NOEME WILLEM
VISSER Wie en Waarom

LITURGIE &CETERA Thema's
 Kerkelijk Jaar
Hoofddienst  Getijden Devotie Uitingsvormen 

Liturgie

LITURGIEK
Liturgiek TVG

Liturgiegeschiedenis

Joods

Vroeg Christelijk

Oosters Orthodox

Westers Katholiek

Protestants

HYMNOLOGIE

Geschiedenis van de Hymnodie

Oud Joodse Hymnodie
Vroeg Christelijke Hymnodie
Griekse Hymnodie tot 900AD
Latijnse Hymnodie
Lutherse Hymnodie
Calvinistische (Franse) Psalmodie
Nederlandse Gemeentezang
na de Reformatie

Engelse Hymnodie

Muziekgeschiedenis


Kunstgeschiedenis

Prehistorie, Oudheid en Vroege Middeleeuwen
Middeleeuwen
Renaissance
Barok en Rococo
Negentiende Eeuw
Twintigste Eeuw




HET SPIRITUELE BREIN

Volgens Dawkins en Dennett brengt ons brein het beeld van God voort. De neurowetenschapper Beauregard zet een frontale tegenaanval in, met een polemisch boek. Samen met wetenschapsjournalist O’Leary beschrijft hij recente onderzoeken die het tegendeel bewijzen.

Zelf deed Beauregard neurologisch onderzoek bij mediterende karmelieten. Daaruit blijkt dat de nonnen tijdens het mediteren niet hallucineren, maar daadwerkelijk contact maken met ‘iets’ buiten zichzelf.

Een Interview met Mario Beauregard

Een recensie van een artikel van Mario Beauregard

Beauregard, Het Spirituele Brein 1

In dit boek verdedigt de neuroloog Beauregard het volgende wereldbeeld: de werkelijkheid bestaat uit geest en materie; daarom is het materialisme een verkeerd wereldbeeld.

Waarom denkt Beauregard dat de wereld uit geest en materie bestaat? Omdat het materialisme een aantal zaken niet kan verklaren:

1. het bestaan van een vrije wil (concreet: de plasticiteit van de hersenen [plasticiteit wil zeggen dat de hersenen veranderlijk zijn: je kunt je hersenen aantoonbaar veranderen met je gedachten]).

2. mystieke ervaringen (en daar rekent hij toe: bijna dood ervaringen, interne- en externe mystieke ervaringen en het psi-effect [psi-effect: gedachtenlezen].

Het boek bestaat uit twee delen: het eerste deel [hfdst. 2 t/m 5] is gewijd aan het weerleggen van courante wetenschappelijke theorieen over religie. Beauregard geeft scherpe kritiek op de helm van Persinger en dergelijke ideeën. Deze hoofdstukken maken de indruk zeer goed te zijn en de kritiek is goed onderbouwd. Veel literatuur verwijzingen. –Nu is dat niet zo moeilijk, want de ideeën van Persinger en Hamer (de man die een God-gen ontdekte) zijn onnozel en naief. Ook het idee dat mensen die religieuze ervaringen hebben eigenlijk moeten worden beschouwd als ziektegevallen wordt ontzenuwd: de grote mystici geven juist blijk van een goede gezondheid en een groot organisatorisch vermogen.

Het zesde hoofdstuk is minder overtuigend. Als Beauregard over bijna-dood-ervaringen (bde’s voor vrienden en kennissen) en over para-psychologie spreekt, blijft hij overigens kritisch (hij is niet zo ‘enthousiast’ als van Lommel), maar deze onderwerpen zijn eenvoudigweg te controversieel om te overtuigen. En als bewijs voor zijn wereldbeeld kunnen dergelijke onderwerpen niet dienen: je kunt wel tegen het materialisme zijn, maar 'geest' als onderzoeksprogramma is daarom nog niet vanzelfsprekend of doorslaggevend.

