LITURGIE &CETERA | Thema's | |||||||
Kerkelijk Jaar | ||||||||
Hoofddienst | Getijden | Devotie | Uitingsvormen | |||||
|
20e eeuwse Britse Hymnodie tot 1950Ontevredenheid over Victoriaanse Hymnodie was toegenomen tegen het einde van de 19e eeuw. Hoewel tegenwoordig het tij gekeerd is en er weer wat positiever beschouwd wordt, kan gezegd worden dat Victoriaanse gemeentezang aan vernieuwing toe was. Zie Een Overzicht van 20e eeuwse Britse Hymnodie. 1900-1955--PROTEST EN VERANDERING Een kleine hymnische revival werd gestart door een groep componisten in het laatste deel van de 19e eeuw: Van Hubert Perry (1848-1918), professor, auteur, organist en componist, kwamen zulke meevoerende melodieën als INTERCESSOR and RUSTINGTON. Omdat Charles V. Stanford (1852-1924), een prominente dirigent en composist eerder in grootse festival termen dacht dan op de bescheiden schaal van de kerkelijke gemeente, was zijn bijdrage niet groot. Hij heeft toch een plaats in de geschiedenis van de hymnodie door zijn melodie ENGELBERG,meestal bij John B. Geyer's tekst "We know that Christ is raised" of bij Fred Pratt Green's populaire "When in our music God is glorified". Zoals Stanford schreef ook Basil Harwood (1859-1949), kathedraal organist, weinig voor de kerk; zijn melodie THORNBURY was echter wel succesvol. Deze melodieën gaven een nieuwe trend aan in een periode van muzikale genoegzaamheid. De 1904 editie van Hymns Ancient and Modern, die deze en andere melodieën bevatte met een nieuwe muzikale vocabulaire (soms de "big English hymn tune" genoemd) slaagde er niet in ruim geaccepteerd te worden. Op dit punt waren er meerdere
energieke mannen die vraagtekens zetten bij de gangbare conventies: Robert
Bridges (1844-1930), poet laureate en voormalig medicus, weidde
zijn verdere leven aan literatuur en hymnodie; George R. Woodward (1848-1934),
een geleerde Oxfordse Priester van de Oxford Beweging (Tractarian); Percy Dearmer
(1867-1936), een Anglicaanse vicar die professor in de kerkelijke kunst werd aan
King's College, London; en Ralph Vaughan Williams (1872-1958), de grootste
Britse componist van zijn generatie. In 1899 bracht Bridges het Yattendon
Hymnal uit, dat uit was op de restauratie van oude melodieën van
berijmde psalmen,
koralen, en gregoriaanse
melodieën. Om passende woorden hiervoor te leveren maakte Bridges
nieuwe vertalingen van oude Latijse, Griekse en Duitse teksten. Dit resulteerde
in een excellente serie gezangen, waaronder "Ah, holy Jesus", "O
splendor of Gods glory bright", and "All my hope on God is founded'. Woodward redigeerde Songs of Syon (1904, 1910), een veel grotere bundel met ruwweg hetzelfde plan van Bridges (het doen herleven van melodieën uit de Latijnse, Geneefse Duitse traditie en het schrijven van teksten die bij de ongebruikelijke versvormen pasten).
Noch het Yattendon Hymnal noch Songs of Syon werden veel gebruikt (te elitair?) maar ze bereidden de weg voor de succesvolle publicatie van The English Hymnal (1906) door Percy Dearmer en zijn muzikale redacteur Ralph Vaughan Williams. Het pionierswerk van Vaughan Williams werd gevolgd
door het werk van een groep prominente muziekleraren, waaronder Walford Davies
(1869-1941) en de gebroeders Shaw, Martin Shaw (1875-1958) en Geoffrey
Shaw (1879-1943). Davies' gezang melodie-stijl (conventioneler dan Vaughan
Williams maar minder dan de meeste Victorianen) heeft het niet goed gedaan in
de 20e eeuw. Martin Shaw was, net als Ralph
Vaughan Williams, erg veelzijdig en streng in zijn gezang-melodie stijl.
Samen met de oudere componist was hij muziek redacteur van zowel Songs of Praise
(1925, enlarged ed., 1931) -- de directe opvolger van The
English Hymnal en The Oxford Book of Carols (1928) -- de carol
equivalent van The English Hymnal.
