één,
zij reciteerden zij voor zichzelf de gebeden, te weten de Psalmen, het
Onzevader en het Jezusgebed terwijl zij handwerk verrichtten. Zij probeerden
Paulus' gebod: `Bidt onophoudelijk' (1Thess. 5, 17) uit te voeren. Zij
kenden eerst naast dit gebed alleen het morgen- en avondgebed en de nachtwake.
De lezing van de heilige Schrift deden zij biddend en leerden grote stukken
uit het hoofd. De hele dag door prevelden zij gebeden en noemden dat meditari
(Latijn) of (Grieks) meletao.
Cassianus
Cassianus, (365-435) beschrijft hoe de woestijnmonniken leven en denken.
Hij gebruikt het woord meditari voor het persoonlijke, ononderbroken gebed:
Tijdens het werk `reciteert men uit het hoofd een psalm of een schrifttekst:
zo krijgen intriges en boze raadgevingen, ja zelfs ijdele gesprekken,
geen enkele kans of gelegenheid, en mond en hart wijden zich samen zonder
ophouden aan geestelijke meditatie'.
Hij noemt ook stille overweging: `Het betreft het louter inwendig, woordeloos
met God bezig zijn, dat dikwijls opklimt tot een eenvoudig "zijn"
voor God, bij God, met God.' Hij verhaald een gesprek met abt Isaak, die
dit een `gebed van vuur' dat alle andere vormen van gebed in zich opneemt
noemt: `Het gebeurt echter dat de geest die tot die waarachtige staat
van zuiverheid is gekomen en erin geworteld raakt, al deze vormen van
gebed tegelijk opvat. Als een ongrijpbare en alles grijpende vlam vliegt
hij van de ene naar de andere; hij stort zich uit bij God in onuitsprekelijke
gebeden van zuivere kracht, gebeden die de Geest voor ons buiten ons weten
met onuitsprekelijke verzuchtingen opzendt tot God. In dat ene ogenblik
vat hij zoveel op, en laat het stromen in een onzegbaar gebed, als hij
op een ander ogenblik met onder woorden zou kunnen brengen of zelfs maar
inwendig zich herinneren.' ...`Dit gaat alle menselijk voelen te boven;
er is geen enkel stemgeluid of beweging van de tong of uitspraak van woorden
meer te onderscheiden. De geest drukt her niet uit in enge, menselijke
bewoording, maar door een hemels licht overstraald, in een totale concentratie,
laat hij het stromen als een overrijke bron en stort het uit voor God
op een onuitsprekelijke manier'..... `Dikwijls brengt de geest de weldadige
vruchten van een vurig gebed voort in onuitsprekelijke vreugde en blijdschap,
zozeer dat hij zelfs kreten doet slaken van onverdraaglijke, onmetelijke
blijdschap en dat de vreugde van het hart en de grote jubel doordringen
tot in de cel van de buurman. Soms echter wordt de ziel gehuld in het
geheim van een grote stilte en een diep zwijgen: de plotselinge verlichting
doet dan de stem totaal verstommen, de geest geraakt in verrukking, alle
gevoelens houdt hij in of geeft hij geheel op en in onuitsprekelijke verzuchtingen
stort hij zijn verlangens uit bij God. Soms ook wordt de geest zo hevig
getroffen, door zo'n vloed van smart vervuld, dat hij her niet anders
dan door tranen kan verwerken'.
Als Cassianus hem vraagt hoe men dit vurige gebed kan bereiken raadt de
abt hem aan om voortdurend een kort gebed te bidden, namelijk `God kom
mij te hulp; Heer, haast U mij te helpen' (Ps 69). Door het voortdurend
herhalen van deze woorden worden alle andere gedachten tot zwijgen gebracht
en bereikt men de door Christus zaliggesproken armoede van geest.
Evagrius van Pontus
Ook Evagrius van Pontus (ca. 345-399) heeft grote invloed gehad op de
leer van het gebed. Hij leefde zelf de laatste veertien jaar van zijn
leven in de woestijn lijkt sterk beïnvloed te zijn door Origenes.