De laatste hoofdstukken zijn een opmaat tot een beschrijving en uitleg van het geruchtmakende onderzoek dat Beauregard deed naar de mystieke ervaringen van Karmelietesser nonnen. Deze hoofdstukken zijn, wat mij betreft, zeer de moeite waard. In deze hoofdstukken wordt ook kritiek gegeven op de evolutionaire verklaringen van religie en mystieke ervaringen. Deze kritiek is niet altijd even doorslaggevend. Maar Beauregard is zeer polemisch. Je kunt dit boek daarom ook beschouwen als een polemiek (en dan bedoel ik niet eens zo zeer een studie 'tegen', maar letterlijk een polemiek) tegen het 'materialistische wetenschappelijke denken'.

Een zeer sterk punt is de grote hoeveelheid literatuur die Beauregard de revue laat passeren. Kunje alles nazoeken (als je dat wilt).

Maar dit boek is hetmeest de moeite waard om de neurologische weerlegging die Beauregard geeft op de kritiek dat mystici feitelijk de boel flessen:

In een neurowetenschappelijk onderzoek produceert iemand die simuleert een heleboel betagolven (kenmerkend voor mensen die zich bewust inspannen) en maar weinig thetagolven (kenmerkend voor meditatie). Er blijken dingen te bestaan die je helemaal niet [in een scanners] kunt simuleren! De suggestie dat dit mogelijk is maakt duidelijk hoe slecht de neurowetenschap op dit moment begrepen wordt.(p.294.)

Volgens mij is dit boek de moeite waard voor mensen die religieus neigingen hebben. Scheur hoofdstuk 6 er maar gewoon uit: dat is eenvoudig, want uitgeverij ten Have heeft, als altijd, zo’n minachting voor de lezer dat het boek –het ‘ding’- er uitziet als een waardeloos kladblokje: bedoeld om zo snel mogelijk uit elkaar te vallen. Merkwaardig, een uitgever die er blijk van geeft niet van boeken te houden....

Mario Beauregard, Denyse O’Leary, Het Spirituele Brein, Ten Have, 30 euro.

Beauregard, Het Spirituele Brein 2.

Beauregard en O'Leary zeggen in het eerste hoofdstuk dat ze 'niet [willen betogen] dat de evolutie nooit heeft plaatsgevonden. Er bestaat tenslotte een fossielenarchief. Ondanks zijn vele onvolkomenheden toont dit archief aan dat de evolutie heeft plaatsgevonden. Het is echter de vraag of de menselijke evolutie een volledig naturalistisch proces is dat zich afspeelt zonder betekenis, doel, richting of ontwerp in een volledig materialistisch heelal. [Ons] boek presenteert gegevens uit de neurowetenschap en andere vakgebieden die deze zienswijze aan de kaak stellen.' (p.35)

Dit is klare taal: geleide evolutie. Ze vervolgen: 'De poging aan te tonen dat altruïsme of spiritualiteit in werkelijkheid een soort verkapt darwinistisch overlevingsmechanisme is, is een van deze [materialistische] doodlopende wegen. We kunnen wel degelijk enkele op feiten gebaseerde conclusies trekken over de psychologie van onze voorouders – uit hun begrafenispraktijken kunnen we bijvoorbeeld afleiden dat ze enige religieuze overtuigingen hadden. Maar we hebben geen reële mogelijkheid om te achterhalen of deze opvattingen hun overlevingskansen bevorderden.' (p.35)

En tenslotte: 'Kan geest zonder enige hulp ontstaan uit niet-geest? Deze vraag ligt in de kern van het conflict tussen het materialisme en alle filosofieën die betekenis en doel aan het heelal toekennen.' (p.36)

Vervolgens vragen ze zich af hoe betrouwbaar het moderne materialisme is [zij zeggen steeds ‘materialisme’ waar ik de voorkeur zou geven aan ‘naturalisme’]. Waarop baseert men de conclusie dat een mens geen geest heeft en dat alle eigenschappen van de mens uit materie zijn ontstaan? Door onderzoek naar denkende machines en door onderzoek naar onze verwanten, de mensapen. Hun eerste vaststelling is dat de mens niet kan worden vergeleken met een computer. Ze beroepen zich in hierbij op de autoriteit van John Searle (die bepaald geen vriend is van Dennett). De lachende theoloog meent dat hun betoog hier redelijk betrouwbaar is.