[Zie carol.] Deze books bevatten adaptaties van folk melodieën
zoals BESONCON, COVENTRY CAROL, NOEL NOUVELET, NOS ALLONS en ROYAL OAK. Martin
Shaw schreef ook nieuwe melodieën bedoeld voor unisono zang in kapel
diensten van public schools. Zijn melodie PURPOSE, eerst opgenomen in Songs
of Praise (1931) en vervolgens in veel 'public school hymnals', is een goed
voorbeeld van zijn brede melodischeu stijl. Zijn jongere broer, Geoffrey Shaw,
muziekleraar op een public school, schreef melodieën zoals LANGHAM. Deze
melodie heeft een krachtige melodische lijn die stijgt tot een climax op het refrain
van Laurence Housman's, "Father eternal, ruler of creation," waar het
voor geschreven werd. Songs of Praise was fris en energiek in
de selectie van teksten. Percy Dearmer, de redacteur, hield de brede theologische
insteek (met inbegrip van vrijzinnige gezangen) die hij gekozen had in
The English Hymnal, koos, redigeerde,
vertaalde en schreef gezangen die inspeelden op de nieuwe geest van twijfel en
uitproberen die heerste. Een voorbeeld van zijn vertaling uit het Latijn is "Father,
we praise thee (you). "He (All) who would valiant be," gebaseerd op
John Bunyan, is een goed voorbeeld van een adaptatie van vroegere Engelse
devotionele poezie. "Draw us in the Spirit's tether" is een voorbeeld
van een nieuw gezang van zijn hand. Onder andere belangrijke gezang
schrijvers van de vroege 20e eeuw valt George Wallace Briggs (1875-1959),
een Anglicaanse geestelijke en educator, op. Zij "Christ is the world's true
light" en "Come, risen Lord, and deign to be our guest" zijn typerend
voor zijn bijdragen aan Songs of Praise. Zijn "God hath (has) spoke
by his (the) prophets" was een van "Ten New Hymns on the Bible"
uitgekozen door de Hymn Society (of America, now in the Untied States and
Canada). Cyril A. Alington (1872-1955), Anglicaans priester en Dean van
Durham, droeg "Good Christians all (Christian friends), rejoice and sing"
bij aan Songs of Praise. Andere schrijvers van deze periode
die gezangen schreven die veel gebruikt werden, waren John Oxenham (1852-1941)
(pseudonym voor William A. Dunkerly), een Congregationalist en romanschrijver,
met zijn "In Christ there is no east or west;" Geoffrey A. Studdert-Kennedy
(1883-1929), predikant en 'chaplain' van de king, met zijn "Awake, awake
to love and work;" Jan Struther (pen naam voor Joyce Anstruther, 1901-1953),
dichteres en romanschrijver, met haar "Lord of all hopefulness" en "When
Stephen, full of power and grace;" en Timothy Rees (1874-1939), World
War II chaplain en Bisschop van Llandaff, die "Holy Spirit, ever living as
the church's very life," "God is love, let heaven adore him," en"O
crucified Redeemer" schreef. Wat melodieën betreft, bracht
David Evans (1874-1948), de Welsh Presbyterian redacteur van de gereviseerde
Church Hymnary (1927), verrijking door zijn harmonizaties van traditionele
melodieën zoals CHRISTE SANCTORUM, GARTAN, LLANFAIR, LLANGLOFFAN, MADRID,
NYLAND, KOURTANE en SLANE. Erik H. Thiman (1900-1975), Congregationalist
organist en professor, speelde in nonconformistische
kring de rol die Martin Shaw speelde in de gevestigde Kerk. Kenneth
G. Finlay (1982-1974), Schotse scheepsbouwer en leraar, componeerde plezierige
volkswijs-achtige melodieën zoals GARELOCHSIDE. De laatstgenoemde twee mannen
leverden een grote bijdrage aan Congregational Praise (1951), dat de eerste
bundel uit de kring van de Britse nonconformiteit
die boven de conventionaliteit uitsteeg die de gemeentezangbundels over het algemeen
kenmerkte in de eerste helft van de 20e eeuw. Congregational Praise werd
in hetzelfde jaar gepubliceerd als The BBC Hymn Book (1950), ene een jaar
na de uitkomst van de complete herziening van Hymns