Zijn Verhandeling is een vormende factor geweest voor de plaats van het
gebed en de meditatie in de kloosters. Het geschrift bestaat uit 153 spreuken,
`woorden' die woestijnvaders spraken tot leerlingen. Het fundament van
de opgang naar God is de beoefening van de deugden die leidt tot vrij
zijn van hartstochten en tot liefde. Dit gaat een belangrijke rol spelen
in het contemplatieve gebed. Zelfzuchtige begeerten komen tot rust en
de `zuiverheid van hart' wordt gevonden, voorwaarde om `God te zien,'
(verg. Jezus in de zaligsprekingen). Op dit fundament wordt de theoria
fysike geplaatst, een wijze van waarneming van de wereld om zich heen,
waarbij men in de schepping de Schepper zelf `ziet'. Dan komt men in `de
staat van gebed'. Dat is een voortdurende geestesgesteldheid, zowel bij
het bidden, mediteren als bij andere bezigheden.
Daar boven op kan, als God het geeft, de derde laag komen, de theologia,
het schouwen van God zelf, de contemplatie. Evagrius waarschuwt voor schijngestalten
van de contemplatie die door demonen bewerkstelligd worden. Hij wijst
met nadruk op de noodzaak van geestelijke onderscheiding. De beste voorbereiding
voor de contemplatie is het psalmengebed, want brengt de geest tot rust.
Als de psalmen rustig gereciteerd worden, leiden ze tot het stilzwijgende
gebed.
Augustinus
Augustinus (354-430) heeft veel geschreven over het gebed. In zijn boek
De grootte van de ziel beschrijft Augustinus zeven niveaus van
het zieleleven. 1-3: de biologische, zintuiglijke en vakbekwame capaciteiten
van de mens, 4: de morele orde met corresponderende deugden of ondeugden.
5: de ziel komt tot rust door inkeer in zichzelf, 6: het oog van de ziel
wordt gereinigd van alle begeerlijkheid, 7: de contemplatie, het schouwen
van de goddelijke waarheid.
Augustinus beschrijft het gebed conform de heersende neo-platoonse cultuur
als een opgang tot God, net als Origenes en Evagrius. Bidden volgens Augustinus
is het lezen en bemediteren van Gods Woord in vier fasen: `aandachtig
luisteren, in het geheugen opslaan, door nadenken herkauwen, door daden
uitvoeren.'... 'Maar wij moeten boven de meditatie in ons eigen hart uitstijgen
naar de contemplatie, een opvlucht naar God zelf toe, die tijdens dit
aardse leven gebrekkig blijft, maar toch al een voorsmaak van de eeuwigheid
bevat.'
Benedictus
De middeleeuwse kloosters die zich hielden aan de regel van Benedictus
(circa 480-550) praktizeerden meditatie in het getijdengebed en in de
gezamenlijke of persoonlijke lectio divina. Het getijdengebed hield in
dat men zevenmaal per dag en een keer 's nachts samen kwam in de kapel
om hymnen te zingen, Psalmen te reciteren en naar de Schrift te luisteren.
Benedictus heeft meerder hoofdstukken in de regel aan het getijdengebed,
ofwel het officie, gewijd. Daarin was ook ruimte voor persoonlijk stil
gebed. Ook hadden de monniken en nonnen elke dag gelegenheid tot geestelijke
lezing, lectio divina.
Men las bij de lectio divina in de bijbel of in boeken van kerkvaders,
niet vanwege te verwerven kennis, maar om het persoonlijke geestelijk
leven te voeden. Men las met het hart, minder met het hoofd en mediteerde
daar persoonlijk over. Soms mondde de schriftmeditatie spontaan uit in
gebed en hun gebed mondde soms uit in een eenvoudige concentratie op God.
Deze woordeloze liefde voor God noemden ze Contemplatie.