Het betoog dat gericht is tegen de vergelijking van de mens met de chimpansee gaat als volgt: chimpansees zijn itt. mensen geen echte sociale dieren (uit onderzoek blijkt dat ze niet in staat zijn om de gelaatsuitdrukkingen van mensen te gebruiken om lekkere hapjes te vinden, iets wat een hond wel kan). Bovendien beschikken ze (in het wild) niet over een taal: ze hebben ons dus niet veel te zeggen. Tenslotte missen ze de hersenstructuren die nodig zijn voor de vorming van cultuur, kunst, wiskunde, technologie en mythen. De autoriteit die hier in stelling wordt gebracht is Jonathan Marks. Het is de vraag in hoeverre wij de conclusies die wij trekken uit de observatie van chimpansees mogen overdragen op onszelf. 'De chimpansees kunnen niet helpen onszelf te begrijpen omdat datgene wat ons van hen scheidt nu juist de menselijke geest is. Hoe onze geest is ontstaan en hoe onze geest werkt is nog steeds een echt raadsel.' –Doorslaggevend lijkt het neurologische argument: als de chimpansee bepaald hersenweefsel niet heeft, dan zal het wel waar zijn wat Beauregard zegt. Maar, ben je geneigd te denken, is dat niet een wat al te materiële conclusie voor iemand die het materialisme bestrijdt? Het is altijd hinken op twee gedachten: een materiële wetenschapper die wil aantonen dat de materiële wetenschap niet deugdelijk is met behulp van materieel-wetenschappelijke methoden lijkt zichzelf in de vingers te snijden (dat hoeft overigens niet per definitie het geval te zijn). Hier zet Beauregard mij echter wel op het verkeerde been.

Ook de evolutionaire psychologie (dit is een apart onderzoeksprogramma: evolutionair psychologen geloven dat al ons gedrag is gebaseerd op hersenstructuren die ontwikkeld zijn in het pleistoceen: wij hebben dus nog steeds de hersenen van de primitieve mens en al ons gedrag kan worden verklaard door een beroep te doen op vroegere omstandigheden. De evolutionaire psychologie is niet onomstreden.) kan niet voldoende verklaren hoe de moderne mens zich gedraagt en hoe hij denkt. Altruïsme kan bv. niet worden verklaard door dit onderzoeksprogramma. –Hier snijdt men een oud en bekend thema aan. Op het blog van Taede Smedes kan men, in de archieven, lezen hoe Gerdien de Jong, oud-hoofddocente evolutieleer aan de universiteit van Utrecht, de filosoof Renee van den Woudenberg op de vingers tikt voor een verkeerd begrip van altruisme. Dit is een debat voor specialisten en niet voor filosofen. Beauregard en O’Leary maken er niet zo veel werk van: hun betoog is hier ‘anekdotisch’ (ze wijzen naar een spectaculaire redding van mensen uit een vliegtuig en wijzen op wat ongerijmdheden in de theorie).