Ancient and Modern. Deze bundels, met hun brede visie en oog voor evenwicht
tussen de verschillende tradities zijn kenmerkend voor de staat van de Britse
hymnodie in het midden van de 20e eeuw. Andere bekende namen verbonden
met deze gezangbundels waren Walter K. Stanton (1891-1978), editor-in-chief
van The BBC Hymn Book en componist van CANNOCK; Cryil V. Taylor
(1907-1991), die werkzaam was in verschillende belangrijke functies en Canon was
in Bristol Cathedral, Warden van de Royal School of Church Music, en de
componist van SHELDONIAN, MOWSLEY en ABBOT'S LEIGH (zijn beste melodie); enSydney
H. Nicholson (1875-1947), die de meeste nieuwe melodieën aanleverde voor
Hymns Ancient and Modern Revised
(1950). De inhoud van die bundel in tekst en melodie kan goed vertegenwoordigd
worden door Nicholson's CRUCIFER, bij de tekst "Lift high the cross"
van G.W. Kitchin (1827-1912) en M.R. Newbolt (1874-1956). De stroom van Britse gezangen stroomde diep en breed in de periode 1900-1955. Af en toe gevoed door een verse en soms turbulente zijrivier (The English Hymnal, 1906; Songs of Praise, 1926; Hymns Ancient and Modern Revised (1950); en The BBC Hymn Book, 1951), stroomde hij stevig door tot midden in de eeuw. Versterkt door subtiele zijstromen uit de oecumenische beweging, leverde de Anglicaanse hoofdstroom een positieve aandrang aan op de nonconformistische hymnodie die resulteerde in een algemene smaakverandering.
Na ca. 1955 kwamen er woelige tijden in de Britse hymnodie, gedeeltelijk door het verschijnen van de 20th Century Church Light Music Group. Gesticht door Geoffrey Beaumont (1904-1971), ie in 1956 de 20th Century Folk Mass (ook wel de "Jazz Mass"genoemd) publiceerde, produceerde deze groep leken musici melodieën in allerlei wereldlijke stijlen in de hoop daarmee de jongeren te bereiken. Dit zond een schokgolf door kerkmuzikale kringen. Beaumont schreef met opzet in de "big tune" stijl van de Broadway musical en slaagde erin twee van zijn beste melodieën gepubliceerd te krijgen in een standaard gezangbundel -- The Baptist Hymn Book (1962), een veelomvattende en eclectische bundel te vergelijken met Congregational Praise. Misschien is het opnemen van Beaumont's CHESTERTON bij H.W. Baker's "Lord, thy word abideth," en zijnGRACIAS bij"Now thank we all our God" (Rinkart-Winkworth) wel wat deze liedbundel bijzonder maakt. Andere melodie schrijvers van deze beweging bleven muziek componeren die deed denken aan de populaire toneel sons van de 20er en 30er jaren maar hun liederen kenden geen vernieuwende teksten passend bij de onconventionele melodieën. Velen beschouwdende stijl van deze groep al gauw als verouderd en weinig subtiel, ongeschikt om buitenkerkelijken mee te bereiken. Een andere verstoring van de hymnische stroom van de 60er jaren werd veroorzaakt door Sydney Carter (b. 1915), journalist en songwriter. Carter, een meester van de moderne satire, schreef informele teksten die gezongen werden op folk melodieën of nieuw gemaakte folk-achtige melodieën. Een van de bekendste, Lord of the dance (op een Amerikaanse Shaker melodie, SIMPLE GIFTS), is geschreven in de stijl van een carol: "Tomorrow shall be my dancing day." Sydney Carter gaf de richting aan voor de moderne school van hymnodie met spreektalige teksten met onder andereMalcolm Stewart (b. 1926). Stewart's songs, waarin het ontbreekt aan Carter's ironie en satire, zijn vooral gebaseerd op verhalen en gebeurtenissen uit de Bijbel met gevoel overgezet in een makkelijke folk stijl. Het werk van de"Church Light Music Group" en de "folk" hymnodie vanof Carter en diens volgelingen vormden een duidelijke afwijking van de hoofdstroom van de Britse Hymnodie. Gelijktijdig met de uiteenlopende stromingen en in veel