De lectio divina bleef in gebruik in de benedictijnse, de cistercienzer
en de kartuizer kloosters. De voortgang van bijbellezen naar meditatie,
naar gebed en naar contemplatie werd beschreven door Guigo II, een Karthuiser monnik en prior
van Grande Chartreuse in de 12e century. Guigo benoemde
de vier stappen van zijn "ladder" van gebed met de Latijnse woorden lectio,
meditatio, oratio, en contemplatio.
Hugo van St. Victor zegt over het verschil tussen meditatie en contemplatie:
de cogitatio (nadenken) is een vluchtig aanraken, de meditatio een nauwlettend
betasten, de contemplatio is de scherpe blik der ziel. Er is volgens de
de geestelijke leiders en auteurs van het St. Victor klooster in Parijs
een geleidelijke overgang van mediteren als nadenken over tot contempleren
als innerlijke schouwing, en daarin worden weer vele trappen onderscheiden.
Richard van St. Victor duidt ook het verschil tussen mediteren en contempleren:
Mediteren gebeurt vanuit de menselijke inspanning, contempleren is een
gave van God, die plaats vindt in rust in een sfeer van verwondering en
vreugde. De hoogste vormen van contemplatie zijn een vorm van extase.
Opkomst van het beeld in de meditatie
Vanaf Bernardus van Clairvaux (1090-1153) neemt de betekenis van beelden
bij de meditatie toe. Bernardus gaf meer aandacht voor Jezus als mens
en gaf er aanleiding toe dat de meditatie zich verdiepte in allerlei details
van Jezus' leven en lijden. Na zijn tijd werd dit versterkt door het gebruik
van beeldende kunst, zowel in de getijdenboeken als in het koor van abdijkerken,
maar ook in de eigen cel van de monniken en vooral ook de nonnen. Zo ontstond
ook het eigen devotiebeeld, vooralom vrome gevoelens op te wekken. Deze
affectieve vroomheid, gevoed door zulke meditatievormen, werd soms beschouwd
als iets voor beginnelingen, de gevorderden wijdden zich bovendien aan
de contemplatie. Er waren ook stromingen die, onder invloed van de theologie
van Pseudo-Dionysius de Areopagiet, direct door wilden stoten naar het
mystieke, beeldloze schouwen. Tot een dergelijk schouwen wil bijvoorbeeld
een geschrift als De Wolk van Niet Weten voeren.
The Cloud of Unknowing (De Wolk van niet-weten,
14e eeuw)
The Cloud of Unknowing,
een anoniem geschrift dat in Engeland geschreven werd in de
14e eeuw,
is een beknopt en praktisch boekje over het contemplatieve gebed. De auteur
gaat ervan uit dat om God te ervaren men moet streven naar een "duisternis
om je geest, of als het ware, een wolk van niet-weten." Om dit te doen
moet je je hart op God fixeren en al het andere vergeten.
De samenhang van meditatie en contemplatie in het voortdurende gebed,
zoals deze beleefd was vanaf de tijd van de woestijnkluizenaars, wordt
hier doorbroken.
Over het algemeen wordt in de hoge middeleeuwen geen scherpe onderscheiding
maakte tussen lezing, overweging, gebed en contemplatie. Het zijn verschillende
elementen in een proces, waarbij de hoogste vormen van contemplatie vooral
gekenmerkt werden door het genade-karakter ervan: met menselijke inspanning
kan her geven, maar alleen God, wanneer Hij het wil. De mens moet zich
daarbij van zijn kant inzetten, ook met zijn inlevingsvermogen (fantasie).
Dit laatste werd door Geert Grote benadrukt en speelde een rol in de moderne
devotie, vooral in de vorm van een inlevende overweging van het lijden
van Jezus. Deze leidden tot de navolging van Christus. Geert Grote, Floris
Radewijns en Gerard Zerbolt van Zutphen droegen veel bij aan de methodische
meditatie van de moderne devoten, die veel invloed had en leidde tot meditatie
en gebed door leken. Geert Grote gaf een Nederlands getijdenboek uit dat
veel gebruikt wer. Het getijdenboek is een verkorte versie van de getijden
in de kloosters. Het gaf de leek die lezen kon de mogelijkheid om persoonlijk
te bidden en te mediteren.
|
|
|