Maar wellicht de sterkste bewijslast tegen een materialistische visie op de mens, zeggen de auteurs, is dat hij een vrije wil heeft. In de vorige eeuw schreef de natuurkunde voor dat alles bepaald was. Maar de moderne natuurkunde is niet deterministisch. Bovendien is de moderne natuurkunde niet mogelijk zonder het bestaan van een waarnemer te veronderstellen. Men kan beslissingen nemen en deze beslissingen hebben hun weerslag op het brein: je kunt met je geest je brein veranderen. Neurale circuits worden groter naarmate ze vaker worden gebruikt. De informatie die deze circuits binnenkrijgen is afhankelijk van datgene waar we onze aandacht op richten. Kortom, onze hersenen determineren niet met vaste hand wie wij zijn en wat we doen. -Ook hier doet zich weer de zelfde moeilijkheid voor als eerder. Als je je beroept op de moderne natuurkunde (ipv. op de klassieke natuurkunde) dan onderwerp je je toch aan het moderne materialisme: of de geest nu Newtoniaans wordt verklaard of Bohriaans, het is en blijft natuurkunde. Of dit een fundamenteel probleem voor de auteurs is, is mij (nog) niet helemaal duidelijk.

Volgende keer: Hfdst. 2 t/m 5. (Bij de afbeelding: Jane Goodal laat zich aanraken door Jou Jou. Het verwijt dat haar en primatoloog Frans de Waal wordt gemaakt is dat ze de apen te menselijk maken.)

Beauregard, Het Spirituele Brein 3.

Vanaf de jaren negentig wordt de aanval op religie met dubbele kracht ingezet. Nieuwe technieken maken het mogelijk dat we een blik in het hoofd van de gelovige werpen. Alle wetenschappen worden in stelling gebracht: van fysica tot psychologie, geen discipline laat zich onbetuigd. De algemene gedachte is dat God niet kan bestaan en dat iemand die in God gelooft dientengevolge ‘lichtgelovig’ is. Een (liefst eenvoudige en rechtstreekse) verklaring van het geloof moet de oorzaak van deze lichtgelovigheid openbaar maken.

Het aantal bestaande verklaringen voor religie is legio, deze varieren van evolutionair tot (geruchtmakend) neurologisch en biologisch onderzoek. Voor de goede orde dient opgemerkt te worden dat deze verklaringen onderling niet uitwisselbaar zijn (en waarschijnlijk niet met elkaar samenhangen).

Beauregard besteedt aandacht aan een aantal van deze moderne verklaringen. Hij toont overtuigend aan dat alle materiële verklaringen ten onrechte veel aandacht hebben gekregen. Dit kritische onderzoek maakt het boek de moeite waard.

Neurologen hebben gedacht dat mystieke ervaringen zijn toe te schrijven aan slaapkwab-epilepsie. Mensen die aan deze vorm van epilepsie lijden zouden vatbaar zijn voor mystieke ervaringen. In een ‘invloedrijk artikel uit 1977 beweren de neurologen Saver en Rabin dat veel religieuze figuren uit het verleden aan slaap-kwab epilepsie hebben geleden’. Hun lijst met voorbeelden is echter dubieus. Zo beweren ze dat Paulus aan slaapkwab-epilepsie zou hebben geleden: deze bewering wordt slechts gesteund door een enkel citaat uit de bijbel. De beweringen van Saver en Rabin zijn echter in de media breed uitgemeten.

Een tweede bezwaar tegen de beweringen van Rabin en Saver is dat uit onderzoek van Beauregard zelf blijkt dat er meer gebieden dan slechts de slaapkwab betrokken zijn bij mystieke ervaringen.

Een derde bezwaar is de definitie die Rabin en Saver hanteren. Een mystieke of ‘godservaring’ wordt door hen omschreven als het wegvallen van de scheiding tussen buitenwereld en subject (je hebt het idee dat er geen verschil is tussen ‘zelf’ en ‘wereld’). Maar dit is een te beperkte weergave van mystieke ervaringen.

Een ander bezwaar tegen de hypothese van Rabin en Saver is dat slaapkwab-epilepsie soms gepaard gaat met geexalteerd gedrag. Dit wordt het syndroom van Geschwind genoemd. Dit syndroom van Geschwind is echter niet kenmerkend voor lijders aan slaapkwab-epilepsie. Slechts een klein deel van de patienten blijkt vatbaar voor religie, anderen voor kunst, politiek, eten of helemaal niets.