opzichten een antwoord daarop, vormde het werk van de 'Dunblane Consultations on church music and hymnody' die plaats vonden in een groep geestelijke en kerkmusice in het Schotse dorp Dunblane van1962 tot 1969. Het doel van het werk van de groep was te komen tot een experimentele hymnodie met zowel muzikale als dichterlijke integriteit die goed aansloot bij een ruime doorsnee van de eigentijdse kerkbezoekers. De deelnemers aan de 'consultations'waren erin geinteresseerd relevantie te bereiken zonder toe te geven aan de the pop culture. Hun creatieve activiteit resulteerde in de publicatie van twee boekjes, Dunblane Praises I (1964) en'Dunblane Praises II (1967), waaruit een deel uiteindelijk gepubliceerd werd in New Songs for the Church I enII (1969). Dit project inspireerde het vroege werk van gezangschrijvers als Brian Wren en Erik Routley, die later naar voren kwamen als belangrijke 20e eeuwse gezangschrijvers. Ondanks de zijstromen
van "lichte" en "pop" songs, zou de hoofdstroom van de Britse
hymnodie, versterkt door de creatieve inzet van de Dunblane Group, eerst
nog dieper en breder vloeien. Later ontstond bij meerdere denominaties een verschuiving
richting 'populaire muziek'. Qua teksten was de hoofstroom teruggebracht tot een stroompje, maar dank zij gezangschrijvers als de Congregationele voorganger, Albert F. Bayly (1901-1984), viel de stroom niet helemaal droog. Bayly schreef zijn eerste gezangen aan het eind van de Tweede Wereldoorlog en meer dan honderd van zijn gezangen werden vervolgens gepubliceerd Bayly's werk, dat de eredienst verbond met eigentijdse kwesties, was toch door en door theologisch en behoudend qua taalgebruik. Nadat zijn gezangen jaren lokaal gebruikt werden werden ze ook in grote gezangbundels gepubliceerd. Hij schreef liederen zoals "Lord, whose love in (through) humble service". Andere gezangen die gaan over Christelijke verantwoordelijkheid op sociaal en ecologisch gebied zijn"Lord of all good, our gifts we bring," "Lord, save your world," en"What does the Lord require for praise and offering". 'Hymnal supplements'uit de 70er jaren bevatten veel van Bayly's gezangen--ze waren effetief als uiting van eigentijds geloof, maar klassiek in de uitdrukking ervan. Een andere veelbelovende gezangschrijver van na de 50er jaren was Donald W. Hughes (1911-1967), 'headmaster'van een jongensschool. Hij stierf voor hij veel kon schrijven. Hij schreef "Creator of the earth and skies".
Nieuwe Engelse Gezang Renaissance is een naam gegeven aan een groep schrijvers en componisten waarvan het werk verscheen in verscheidene aanvullende gezangboeken: hymnal supplements gedurende de periode 1969-1975. Deze hymnal supplements zijn een levend voorbeeld van de snelheid waarmee de stijl veranderde in de Britse hymnodie. Ze laten ook zien dat de uitgevers zuinig waren op hun bestaande liedbundels en die niet opofferden aan experimenten. In1980 had elke grote denominatie wel een of meer hymnal supplements gepubliceerd. Het Rapport van de Aartsbisschoppelijke commissie over de kerkmuziek 'In Tune With Heaven' stelde dat elke muzikale stijl in principe geschikt is voor de eredienst, mits de kwaliteit gewaarborgd wordt. Dit bevestigde niet alleen de muzikale stijlen van Britse staatburgers afkomstig uit het Gemenebest, maar ook de gegroeide lichte muziek traditie van bijvoorbeeld de Worship Song. Vooral in de Evangelicale vleugel van de Anglicaanse kerk wordt veel gebruik gemaakt van eigentijdse lichte muziek die uitgevoerd wordt door Praise bands. Daarnaast worden in de evangelicale vleugel ook klassieke gezangen gezongen. [Sing with Understanding, by Harry Eskew and Hugh McElrath (Nashville: Church Street Press, 2nd edition, 1995, pp. 160-165.]
|
|