Dat Rabin en Saver zoveel aandacht hebben gekregen met hun publicatie en dat dit idee zo aanslaat bij het publiek heeft wellicht te maken met de overtuiging dat in klassieke tijden men epilepsie beschouwde als een goddelijke gekte.

Toch blijft de slaapkwab de onderzoekers bezig houden als ‘centrum’ van God. -Zouden mystieke ervaringen kunnen worden opgewekt door de slaabkwabben te prikkelen? Persinger heeft veel succes gehad met een speciaal geprepareerde helm: wie deze helm op zijn hoofd zette, zou de aanwezigheid van 'iets' of 'iemand' kunnen ervaren. Dit oproepen van een dergelijk mysterieus gevoel zou dan door mensen verward zijn met het bestaan van iets groters, zeg maar: God. Maar een dubbelblind experiment, uitgevoerd door de Zweedse onderzoeker Granqvist, is op een mislukking uitgelopen. De spectaculaire resultaten van Persinger konden niet worden herhaald of bevestigd. Wellicht is het onderzoek van Persinger slordig uitgevoerd: de proefpersonen meenden dat hen iets bijzonders te wachten stond, zodat de suggestie op zich al genoeg was om hen iets ‘mysterieus’ te laten ervaren. Overigens, personen bij wie geen ervaring kon worden opgewekt, kregen van Persinger te horen dat ze bepaalde opvattingen hadden die hen ‘niet geschikt’ maakten voor de test (hij had zelf een schaal voor 'geschiktheid' ontworpen).

Beauregard vraagt zich het volgende af: iedereen is in de Godhelm van Persinger getuind. Waarom? Omdat een duidelijke verklaring van religie niet alleen spectaculair is, maar ook gewenst: religie past niet naadloos in de denkbeelden van materialisten. Een pasklare verklaring van religie zou een welkome triomf zijn.

Deze drie hoofdstukken maken het boek volgens de lachende theoloog bijzonder. Hij is van plan om deze hoofdstukken vele malen te raadplegen en de argumenten te gebruiken om er diegenen die beweren dat religie inmiddels al verklaard is, mee te weerspreken. Hoe vaak heeft de lachende theoloog niet moeten horen dat mystieke ervaringen 'aantoonbare illusies' zijn. Aantoonbaar? Voorlopig niet. En last van zijn slaapkwabben heeft hij ook niet.

Grappig is dat Susan Blackmore, de beroemde scepticus, meende dat ze inderdaad merkwaardige ervaringen had tijdens het dragen van Persingers Godhelm. Vreemd, dat een ‘beroeps-scepticus’ zo eenvoudig om de tuin te leiden is: een brommerhelm op het hoofd en ze zijn verkocht. Volgens de zweedse onderzoekers valt er niets te ervaren, tenzij je Persinger op zijn woord gelooft. Mensen zijn selectief sceptisch en objectief. Onderzoek dat in je kraam te pas komt is waar en onderzoek dat niet in je straatje past is dubieus en onwaar.

Ook Beauregard zelf trapt in deze val. In hfdst. 6 gebruikt hij het onderzoek van Pim van Lommel als bewijs voor zijn wereldbeeld. Hier slaat Beauregard de plank mis. Hij moet toch begrijpen dat dergelijk onderzoek interessant is, maar eenvoudigweg te controversieel om overtuigend te zijn: je mag zulke dingen hopen en denken, maar slechts in stilte. En je mag het zeker niet aanvoeren als serieus bewijsmateriaal. -Hoofdstuk 6 is voor de liefhebber.

Beauregard, Het Spirituele Brein 4.

De hoofdstukken 7, 8 en 9 zijn gewijd aan mystieke ervaringen. Volgens de lachende theoloog zijn mystieke ervaringen van wezenlijk belang voor het verschijnsel religie. De hamvraag is altijd: zijn deze ervaringen ‘echt’?

De aanhangers van de evolutionaire psychologie menen dat deze ervaringen niet ‘echt’ zijn. Waarom geloven mensen op grote schaal iets wat onwaar is? Traditiegetrouw vallen de antwoorden uiteen in twee groepen: religie is oftewel adaptief of niet-adaptief.

Edward Wilson, de sociobioloog, zegt dat religie adaptief is omdat zij de sociale organisatie bevordert. Aangezien de organisatie (samenwerking) van oudsher van groot belang is, zijn onze hersenen nu niet meer in staat om de waarheden van de wetenschap te accepteren: we blijven gewoon in God geloven.

Soeling en Voland daarentegen menen dat religie adaptief is omdat wij een innerlijk programma hebben dat ons moet helpen bij het maken van bruikbare indelingen: we dienen te weten of de voorwerpen in de wereld bezield of onbezield zijn. Bovennatuurlijk ervaringen ontstaan wanneer wij de elementen uit deze categorieen met elkaar verwarren.

David Sloan Wilson (in: Darwins Cathedral) betoogt dat mensen om praktische redenen in God geloven. Religieuze overtuigingen zijn, gezien de lastige, gevaarlijke en neerslachtige omstandigheden waarin wij leven, zeer redelijk. Praktisch realisme heeft in dit geval de overhand op theoretisch realisme (en de lachende theoloog is het hartgrondig met David Wilson eens). –Dit betekent overigens dat onze theoretische rationaliteit ondergeschikt is aan de praktische rationaliteit: ‘rationaliteit is niet de gouden standaard waaraan alle andere denkvormen getoetst moeten worden.’

(Volgens Beauregard zijn mystici overigens wel degelijk op zoek naar ‘waarheid’. Op grond van hun ervaringen beschouwen de mystici de werkelijkheid als ‘transcendent’. Dit sluit dan prachtig aan bij de theorie van David Wilson: mystiek veronderstelt dat er meer is dan het rationele verstand kan verklaren. Dit maakt religie des te meer een zeer praktische aangelegenheid. Maar noch Beauregard noch David Wilson staan deze verenigde zienswijze voor. )

Volgens Beauregard slaan al dergelijke verklaringen de plank mis: ‘wie een geloof wil weerleggen, dient haar inhoud te weerleggen’. Beauregard bedoelt dat men moet aantonen dat mystieke ervaringen niet mogelijk zijn. Dit klinkt redelijk, of niet? Alle theorieën zeggen wat mystieke ervaringen mogelijk zijn: memen (een mystieke ervaring is een geestelijke virus), een kapot detectie-systeem, enz., maar niemand is in staat om te zeggen of mystici het transcendente wel of niet ervaren.

In de laatste hoofdstukken laat Beauregard zien dat je mystieke ervaringen met moderne hulpmiddelen kunt bestuderen: het heeft geen zin om je toevlucht te nemen tot een van de vele gekunstelde theorieen die nu in omloop zijn. Hij heeft Karmelietesser nonnen onderzocht en zijn verslag van dit onderzoek is zeer lezenswaard. Volgens Beauregard rekent ‘ons onderzoek af met het idee dat er een eenvoudige God-plek (god-spot) is in de hersenen. De ervaringen lieten zien dat een mystieke ervaring complex is en meerdimensionaal en deze conclusie stemt overeen met de beschrijvingen van de proefpersonen. We hebben ook kunnen vaststellen dat een mystieke ervaring iets anders is dan een emotionele beleving.'

Ironisch is de volgende opmerking: ‘Hebben wij nu laten zien dat de nonnen niet in contact treden met iets dat buiten hen bestaat? –Nee, omdat er geen mogelijkheid is om dit eenzijdig te bewijzen of te weerleggen.’ Jawel, deze zin staat in hetzelfde boek als de zin die ik hierboven aanhaalde: dat men mystieke verklaringen alleen kan ontkrachten door aan te tonen dat deze inhoudelijk foutief zijn.